28

Arkin duwde zich weg van de muur die alle warmte uit zijn lichaam wegtrok en hij bewoog zich voorzichtig over het volle trottoir naar het uiteinde van de Nevski Prospekt. Hij had meer dan een uur staan wachten. De lucht was bedekt, met een paarsachtige gloed die de stad een broos aanzien gaf. De mensen liepen haastig winkels in en uit, zonder op te kijken. Met veel geratel hield er een rijtuig met een livrei in kastanjebruin en goud langs de stoeprand halt, en de koetsier verdween in een winkeltje met een schildering van wijnranken boven de etalage. Arkin had deze taak vele malen zelf vervuld.

Hij dook tussen het winkelende publiek door en naderde het rijtuig. Ze was er, zoals gewoonlijk in haar eentje. Door het raam kon hij het profiel van Jelizaveta Ivanova ontwaren en hij zag om haar lippen het verwachtingsvolle glimlachje. Elke donderdag had hij na haar ochtendronde van sociale bezoekjes aan de huizen van welgestelde dames van Sint-Petersburg de Turicum hier stil moeten zetten. Hij kwam dan uit het winkeltje terug met een beker warme gekruide wijn van goede Georgische druiven, en zij dronk die dan zwijgend leeg. Het was een ritueel geworden.

Er stond altijd een rij voor de toonbank, dus hij wist dat hij nu een paar minuten had voordat de koetsier weer terugkwam, maar hij wist ook dat het dwaas was om dit risico te nemen. Zelfs voor haar. Hij deed het portier van het rijtuig open en glipte naar binnen, waarna hij op de bank tegenover haar ging zitten. De kastanjebruine bekleding met gouden kwasten en koperen randen geurde naar haar parfum. Hij had de woorden voorbereid die hij zou zeggen als ze begon te gillen en om hulp te schreeuwen, maar ze verbaasde hem. Haar blauwe ogen werden groot en haar mond viel heel even open. Toen schonk ze hem zo’n hartelijke glimlach dat er in zijn borst iets pijnlijks loskwam wat sinds dat moment met Sergejev, in het steegje, onder zijn ribben had gezeten.

‘Arkin, ik heb je gemist,’ zei ze.

Zulke eenvoudige woorden.

‘Dank u, mevrouw.’

‘Ik maakte me zorgen dat de politie misschien…’ Ze liet haar woorden wegsterven.

‘Ze hebben me nog niet te pakken gekregen, zoals u kunt zien.’

Ze fronste. ‘Ik weet dat jij geen kwaad tegen mijn gezin zou bedoelen. Iedere willekeurige bediende zou die kist met granaten in de garage kunnen hebben gezet.’

Hij sprak haar niet tegen maar verlustigde zich opnieuw in haar aanblik. Ze was gekleed in oesterkleurige zijde met een grijze stola van zilvervos rond haar schouders, en het zien van haar sieraden en haar verwende rijkdom maakte hem niet kwaad op de manier die eigenlijk had gemoeten.

‘Mevrouw Ivanova, ik moet snel zijn. Er is iets wat u moet weten.’ Hij schoof naar voren, zodat zijn knieën bijna de hare raakten. ‘Er is iets wat ik in de kroegen van de stad heb gehoord en waarvan ik vrees dat u er misschien niet van op de hoogte bent.’

‘En dat is?’

‘Dat kapitein Tsjernov een duel aangaat met die ingenieur, Jens Friis.’

Hij had een reactie van verbazing verwacht, maar niet dit wegtrekken van bloed uit haar gezicht tot haar lippen de kleur van papier hadden.

‘Waarom?’ fluisterde ze.

‘Vanwege uw dochter.’

‘Valentina?’

‘Ja.’

‘Lieve god, nee!’ Haar mond ging open en er klonk een hees geluid uit haar keel. ‘Mijn man is geruïneerd,’ kreunde ze zacht, en ze wiegde heen en weer op haar bank, met haar hand voor haar mond geslagen.

Dat woord verbaasde hem. Geruïneerd? Wat bedoelde ze? Haar reactie was zo extreem dat hij bijna wenste dat hij niet had besloten haar deze informatie over te brengen. Maar hij had het risico genomen met een doel. Sergejev was dood. Veel leerjongens waren dood. Binnenkort, als het volgende plan goed uitpakte, zou premier Stolypin dood zijn. De Russische grond schudde onder de straten van Sint-Petersburg en de gebouwen zouden straks een voor een omvallen. Maar ondanks alles wilde hij zich ervan vergewissen dat Jelizaveta Ivanova veilig was.

‘Mevrouw,’ zei hij zacht, op de toon die hij zou gebruiken voor een kind dat hij ongewild had laten schrikken. ‘Kapitein Tsjernov is een befaamd schutter. Hij zal de ingenieur doden. U hoeft zich echt geen zorgen te maken…’

‘Nee, nee, nee. Als hij de ingenieur doodt zal ze nóóit met Tsjernov trouwen, ik ken Valentina.’ In haar ontreddering hield ze haar hand tegen haar kleine kin gedrukt en hij kon haar tanden tegen elkaar horen klikken.

‘Is het echt zo belangrijk?’ vroeg hij. ‘Dat ze met Tsjernov trouwt?’

Ze gaf geen antwoord. In plaats daarvan schoof ze naar voren, tot haar bleke gezicht zo dicht bij het zijne was dat hij elk detail in haar ogen kon zien, het donkerblauwe pigment rond de irissen, de lila stippels als een lappendeken in het blauw van de irissen. Een dunne rode ader op het wit van één oog. Haar adem geurde vaag naar munt.

Ze greep met beide handen zijn hand en trok die op haar knie. Haar ogen richtten zich op hem. ‘Wil je me alsjeblieft helpen?’ smeekte ze.

Zelfs door de grijze stof van haar handschoenen kon hij voelen dat haar handen ijskoud waren. Het was alsof alle warmte uit haar lichaam in zijn lichaam was gestroomd en hij kon de huid van zijn nek voelen gloeien.

‘Hoe zou ik kunnen helpen?’

‘Je bent een vindingrijke man, Viktor.’

Ze had hem Viktor genoemd. Hij had niet gedacht dat ze zijn voornaam zelfs maar kende. Hij keek even uit het raampje om zich ervan te vergewissen dat de koetsier nog niet uit de wijnwinkel naar buiten was gekomen, maar ze bracht haar hand omhoog naar zijn kaak en draaide zijn gezicht naar zich toe. Haar lippen trilden, enigszins geopend in een zwijgende smeekbede.

Hij kuste haar. Een snelle, resolute aanraking van zijn mond op de hare, een besef van de volheid en de zoetheid van haar lippen terwijl haar tong langs zijn tanden gleed.

‘Help me,’ hijgde ze.

Hij wist dat hij deze ministersvrouw zou helpen. Maar hij wist niet waarom.

De drozjki zette Valentina af buiten de kazerne van de huzarengarde van de lijfwacht, en er werden veel soldatenhoofden haar kant uit gedraaid toen ze over de binnenplaats naar de bezoekerskamer werd gebracht. Ze had zich met zorg gekleed. Na lang nadenken had ze een gebloemde zijden jurk gekozen, met een rode hoed die was afgezet met lichte struisvogelveren die wapperden in het zachtste briesje. Haar jas was roomkleurig, nauwsluitend om haar slanke taille te benadrukken en versierd met een zwarte bontkraag en kleine, rode knopen. Haar moeder had deze jas speciaal besteld omdat de kleuren van de huzaren rood, wit en zwart waren. Vandaag zou hij van pas komen. Want vandaag moest ze de kapitein in vervoering zien te brengen.

De kamer was uitermate mannelijk. Donkere eiken zetels en tafel, een kale eiken vloer en aan de muur twee portretten van ernstig kijkende militaire heren in galatenue, overdekt met zilver- en goudgalon.

Valentina bekeek hen kritisch en vroeg zich af hoeveel mensen ze hadden gedood. Ze hoefde niet lang te wachten. Ze hoorde Tsjernovs voetstappen door de gang naderen, met lange, gretige passen, om snel bij haar te kunnen zijn. Haar hart bonsde. Was dit wat een soldaat vlak voor de strijd voelde? Met een leven dat in de waagschaal lag? Zijn energie daverde met hem de kamer binnen en zijn glimlach bezorgde haar kippenvel. Zijn lippen eisten haar handschoen op. Hij liet haar hand niet los maar hield deze gevangen in de zijne, als een gijzelaar.

‘Valentina, mijn lieve kind, wat een onverwacht genoegen. En wat zie je er goed uit.’

Niet stomdronken. Niet plat op haar rug. Niet terwijl ze wodka naar binnen goot. Dat bedoelde hij eigenlijk.

‘Het gaat heel goed met me, Stepan, dank je.’

‘En wat zie je er bijzonder charmant uit.’ Zijn ogen namen haar snel op en toen zijn blik ten slotte op haar gezicht bleef rusten ving ze een geluid op dat klonk als zacht gespin achter in zijn keel. ‘Vergeef me mijn verschijning,’ zei hij, ‘maar ik ben net terug van excercitie op het Marsveld.’

‘Wat een toepasselijke naam. Het veld van oorlog.’

‘Wij zijn krijgers, Valentina. Daar is het leger voor. Wat had je anders verwacht?’

Ze sloeg haar ogen neer. ‘Het volk van Rusland is jullie dankbaar.’

Bij wijze van antwoord kuste Tsjernov nogmaals haar hand. Hij droeg een schoon wit overhemd dat open was aan de hals en de zwarte broek van de huzaren, met een enkele rode bies op de naad. Zijn haar was nat, pasgewassen en uit zijn gezicht naar achteren gestreken. Aan zijn hals glinsterden sterke, blonde krullen.

‘Ik hoop dat ik je niet stoor, Stepan.’

‘Helemaal niet. Zeg me, wat voert je vandaag hierheen? Nog wel zonder chaperonne?’ Het was een milde terechtwijzing.

‘Ik wilde je spreken. Onder vier ogen.’

‘Met betrekking tot wat?’

‘Met betrekking tot Jens Friis.’

Zijn mond glimlachte nog steeds maar zijn ogen waren veranderd, opeens licht en scherp als ijs. Ze streek met haar vrije hand over zijn mouw.

‘Ik wil dat je dat duel met hem opgeeft,’ zei ze zacht. ‘Het is van geen enkel belang en’ – ze haalde moeizaam adem – ‘ik zou het niet kunnen verdragen als je gewond raakte.’

Ze zag de triomf op zijn gezicht, onmiskenbaar – maar er was ook iets anders, iets wat ze niet kon doorgronden. Een flakkering van iets donkerders in het lichte blauw, en hij greep haar hand nog steviger vast.

‘Valentina, waarom speel je spelletjes?’

Haar hart bonsde. ‘Wat voor spelletjes?’

‘Doen alsof je niet om me geeft en proberen mijn jaloezie te wekken door met een andere man te flirten. Kijk nou maar niet zo geschokt. Neem jou nou, ik kan je ontreddering onder je mooie veertjes zien, en ik ken de reden ervan.’

Ze knipperde niet met haar ogen.

‘Je maakt je zorgen om mij, hè?’

Ze knikte.

‘Dat is echt niet nodig. Ik dood iedere man met wie ik duelleer.’

Er ontsnapte haar een gesmoorde kreet.

‘Je hoeft echt niet zo verbaasd te doen, liefje. Ik ben een eersteklas schutter en ik ben van plan die ingenieur, die toevallig iemand is die dat probeert te stelen wat mij toebehoort, een lesje te leren.’

‘Stepan, ik heb je gisteravond op het bal verteld dat ik zal weigeren met je te trouwen als je op dat duel blijft staan.’

Hij lachte, en trok haar dichter naar zich toe aan de hand die hij nog steeds vasthield. ‘Alweer zo’n spelletje van jou.’ De lach stokte abrupt. ‘Maar nu geen spelletjes meer. Het duel zal plaatsvinden. Ik heb Friis uitgedaagd en daarmee basta. En basta voor hem.’

‘Stepan, nee!’

Hij keek haar verbaasd aan. ‘Wat krijgen we nu?’

‘Als jij dat duel opgeeft, zal ik met je trouwen.’

De woorden waren gesproken. Op slag was zijn mond op de hare en drong zijn tong zich aan haar op, smakend naar bier. Zijn adem was heet op haar gezicht en zijn handen knepen in haar borsten, maar ze hield zich flink. Toen ze hem echt niet langer kon verdragen, trok ze haar hoofd terug en keek op in zijn gezicht. Dit was verhit, en zijn pupillen waren gulzige zwarte gaten.

‘Afgesproken?’ vroeg ze.

‘Afgesproken.’ Hij trok haar naar zich terug en kuste haar opnieuw. ‘Wacht hier.’

Hij verdween uit de kamer. Ze sloeg een hand voor haar mond om elk geluid binnen te houden, en binnen enkele minuten was hij terug met een platte fluwelen doos. Met een zwierig gebaar liet hij zich voor haar op een knie vallen en presenteerde haar de doos.

‘Een verlovingscadeau.’ Hij glimlachte niet.

Ze pakte de doos aan, deed hem open, en de moed zonk haar in de schoenen. Ze staarde naar een collier op een bed van witte zijde, een enkele diamant in een zetting van gedreven goud aan een zware gouden ketting. De diamant was zo groot als een walnoot. Ernaast lag een set bijpassende diamanten oorbellen. Haar borst brandde alsof ze een zuur had ingeslikt. Dus dit was de prijs voor haar, als hoer.

‘Dit is prachtig.’

Hij sprong overeind en drapeerde plechtig het collier rond haar hals, waarbij hij de bovenste knoop van haar jas losmaakte. Pas toen het sieraad was vastgemaakt glimlachte hij, op dezelfde manier als waarop een man naar zijn hond glimlacht wanneer die veilig en wel een halsband om heeft en aan de riem zit.

‘Hij is van mijn grootmoeder geweest toen ze jouw leeftijd had,’ zei hij. Hij legde een vinger op de diamant en daarna op haar blanke huid. ‘Heel fraai,’ mompelde hij.

Ze was gekocht en betaald.

‘Dank je, Stepan.’

‘Is dat alles?’ Hij maakte aanstalten om haar weer te kussen.

‘Dus je gaat niet duelleren?’

‘Maak je geen zorgen, lieve engel, ik zal nog geen schrammetje oplopen.’ Zijn lippen lagen bijna weer op de hare.

‘Maar we hadden afgesproken dat je niet zou vechten.’

‘Ik heb afgesproken met jou te trouwen, dat is alles.’ Hij trok zich terug en haalde zijn schouders op. ‘Natuurlijk moet ik duelleren. Dat is een kwestie van eer.’

‘Nee!’ Ze rukte zich van hem los en keek hem woest aan. ‘Ik ga niet met je trouwen als je dit absurde duel doorzet.’

‘Valentina, doe niet zo dwaas. We zijn verloofd.’

‘Nee.’

Haar handen worstelden met de sluiting in haar nek om zijn ketting af te doen, maar hij stapte naar voren en greep haar beide polsen. Hij liet zijn gezicht dalen tot vlak bij het hare.

‘We zijn verloofd,’ herhaalde hij koud. ‘Daar kun je niets aan veranderen.’

Ze staakte haar geworstel en legde haar hoofd op zijn schouder. ‘Alsjeblieft, Stepan,’ zei ze zacht. ‘Geen duel.’

Hij liet een hand los en duwde haar kin omhoog zodat ze hem moest aankijken. Hij deed haar pijn. ‘Het is die verdomde ingenieur, hè? Je wilt dat die rotzak gespaard blijft.’

‘Ga dit duel alsjeblieft niet aan. Dood hem niet, Stepan. Ik heb gezegd dat ik met je zal trouwen, is dat niet genoeg?’

Hij kuste haar ruw op de mond. ‘Ik beloof je, Valentina, dat ik met het grootste genoegen een kogel dwars door zijn hart zal jagen.’

Valentina vervloekte en verwenste zichzelf dat ze zo lang punt negen op haar lijst had genegeerd: Een pistool kopen. In plaats daarvan was ze genoodzaakt haar vaders lege studeerkamer binnen te sluipen om het jachtgeweer dat daar aan de muur hing te stelen. Uit een la haalde ze een handje munitie en ze rende met alles naar de stal.

‘Alsjeblieft.’ Valentina smeet het geweer op het bed van Liev Popkov. ‘Vertel me hoe ik dit moet gebruiken.’

Hij hing onderuitgezakt in de stoel, met een dichte wolk tabaksrook om zich heen. Hij wreef met de rug van een hand over de stoppels op zijn kaak.

‘Heb je ooit zoiets gebruikt?’

‘Liev, als ik er ooit een had gebruikt, zou ik je niet vragen het me uit te leggen, wel?’

‘Een geweer van die grootte zou een gat dwars door je lieve schoudertje slaan. Je hebt een kleinere nodig.’

‘Dit is het enige dat ik te pakken kon krijgen. Toe, Liev, leer het me snel. Hoe ik hem moet laden en hoe ik er een doel mee kan raken.’

Maar de kozak kwam niet van zijn plaats. Hij rekte zich uit, plukte het geweer van het bed alsof het zo licht als een veertje was, en legde het over zijn knieën. ‘Het is Engels,’ zei hij. Met eerbiedige streken gleed hij met zijn hand over het wapen, van de onderzijde van de gladde kolf, langs het blauwe metaal, tot aan de glanzende loop. Hij knikte terwijl hij dit deed, alsof het geweer tegen hem praatte.

Hij nam nog een luidruchtige slok uit de halflege fles op de vloer. ‘Ik heb een beter idee.’

Valentina zwiepte met de leidsels en de kleine, dikke merrie schoot vooruit, met geheven oren. Het was de eerste keer dat ze een rijtuig mende. Het paard was rustig maar reageerde direct toen ze het in een snelle draf over Bolsjaja Morskaja bracht. Dank je, Liev. Je hebt een goede keuze voor me gemaakt. Het rijtuig was oud en kraakte aan alle kanten, een kleine twoseater met een gebogen kap en een open voorzijde. Ze had geen idee waar hij het rijtuigje had opgeduikeld, maar het was precies goed: het was licht en snel en gemakkelijk te manoeuvreren. Ze had verbaasd opgekeken toen ze op de smalle bok waren geklommen en Popkov haar de leidsels had gegeven.

‘Men jij maar,’ had hij gegromd.

Ze had naar zijn gehavende gezicht gekeken, de leidsels overgenomen en met haar tong naar de kleine merrie geklakt. Popkov zat ineengedoken op zijn heup, en had zijn lichaam zo gedraaid dat zijn billen zo min mogelijk de zitting raakten.

‘Liev, je hebt pijn. Je moet hiermee ophouden. Ik kan dit best alleen. Ga terug naar je bed tot je weer beter bent.’

Zijn zwarte ogen hadden haar spottend aangekeken. ‘Bederf de pret nou niet voor me,’ had hij gegromd, en ze was er niet verder tegenin gegaan.

Het bos kwam tot leven. De tengere skeletten van zilverberken lichtten op in het laatste zonlicht en de avondnevel steeg op van de grond en wikkelde zich rond de slanke stammen. Geritsel in het struikgewas verried de plekken waar nachtelijke wezens de lucht afspeurden, zich voorbereidden op de nacht die voor hen lag. Valentina en Popkov hadden zich zo lang stilgehouden dat ze zelf deel van het struikgewas waren gaan uitmaken. Valentina ademde de schimmelachtige geur van de bosgrond in en keek naar een boommarter die op nog geen drie meter afstand zijn klauwen langs de schors van een omgevallen boom haalde om er kevers uit te peuteren.

De lucht werd zo koud dat haar adem bevroor op de dode bladeren voor haar, waar ze op de grond lag. Ze had paard en rijtuig ver weg in het bos vastgemaakt en ze had twee zware bontplaids uitgeladen. Popkov droeg het geweer. Hij liep zo langzaam dat het haar pijn deed om het te zien, maar hij weigerde alle hulp en ze toonde geen medelijden omdat ze wist dat hij dat vreselijk zou vinden. Toen ze de open plek boven aan een flauwe helling bereikten, sprak Popkov voor het eerst.

‘Hier is het.’

‘De Pistoolrichel?’

Da.

Ze had geen idee hoe hij had ontdekt waar dit duel plaats zou vinden. Hij was een paar uur verdwenen, weggestrompeld op een flinke dosis wodka, en teruggekomen met de mededeling: ‘De Pistoolrichel. Daar gaan we naartoe.’ Ze kon slechts vermoeden dat hij was gaan drinken in de bars die door huzaren werden gefrequenteerd, om daar met behulp van bier wat tongen losser te maken. Ze had hem morfine uit Katja’s medicijnkastje aangeboden, maar hij had dit resoluut afgewezen en ze besefte maar al te goed dat ze niet moest aandringen. Hij vertelde haar dat dit een geliefde plek voor duels was, vandaar de naam. De plek lag aangenaam dicht bij de stad maar was toch besloten en tegen nieuwsgierige blikken beschermd, verstopt aan de rand van het bos. Valentina vroeg zich onwillekeurig af hoeveel bloed van jonge mannen hier was vergoten, allemaal zogenaamd vanwege hun eer.

Ze lag, gewikkeld in het bont dat ze tot over haar hoofd omhoog had getrokken, plat op haar buik naast Popkov, in het struikgewas aan de voet van de berken. Ze hadden goed zicht op de open plek. Die lag op zo’n veertig stappen afstand, in repen gesneden door de schaduwen van de boomstammen toen de laatste stralen van de zon achter de bomen gleden. Er begonnen nu slierten mist naderbij te kruipen. Er ging één uur voorbij, toen twee. Popkov lag zo stil dat Valentina ervan overtuigd was dat hij in slaap was gevallen. Haar armen deden pijn maar ze verroerde zich niet, zelfs niet toen ze het gedempte geluid van rijtuigwielen op de zandweg hoorde. Ze fluisterde: ‘Daar zijn ze.’

‘Ik hoor ze.’

Ze voelde haar hart in haar keel kloppen. ‘Dood hem niet, Liev.’

Ze had dit al eerder gezegd en hij had slechts zijn schouders opgehaald, maar deze keer nam hij niet eens de moeite om te reageren. Hij haalde het geweer uit het kussensloop en schoof het tegen zijn schouder in positie. Ze schrok van haar verlangen het zelf te gebruiken.

Eerst draaide het ene zwarte rijtuig de rand van de open plek op, en enkele minuten later het andere. Uit het eerste rijtuig sprongen vier mannen, allemaal in rode huzarenjasjes, allemaal vol nerveuze energie, maar de voorste was Tsjernov. Ze herkende hem onmiddellijk aan de manier waarop hij liep, met zijn borst vooruit. Uit het tweede rijtuig stapten drie mannen, twee in dikke jassen, de derde in een zwarte cape. Ze spraken kort met elkaar, daarna liep een van hen, de man met de cape, naar de mannen in het rood. Tot haar ontzetting zag Valentina dat het dokter Fedorin was. Zijn aanblik deed haar met een schok beseffen wat hier ging gebeuren, wat deze mannen elkaar aan zouden doen, en ze voelde een prop in haar keel.

Popkov gaf met zijn elleboog een por in haar ribben – ze had hardop gekreund omdat ze Jens zag. Hij stond rustig in een laatste plekje zonlicht en het sneed als een lemmet over zijn nek. Ze kon zelfs op deze afstand zijn rustige ademhaling ontwaren, een witte wolk in de grijze lucht, zonder een spoor van paniek. Ze wilde tegen hem schreeuwen, hem smeken deze suïcidale opvattingen over mannelijke eer en reputatie op te geven, maar ze deed het niet omdat het daar veel te laat voor was. Diep in haar hart geloofde ze dat Jens Tsjernov wilde doden, hem waarlijk wilde doden, en dat dat de reden was dat hij hier was. Ze raakte Popkovs hand op het geweer even aan.

‘Verwond de huzaar alleen,’ bracht ze hem in herinnering.

Hij streelde de gegraveerde metalen plaat op het wapen met zijn duim, even teder alsof het het oor van een paard was. ‘Waar,’ siste hij, ‘wil je dat ik er een gat in prik? In dat sterke zwarte been van hem?’ Hij grinnikte zacht. ‘Een dijbeen bloedt zo lekker.’

‘Nee. In zijn rechterschouder, zodat hij geen pistool kan richten.’

Popkov knikte met zijn ruige hoofd.

Valentina was verbijsterd over het gesprek dat ze voerde. Wat voor mens begon ze te worden? In elk geval was dokter Fedorin er, dat vormde een kleine geruststelling. Alle mannen op de open plek stonden in een cirkel rond een van de huzaren, die een glimmende mahoniehouten doos vasthield. Ze zag Jens erin grijpen en er iets uit halen – hij had de eerste keuze van het pistool.

De zon ging opeens onder toen de twee mannen hun positie innamen, met de rug naar elkaar in het midden van de open plek, het pistool voor zich uit. Jens was de langste maar Tsjernov gedroeg zich alsof het een kinderspel was, en zijn zelfvertrouwen reikte door de nevelslierten heen tot aan Valentina.

Beide mannen waren langzaam en precies in hun bewegingen. Dertig stappen. Ze telde binnensmonds mee en voelde dat Popkovs schouder zich spande. Nu, dacht ze, nu, nu. Nu Jens nog staat. Voor ze zich naar elkaar omdraaien. Nu, doe het nu, Popkov.

Er klonk een schot. Het kwam echter niet van naast haar, niet van Popkov. Tsjernov viel op de grond alsof zijn benen onder hem vandaan waren geslagen, en bijna direct daarop klonk de knal van een volgend geweerschot. Jens viel.

Valentina’s wereld kwam met een schok tot stilstand. De twee mannen in het midden van de open plek lagen op de vochtige grond en het ijzige gras onder hen kleurde rood. Aan de rand van het bos stond een rij van tien donkere gestalten, als engelen des doods, geweer in de hand. Ieder van hen richtte op de resterende leden van de duellerende partijen.

‘Jens!’ kreet Valentina met verstikte stem.

Ze wierp de bontplaid van zich af en probeerde overeind te springen, maar Popkov rolde om van zijn buik, greep haar in haar nekvel en duwde haar hard tegen een boom. De wereld explodeerde. De lucht tolde om haar heen. Hij mepte haar tegen de grond.

‘Jens,’ kreunde ze. Ze kon zijn lichaam zien, roerloos. Uit hem lekte het levensbloed waarvan ze zichzelf had bezworen het te zullen beschermen.

Er klonk een zwaar en zacht gevloek uit Popkovs mond. ‘Verroer je niet.’

‘Maar ik moet naar hem toe. Ik moet hem…’

‘Wie zijn dat?’ Hij knikte naar de rij donkere gedaanten.

‘Moordenaars,’ zei ze. ‘Als hij dood is, zal ik…’ Als Jens Friis dood was zou haar eigen hart blijven stilstaan. Haar aderen en botten en spieren zouden misschien nog leven, nog functioneren, maar zonder zin of doel. ‘Jens, laat me niet alleen,’ fluisterde ze, alsof ze hem naar zich terug kon roepen.

‘Die zijn hier niet toevallig.’ Popkov richtte zijn geweer op een van de mannen.

‘Kijk eens, Liev, kijk eens naar die daar.’ Valentina wees. Haar arm beefde. ‘Die daar vooraan.’

De donkere gestalte die aan het hoofd van de rij schutters stond, had zijn aandacht van de groep huzaren afgewend en keek nu naar de twee lichamen op de grond. Hij begon in de richting van Jens te lopen, behoedzaam en met stijve benen. Zijn pet was diep over zijn voorhoofd getrokken, maar toen de nevel even optrok, viel er een bundel licht op zijn gezicht. Valentina herkende hem op slag.

Het was Viktor Arkin. De man die haar vaders chauffeur was geweest. Met een kreet van woede schoot ze bij Popkov vandaan en rende naar de open plek.

Загрузка...