30

Jens had akelige dromen. In de donkere uren, wanneer het leven op een ondefinieerbare wijze wordt uitgerekt, zodat de werkelijkheid flexibel wordt en het bewustzijn wijkt, kwamen de wolven. Hij wist dat hij in Fedorins huis was en dat wilde dieren niet in het hart van Petersburg over beklede trappen en door slaapkamers zwierven, maar ze kwamen toch. Aanvankelijk kon hij ze alleen maar ruiken, dezelfde dierlijke stank die had geheerst in het huis waar de vrouw met haar dode kinderen in bed lag.

Maar als hij probeerde rechtop te gaan zitten om ze weg te jagen, sprongen ze met een grauw op zijn borst en zetten hun tanden in zijn lichaam. Hij voelde hun tongen, heet en glad, die het bloed uit zijn hart likten. Steeds weer zei hij tegen zichzelf dat het een nare droom was, maar hoe kon dat? Hij kon hun rode ogen zien. Hij kon hun vettige adem ruiken. Met uiterste krachtsinspanning stompte hij er een in de kaak en hij hoorde het dier grommen. Dat zou hem leren om weg te blijven. Hij ging voldaan weer achteroverliggen.

Het was licht toen hij wakker werd, het soort daglicht dat zo wit is en zo hard dat het zich tussen de oogleden perst en die openduwt. Het duurde even voor Jens’ gehavende brein herkende waar hij was en begreep waarom hij in hemelsnaam plat op zijn rug in een vreemd bed lag, maar alles viel op zijn plaats toen hij haar zag. Wachtend tot hij weer bij haar terugkwam.

Valentina zat op een stoel naast het bed, een kleine, tengere gestalte tussen de zware gecapitonneerde armleuningen, met haar donkere blik op hem gericht. Iets in de stilte van haar houding maakte dat hij dacht dat ze daar al lange tijd zat. Toen ze zag dat hij wakker was, gingen haar ogen wijd open met een opgaande beweging van haar wenkbrauwen die maakte dat zijn pijnlijke borst samentrok van blijdschap. Haar mond welfde zich tot een langzame glimlach die het bloed in zijn aderen verwarmde.

‘Hoe voel je je?’ vroeg ze zacht.

Ze verroerde zich nog steeds niet. Hij wilde haar aanraken. ‘Alsof er een olifant op mijn borst stampt.’

Haar glimlach werd groter. ‘Laat doktor Fedorin dat niet horen. Olifanten mogen niet bovenkomen.’

Hij lachte, en de spieren achter zijn ribben leken te exploderen. Hij begon te hoesten, waarbij er bloed uit zijn mond sijpelde, en ze keek hem aan met een starre, ondoorgrondelijke blik. Haar wangen waren strak en bleek. Toen hij ophield met hoesten pakte ze een rode waslap en veegde zijn lippen ermee af.

‘Niet praten,’ beval ze. ‘En ook niet lachen.’

Hij snakte naar adem, probeerde die verdomde olifant weg te duwen, en liet zijn ogen intussen genieten van haar verschijning. Ze droeg een jurk in warm groen en roestbruin, als een bosnimf die per ongeluk zijn kamer was binnengeslopen. De jurk had een hoge hals met twaalf piepkleine parelknoopjes aan de voorzijde. Hij telde elk knoopje en wilde met een vinger over hun zijdezachte oppervlak strijken. Haar haar zag eruit alsof ze in de wind had gelopen, maar misschien had ze alleen haar handen erdoor gehaald. Die gedachte, het idee dat ze dit in ontreddering deed, was als een koude vinger die onder aan zijn hals was gelegd.

‘Heb je veel pijn? Zeg maar niets. Knik of schud met je hoofd.’

Hij schudde zijn hoofd. Hun ogen hielden elkaar vast.

‘Mooi,’ zei ze.

‘Kus me,’ fluisterde hij.

‘Ga slapen.’

‘Kus me.’

Hij schoof zijn hand naar de rand van het bed, maar ze maakte geen aanstalten om die hand te pakken.

‘Blijf stilliggen,’ beval ze. ‘Er mag niets kapotscheuren daarbinnen.’

‘Kus me, of ik spring uit het bed om je na te zitten, dwars door de kamer.’

‘Je hebt geen kus verdiend.’ Haar gezicht stond ernstig en haar ogen waren fel. ‘Je hebt je bijna laten doden.’

Met een ruk ging hij rechtop zitten en haalde uit. Ze slaakte een kreet van schrik, maar hij greep haar bij een pols en trok haar uit haar stoel naar het bed.

‘Niet doen!’ riep ze. ‘Zo gaat er nog meer kapot en gaan je hechtingen los.’

Hij trok haar naar zich toe en kuste haar. Haar lippen waren zacht en meegevend, maar haar donkere ogen bleven open, woedend op hem.

‘Valentina,’ fluisterde hij, ‘ik wil niet dat hij je krijgt.’

Ze huiverde even en legde toen haar hoofd in de holte van zijn hals, alsof ze probeerde in hem weg te kruipen. ‘Ik ben altijd van jou geweest, vanaf het eerste moment dat ik je zag. Ga nu liggen.’

Hij liet zich door haar terugleggen in de kussens en liet haar het bloed met haar doek van zijn kin vegen, maar hij bleef haar pols vasthouden. Ze ging vlak naast hem op het bed zitten en voor het eerst zag hij de paarsrode vlek op haar wang. Hij streek er met zijn vingertoppen over. Hij streek over haar haar. Streek over haar oor en knoopte twee parelknoopjes open.

‘Wat heb jij met jezelf uitgespookt?’ vroeg hij.

‘Je bedoelt dit?’ Ze betastte de gekneusde plek. ‘Ik ben uitgegleden op een plak ijs.’

Maar hij kende haar te goed. Hij dacht weer aan de wolven. ‘Kom eens hier.’

Ze boog zich over hem heen en liet hem de plek kussen. De geur van haar huid bracht iets diep in zijn binnenste in beroering. Pas toen glimlachte ze naar hem, een brede, plagerige glimlach, die naar haar ogen trok en de donkere schaduwen daar verdreef. Ze plaatste een moeiteloze kus op zijn lippen voor ze weer rechtop ging zitten.

‘Jens, als je zo naar me blijft kijken…’

‘Hoe bedoel je, zo?’

‘Alsof je me wilt opeten.’

‘Ik geloof echt dat je lekker zou zijn.’

‘Als je niet ophoudt, zal ik mijn professionele zelfbeheersing als verpleegster verliezen en bij jou onder de lakens duiken.’

Hij sloeg een hoek van het beddengoed opzij. ‘Kom me maar verkrachten.’

Even zag hij de blik waarmee ze hem aankeek, en hij wist dat ze meer zag dan hij wilde laten zien, maar hij kon zich niet verzetten, hij was nog zo slap als een stom jong katje. Teder stopte ze de lapjesdeken om hem heen.

‘Ik zal je wat afleiding geven,’ glimlachte ze, ‘met muziek.’

‘Wat?’ Zijn ademhaling was oppervlakkig en hij kreeg het gevoel dat hij wegzweefde. ‘Ga je een beetje fluiten?’

‘Wacht maar eens af.’

Ze liep bij het bed vandaan. Zijn ogen bleven gericht op de plek waar ze had gezeten, waar haar kleine achterwerk een volmaakt ronde deuk had gemaakt. Hij legde zijn hand erin. De plek voelde warm aan. Verderop in de kamer klonk muziek die zich rond het rafelige blok pijn in zijn borst vouwde en er de scherpste kantjes vanaf haalde. Hij keek op en zag haar. Zijn nimf uit het bos stond aan het voeteneind van het bed viool te spelen. Haar slanke arm ging in zo’n verfijnde beweging op en neer dat hij zijn ogen niet van haar af kon houden.

‘Ga slapen,’ zei ze zacht. ‘Ga slapen, liefste.’

Met tegenzin deed hij zijn ogen dicht en meteen voelde hij zich in warme, zachte lucht omhoog zweven, ver buiten het bereik van de wolven. Ze speelde als een engel.

Na de eerste paar dagen stuurde Jens haar naar het ziekenhuis terug. Valentina was daar niet blij om.

‘Je hoeft me niet steeds te betuttelen,’ zei hij kribbig. ‘Ga nou maar weer aan het werk en laat mij met rust. Als jij hier bent, kan ik niet…’

‘Sst, mijn mopper-Viking.’

Ze had een vinger op zijn lippen gelegd om de woorden erachter af te sluiten, omdat ze wist dat het leugens waren. Ze begreep het, maar ze vond het niet leuk. Hij stuurde haar weg omdat hij niet wilde dat ze haar plaats in het Sint-Isabella zou verliezen. Haar afwezigheid bij de lessen van medsestra Gordonskaja zou niet worden getolereerd, dat wisten ze beiden.

Dus droeg Valentina overdag het gesteven uniform van een verpleegster en keerde ze elke avond terug naar het huis van dokter Fedorin. Ze daverde dan de logeerkamer binnen om zich op Jens te storten alsof ze dreigde te verdrinken. De hele dag worstelde ze in een zee van gezichten zonder lucht om adem te halen, tot ze zijn kamer binnenkwam en zijn groene ogen zag wachten. Die richtten zich op haar alsof hij eveneens niet had geleefd tot dit moment.

‘Heb je me gemist?’ Ze kuste zijn mond, proefde zijn lippen.

‘Nee,’ lachte hij. ‘Ik heb de hele dag rustig en vredig kunnen slapen, en toen is de kleine Anna gekomen om me voor te lezen. De kokkin van de doktor heeft kippensoep voor me gemaakt.’

Valentina fronste haar wenkbrauwen naar hem. ‘Je begint te veranderen in zo’n dikke, luie autocraat die de hele dag vrouwen om zich heen heeft om hem op zijn wenken te bedienen. Ik zal de volgende keer een waaier van struisvogelveren voor je meebrengen.’

‘Ik kan me niets mooiers voorstellen.’

‘Ik wel,’ zei ze met een plagerige glimlach.

Direct hief hij zijn hoofd op uit de kussens, en ze moest zich snel van het bed laten glijden om te zorgen dat hij haar niet te pakken kreeg.

‘Je bent ziek,’ vermaande ze hem.

‘En jij bent mijn beste medicijn. Ik heb je nodig.’

Hij zei het met een grijns, maar de blik in zijn ogen maakte dat haar hart even stilstond. Hij meende het, woord voor woord. Er loste iets op in haar binnenste, een koude angst, die daar had gezeten sinds die dag in zijn kantoor, toen hij had verklaard dat hij liever dat duel aanging dan met haar naar een veilig oord te vluchten. Langzaam liep ze terug naar het bed, ging naast hem op de sprei liggen, ademde zijn warme, muskusachtige geur in en nam hem zo stevig in haar armen dat hij kreunde van de pijn.

De gebarsten deur ging slechts op een kiertje open.

‘O, ben jij het weer.’

De begroeting had hartelijker gekund, maar Valentina was niet helemaal door de sneeuw hierheen gekomen voor alleen maar een glimlach van Varenka.

‘Ja, ik ben het.’

De deur ging verder open en ze liep achter de vrouw aan de kamer in. Het zag er allemaal beter, schoner en lichter uit dan de vorige keer. De kachel stond in de hoek te pruttelen als een oude man en een pan op de tafel verspreidde de geur van warm eten. Varenka droeg een vrolijk gekleurde hoofddoek.

‘Dus je hebt die baan gekregen?’ merkte Valentina op.

Da.

‘Daar ben ik blij om.’

Ze wachtte op een glimlach. Zelfs een bedankje. Valentina was haar belofte nagekomen en had Varenka aanbevolen voor het schoonmaken van het modehuis van Madame Angelique, maar Varenka was kennelijk niet bedreven in gewone beleefdheid.

‘Wat komt zij hier doen?’

De vraag klonk uit het bed. Ivan lag languit op het bed, met ontbloot bovenlijf en de knopen van zijn broek los, en Valentina besefte gegeneerd dat haar bezoek ongelegen kwam.

‘Goedenavond, dobri vetsjer, Ivan,’ zei ze, en ze bloosde.

In het ziekenhuis was ze gewend mannen in diverse staat van ontkleding te zien, of zelfs volledig naakt, maar dit was anders. Er lag iets agressiefs in het bewegen van zijn spieren toen hij zijn handen achter zijn hoofd vouwde, iets heel mannelijks in de dichte vacht van zwart haar op zijn borst en in de kleine, felle ogen die haar vol afkeer aankeken.

‘Ik ben voor jou hierheen gekomen,’ zei ze.

Hij zette zijn voeten met een zwaai op de vloer, maar bleef op de rand van het bed zitten, met zijn ellebogen op zijn knieën, zonder zich om de knopen van zijn broek te bekommeren. Ze kon nog meer zwart haar in de opening daarbeneden zien krullen.

‘Waarvoor?’ wilde hij weten.

‘Ik ben op zoek naar iemand. Ik dacht dat jij hem misschien zou kennen.’

Hij keek haar belangstellend aan. ‘Wie dan wel?’

‘Viktor Arkin.’

‘Nooit van gehoord.’

Maar er was een aarzeling, zo gering dat het nauwelijks waarneembaar was. Dat onderdeel van een seconde dat nodig is om te besluiten te liegen. Ze bekeek hem zwijgend maar hij zei niets. Varenka zei wel wat.

‘Wil je misschien wat soep?’ vroeg ze verlegen.

‘Hoe zit het met jou, Varenka? Ken jij een zekere Arkin?’

Njet.

‘Je kunt slecht liegen.’

‘Laat haar met rust,’ snauwde Ivan, terwijl hij met gebalde vuisten ging staan. De kamer leek meteen veel kleiner.

‘Ik zal je voor de informatie betalen,’ bood ze aan.

‘Jouw soort denkt dat geld het antwoord is op alles, hè?’ sneerde hij. ‘Jullie denken dat jullie ons net zo gemakkelijk kunnen kopen als toen wij lijfeigenen waren en jullie onze eigenaar. Jullie behandelden ons slechter dan jullie honden.’ Hij deed een stap dichterbij, met zijn hoofd naar voren gestoken. ‘Maar laat me je wél vertellen, klein rijk kreng, dat de dingen zijn veranderd. Ik neem jullie geld niet meer aan.’

‘Je hebt het wel aangenomen toen je het nodig had.’

‘Daag hem niet uit,’ zei Varenka op gedempte toon.

Maar Valentina was kwaad. Ze was niet een van die fabrieksdirecteuren die hun arbeiders uitbuitten, of een van die rijke landeigenaren die hun boeren mishandelden. Ze had deze mensen geholpen, ze had hun smerige vloer geboend en hun gore afvalemmer geleegd. Wat dacht deze man wel? Rijk kreng, had hij haar genoemd. Rijk kreng.

Ze liep naar hem toe en sloeg hem in zijn platte gezicht, een harde klap die zijn hoofd op zijn stierennek deed tollen, maar in plaats van haar tegen de vlakte te slaan, lachte hij haar uit, met een zure lach in haar gezicht.

‘Je hebt wel lef,’ gaf hij toe, ‘maar je hebt geen verstand. Als je ook maar een greintje overhad, zou je alles wat je op deze wereld lief is meenemen en uit Rusland vertrekken alsof de duivel je op de hielen zit.’

‘Rusland is net zo goed míjn geliefde vaderland als het jouwe. Ik laat het me niet door jou afpakken.’

‘Wacht maar tot de revolutie…’

‘Hou toch op over die revolutie! Die komt er helemaal niet. Jullie mensen kunnen alleen maar praten, zonder enige actie.’

‘Noem je de betoging van de leerjongens dan geen actie?’

Ze stonden tegen elkaar te schreeuwen, met hun verhitte gezichten dicht bij elkaar, maar het noemen van de leerjongens legde Valentina het zwijgen op. Ze draaide zich om.

‘Zeg maar tegen Viktor Arkin,’ zei ze koud, ‘dat ik het niet op zal geven tot ik hem heb gevonden. Zeg hem dat maar.’

Varenka raakte nerveus haar hand aan. Haar bleke ogen stonden bezorgd, maar ze knikte kortaf. Ivan gromde. Dat was alles.

Valentina liep naar de deur, maar voor ze daar was draaide ze zich met een ruk om en smeet een zakje munten op de tafel. De munten rinkelden toen het zakje op de tafel belandde en het geluid trok zowel Ivans als Varenka’s blik.

‘Ik wil dat jullie,’ zei Valentina, ‘een pistool voor me kopen.’

Een plotselinge verandering van windrichting bracht warme lucht uit het zuiden en regen, zodat ze drijfnat werd. De stad ontdeed zich van een donzige laag sneeuw en ladingen ijspegels en lichtte nu helder op in het licht van de straatlantaarns. De wegen waren weer glimmend zwart en de dakranden hard en scherp. Jens zat rechtop in bed in een lawine van witte kussens, een duidelijke verbetering vergeleken met het plat op zijn rug liggen. Hij hield een handdoek in de ene hand, een haarborstel in de andere. Zijn hartelijke glimlach verwarmde haar natte huid.

‘Kom eens hier,’ zei hij.

Ze kwam. Ze rolde zich naast hem op de sprei op en liet hem haar afdrogen, langzaam en kalm, ongehaast, zonder kracht te zetten, en de spanning vloeide uit haar pijnlijke ledematen tot haar spieren zacht werden en haar verkrampte geest alles losliet.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij.

‘Ik heb nagedacht. Over het duel.’

Ze hadden het er nauwelijks over gehad. Tot nu toe had geen van beiden zich durven wagen op dat voor hen beiden gevaarlijke terrein. Het was net als zwart ijs: onzichtbaar tot je voet onder je vandaan schoot en je plat op je rug op de grond belandde. Er vormde zich een stilte tussen hen, maar Jens veegde die stilte opzij toen hij met een vinger over haar jukbeen gleed en zei: ‘Het duel is afgelopen en voorbij, lieve Valentina. Probeer over onze toekomst te denken, niet over ons verleden.’

‘Waarom heeft hij op jou geschoten? Waarom niet alleen op de huzaren?’

Ze hoorde hem zuchten, nauwelijks merkbaar, maar het verdriet in die zucht was zwaar en stug, als iets wat zich vanbinnen hardnekkig had gevestigd.

‘Ze zien ons allemaal als de onderdrukkers,’ zei hij. ‘Tsjernov leidt zijn soldaten tegen de stakers en ik leid een tunnelproject waarin de arbeiders twaalf uur per dag zwoegen, soms zelfs veertien, als we achterliggen op het schema. En wat krijgen ze daarvoor betaald? Minder dan jij met Katja aan thee met taartjes zou uitgeven. Natuurlijk haten ze ons. Daar hebben ze alle reden toe.’

‘Ik ben het er niet mee eens.’

‘Natuurlijk ben je het er niet mee eens, liefste.’ Hij haalde de borstel door de fijne strengen haar, tilde ze op, streelde haar lokken en liet ze weer in de palm van zijn hand vallen. ‘Laten we allebei maar dankbaar zijn dat die man zo slecht kon richten.’

‘Daar heb ik ook over nagedacht.’

Hij leunde achterover in de kussens. ‘En tot welke conclusie ben je gekomen? Dat revolutionairen niets zullen bereiken als ze niet eerst goed leren schieten?’

‘Nee. Maar hij was dezelfde man die op ons in de slee heeft geschoten, de avond van het bal in het Anitsjovpaleis.’

‘Wat?’

‘Het is echt waar, Jens. Ik heb het duidelijk gezien.’

Ze hoorde hoe hij diep inademde en vervolgens van pijn ineenkromp, maar zijn hand bleef haar haar strelen in een gestaag ritme.

‘Hij heeft twee keer op me geschoten,’ mompelde Jens. ‘En tot twee keer toe heeft hij me niet gedood.’

‘Ik weet wie het is.’

‘Wie?’

‘Viktor Arkin. Hij was mijn vaders chauffeur. Hij was degene die de granaten in de garage heeft verborgen.’

‘Waarvoor ik kortstondig gearresteerd ben geweest, mag ik je wel in herinnering brengen.’

‘Ja.’

‘Dus,’ hij haalde voorzichtig adem, ‘deze Arkin is vastbesloten kwaad aan te richten. Bij jou en bij mij.’

‘Ik heb hem gestoken.’

‘Wát?’

‘Ik heb hem gestoken met een scalpel van dokter Fedorin. Maar het was niet diep genoeg, dus is hij weggelopen.’

‘O Valentina!’

Hij nam haar in zijn armen, met haar hoofd op zijn schouder, en hij stopte de lapjesdeken om haar heen, alsof hij haar daardoor voor kwaad kon behoeden. Ze kon een trilling voelen in zijn kaak, waar deze tegen haar voorhoofd lag, alsof de woorden die hij weigerde los te laten, spartelden om te ontsnappen.

‘Jens, toen ik klein was, werd ons verteld dat het Russische volk de tsaar liefhad. Waar is al die liefde gebleven?’

‘Tachtig procent van de Russen zijn boeren. Ze hebben een oude traditie van verknochtheid aan hun tsaar, ook al haten ze hun landeigenaar. Ondanks alle onrust zijn er nog velen die er zo over denken. Kijk maar naar de revolte in 1905, toen ze met Gapon naar het Winterpaleis zijn opgetrokken. Ze waren ervan overtuigd dat als hij op de hoogte was van hun lijden, hij hen zou helpen om hun bestaan te verbeteren.’ Hij snoof smalend. ‘Ze hebben geen idee wat voor man deze tsaar Nicolaas Alexandrovitsj Romanov werkelijk is.’

Ze legde haar hand op het verband op zijn wond. ‘Jens, ‘ zei ze op luchthartige toon, ‘volgens mij wordt het tijd voor je medicijn.’

Ze glipte uit zijn greep en ging naast het bed staan. Ze zag zijn groene ogen steeds groener worden toen ze de knoopjes van haar jurk begon los te maken.

Hoe kon hij haar beschermen?

De geur van haar huid vulde de holten van zijn geest. Maar zelfs terwijl haar lippen op zijn hals lagen en beurtelings langs elke rib gleden toen ze probeerde de pijn weg te kussen, bleef deze vraag nog in zijn gedachten hangen. Hij lag als een kogel in zijn hersens, versperde alle andere gedachten. Hoe kon hij haar beschermen?

En wat wilde Viktor Arkin?

Met langzame, gretige bewegingen gleed hij met zijn handen over haar naakte dijen toen ze schrijlings op hem zat. Hij volgde de lijn van haar heupen, en de strakke welving van haar billen die warm en zacht in zijn handen lagen. Hij aanbad de hoeken van haar beenderen, beminde de manier waarop ze tegen elkaar bewogen, en holten en schaduwen in haar gave huid vormden. Hij luisterde ademloos naar de geluiden die haar ontsnapten: het gespin, het gekreun en de heimelijke kreten van genot.

Ze hield hem in de kussens gedrukt, fluisterde in zijn oor, met haar haar als een wild gordijn om hem heen, zodat de geur ervan hem bedwelmde, met haar lokken intiem en vertrouwd over zijn gezicht. Haar adem kringelde zijn gehavende longen binnen, alsof ze in zijn binnenste wilde kruipen, en haar aanraking bereikte plekken die tot dusver koud waren gebleven. Ze ontroerde hem op een manier die hij niet kon begrijpen, wond hem op op een manier die hij niet kon verklaren en wekte in hem zoveel kracht, zoveel begeerte naar haar, dat het zwakke en gewonde lichaam in het ziekbed verdween.

Ze bedreven de liefde met een heftigheid die hij nooit eerder had ervaren, en terwijl hij haar borsten kuste, haar huid likte, de zoetheid van haar geheven tepels proefde, was hij zich bewust van de bonzende hitte van hun lichamen die hen deed versmelten, hen tot één geheel vormde. Zo verging het hem altijd met haar. Alsof zelfs een heel leven met haar niet genoeg zou kunnen zijn.

Arkin was voorzichtig. Het was donker en het was druk in de straten van Sint-Petersburg. Hij maakte voortdurend omwegen toen hij op weg was naar Hotel de Russie, dook in portieken en schoot zijstraatjes in. Geen voetstappen achter hem, geen rustige tred of snelle bewegingen van agenten in zwarte regenjassen. Hij glipte over de brede boulevards, langs de Franse parfumerie van Brocard, en liep weer terug over de bruggen, waarbij hij herhaaldelijk de Fontanka overstak. Zijn kraag was over zijn oren omhooggeslagen tegen de ijzige regen en hij verwenste zichzelf. Dit smerige weer maakte zijn tocht door de stad veilig maar niet verstandig.

Hij had het meisje eerder gevolgd en hij wist precies waar ze elke dag naartoe ging wanneer haar dienst in het ziekenhuis was afgelopen. Het was naar een elegant huis in een met bomen omzoomde laan, met smeedijzeren hekken en een wapen op de palen van het hek. Het soort huis waarin zijn moeder altijd zo graag dienstmeisje had willen zijn. Hij had ontdekt dat het huis van een dokter was, doktor Fedorin. Hij was een van die verwerpelijke intellectuelen, hij maakte deel uit van de liberale elite die zich graag tot de betere stand rekende maar die er prat op ging liefdadigheidswerk onder de armen te verrichten, alsof ze daarmee de wond in het hart van Rusland konden verbinden, een dun gazen verband over een ravijn leggen en dan hopen dat dit de boel bij elkaar zou houden.

Als de revolutie kwam, zouden zulke mensen door de laarzen van de massa worden vertrapt. In de chaos die ongetwijfeld op de val van de gehate Romanovs zou volgen, zouden mensen als deze dokter echt niet begrijpen dat zij niet langer de macht bezaten. Dat een groezelige boerenknecht uit Siberië of een arbeider uit de Poetilov-fabriek het recht zouden hebben hen te commanderen. Deze mensen, of het nu dokters, advocaten of leraren waren, zouden altijd verraders van de socialistische zaak zijn, omdat hun verstand niet in staat was in hun eigen onderdanigheid te geloven.

Hij schudde de regen van zijn gezicht terwijl hij inwendig een doffe woede voelde. En hoe zat het met de vrouwen van betere stand? Hoe zat het daarmee? Zij waren gewend te doen wat hun gezegd werd, te worden geleid en gestuurd, door hun man en hun vader. Was er voor hen nog hoop?

Wat een kloteredenatie! Hij had de pest aan zichzelf omdat hij wilde dat het antwoord daarop ja was. Da! Ja, zij kunnen worden omgevormd en bijgestuurd. Ja, zij kunnen leren zich nuttig te maken. Zoals dat meisje Ivanova.

Maar hoe zat het met de moeder? Zoals zij zich vastklampte aan haar parels en aan haar vooroordelen. Hoe zou zij ooit van nut kunnen zijn voor de zaak? Ze was kwaad op hem geweest. Toen hij haar had verteld hoe hij het duel had gestopt, had ze hem verwijten gemaakt. Ze had scherpe woorden geuit, haar ivoorkleurige wangen waren vuurrood geworden en haar ogen hadden gefonkeld van woede. Het had hem verbaasd dat deze vrouw zoveel vuur in haar binnenste bleek te hebben. Het had hem tegen zijn wil naar haar toe gedreven.

Hij zat knie aan knie met haar in de Turicum en toen ze klaar was had hij haar bevende hand in de zijne genomen. Maar deze keer maakte hij de knoopjes van haar kalfsleren handschoen, die zo dun was dat het eerder als zijde dan als leer aanvoelde, los en pelde hem af. Haar huid was blank en gaaf, zonder merktekens van een leven dat werd geleid. Hij had niet gedacht dat een hand ooit zo zacht kon zijn.

Toen hij het Michailovskiplein overstak daverde er een rijtuig langs hem heen en besproeide hem met een kleverige golf vies water uit de goot. Hij vloekte. Hij was vanavond erg prikkelbaar, zijn gedachten onrustig, scherp als scheermesjes. Hij had die huzaar meteen dood moeten schieten in het bos. Hij had alleen maar iets hoger hoeven richten. Die vervloekte zwakheid van hem ook. Hij had het moeten doen, hij was het verplicht aan Karl, wiens jonge leven op het rangeerterrein aan flarden was gesneden. In plaats daarvan had hij gedaan wat Jelizaveta Ivanova vroeg.

Die vervloekte zwakheid.

Hij schudde zich als een hond, om het water van zijn jas kwijt te raken. Op de hoek van het plein stond Hotel de Russie. Hij sloeg snel een zijstraat in en glipte onopgemerkt door de achter ingang naar binnen, langs de bedrijvige keukens en toen de brede trap op. Op de tweede verdieping bewoog hij zich geruisloos door de gang en klopte op een deur.

‘Binnen.’

Zijn hart begon sneller te kloppen toen hij de kamer binnenging. In de lichtroze gloed van de lampen aan de wand stond Jelizaveta Ivanova, zonder parels, zonder handschoenen, slechts gekleed in een zijden kimono, haar haar krullend als een waas van zomers zonlicht rond haar schouders. Haar aanblik verdreef alle gedachten aan Tsjernov.

Загрузка...