22
Valentina ging niet rechtstreeks naar huis. Ze zei dat ze dat niet kon, nog niet. Jens stopte haar in een drozjki en nam haar mee naar zijn eigen appartement, hoewel hij zich terdege bewust was van de ongepastheid van deze handelwijze. Een jonge vrouw in zijn huis na het invallen van de duisternis, zonder chaperonne! Maar geen van beiden kon op dit moment de gedachte aan een openbare gelegenheid verdragen, waar vreemde ogen naar haar verfomfaaide en besmeurde verschijning zouden staren.
‘Valentina,’ zei hij, ‘laat me je haar drogen.’
Ze zat in een diepe fauteuil, de hoge armleuningen slokten haar kleine gestalte op. Haar handen lagen wit als porselein in haar schoot. Hij kwam met een handdoek naar haar toe en met een snelle flits van haar donkere ogen keek ze naar hem op. Hij liet haar in haar zwijgen volharden terwijl hij haar haar losmaakte en de vochtige strengen met de handdoek droogde, met langzame, ritmische bewegingen vanaf de kruin van haar hoofd, waar haar haar het natst was, naar beneden. Het viel in een dichte massa golven glad langs haar schedel, en benadrukte zo de elegante vorm van haar hoofd. Hij droogde het haar tot aan de punten, waar het danste en krulde en rond zijn vingers draaide.
De intimiteit van de taak was immens, veel intiemer dan een kus. Hij zat op de armleuning van haar stoel en zij zat met haar hoofd enigszins gebogen terwijl hij het haar droogde, zodat de strengen steeds weer naar voren vielen en haar lichte, slanke nek onthulden. Op een gegeven moment nam hij haar kin in zijn hand en hield deze stil terwijl hij zachtjes over haar hoofd wreef, maar ze zei nog steeds niets. Ze liet haar kin gewoon in zijn hand liggen, alsof hij daar hoorde.
Hij bleef de donkere haren strelen, lang nadat ze droog waren, eerst met de handdoek en toen met zijn hand. Het glansde en schitterde wanneer hij het beetpakte en het betoverde hem door de manier waarop het licht erin golfde, als maanlicht in een onrustige nachthemel. Hij genoot van de zijdezachte gewaarwording op zijn huid, en van de manier waarop het als inkt tussen zijn vingers door gleed.
Hij boog zijn hoofd en kuste haar blanke nek.
‘Hoe kunnen ze zo leven?’
Ze praatte nu. Hij had haar pirozjki en een glas warme chocola gevoerd, haar tevoorschijn gelokt uit de donkere plaats waar ze zich schuilhield. Hij zat op de sofa tegenover haar, met gestrekte benen, bij de enkels gekruist, en hij genoot van een glas rode wijn. Hij probeerde haar af te leiden.
‘Weet je,’ vroeg hij, ‘dat meer dan de helft van de wijn die in Frankrijk wordt geproduceerd naar Rusland wordt vervoerd? Kun je dat geloven? We drinken hier meer wijn dan in welk ander land ter wereld ook.’
Hij betrapte zich er vaak op dat hij het woord we gebruikte. Wij Russen. Ons land. Alsof hij een van hen was, iemand uit Perm of uit Tver.
‘Ik zou zo niet kunnen leven,’ zei ze, terwijl ze in het vuur staarde. ‘Niet op die manier.’
Hij begreep dat ze het nog niet van zich af kon zetten.
‘We leven allemaal,’ antwoordde hij rustig, ‘zo goed als we kunnen.’
‘Ik zou nog liever dood zijn.’
‘Dat betwijfel ik. Bovendien,’ ging hij verder, ‘zou ik elke dag komen om de haard voor je aan te maken. En om je haar te drogen als het regende, en om de klitten eruit te borstelen als de wind het door elkaar blies.’
Ze keek op.
‘En wanneer het daarna zomer werd,’ ging hij verder, ‘zou je in plaats van schitterende bals in het Anitsjkovpaleis of balletuitvoeringen in je met diamanten bezaaide avondjurken bij te wonen, met mij in je vodden naar een rustig plekje op de oever van de Neva lopen en dan zouden we gekookte eieren eten en onze voeten in de rivier laten bungelen.’
Ze keek opzij. Haar ogen troffen de zijne. ‘En muziek?’ vroeg ze op ernstige toon. ‘Zou er in deze nieuwe wereld van jou ook muziek zijn? Ook geen piano voor mij, geen opera, geen ballet?’
‘Natuurlijk zou er muziek zijn.’ Hij glimlachte naar haar. ‘Je zou voor me zingen, op de muziek van het water dat rond onze enkels klotste, en ik zou jou begeleiden op mijn viool.’
Haar mond viel open. ‘Speel jij viool?’
‘Je kunt het niet echt spelen noemen. Ik kan hoogstens wat noten krassen, waarbij vergeleken een jankende kat muzikaal klinkt. Maar,’ ging hij haastig verder, ‘ik beloof je dat ik mijn best zou doen om beter te worden.’
Ze lachte. Hij wilde die lach nog eens horen.
‘Je hebt me eerder gewaarschuwd uit te kijken voor de Neva,’ merkte ze op. ‘Je zei dat die verontreinigd was.’
‘Nou, dat is dan het voordeel van de aanwezigheid van een riooltunnelingenieur om je naar de juiste plaatsen te loodsen. Ik ken alle geheime hoekjes waar de verontreinigde stromen niet komen.’
‘Is hij echt zo vies?’
Hij wilde deze conversatie niet. Hij haalde zijn schouders op. ‘Hij zou schoner kunnen zijn.’
‘Vertel er eens wat over.’
‘Ik speel liever viool voor je.’
Haar ogen werden rond als schoteltjes en hij geneerde zich opeens – alleen hij en een toevallige muis hadden ooit naar zijn spel geluisterd. Ze trok haar knieën op naar haar borst en legde haar kleine kin er met een fanatieke blik op. Hij had haar het liefst opgetild en in zijn zak gestopt.
‘Speel eens wat,’ beval ze.
Hij stond op, maakte een diepe buiging met een elegante zwaai, alsof hij zijn hoed afnam voor een van de Romanov-groot-hertoginnen, en zei: ‘Ik sta volledig tot uw dienst, mademoiselle.’
Hij meende het. Maar hij wist niet zeker of ze dat al besefte.
‘Hou op!’ hield Jens aan.
‘Ik kan het niet helpen.’
‘Het is onaardig.’
‘Zeg dat wel!’ Valentina schaterde het weer uit. ‘Onaardig voor het menselijke oor!’
‘Zo bedoelde ik het niet.’
Jens fronste zijn wenkbrauwen streng naar haar, tikte met zijn strijkstok tegen de kam van zijn viool en stampte quasi-ongeduldig met zijn voet op de glimmende vloerplanken. Hij stond in het midden van de kamer, met de viool gemakkelijk en vertrouwd onder zijn kin. Hij had een deel van het ‘Lied van de toreador’ van Bizet voor haar gespeeld, maar had er niet erg zijn best op gedaan. Het was een levendig stuk en het maakte haar aan het glimlachen, dat was het enige wat er voor hem toe deed. Ze had vandaag te veel gezien – nu wilde hij dat ze lachte. En dat deed ze als een kind, met dezelfde volledige overgave. Haar neus werd roze, haar mooie mond ging wijdopen en haar ogen trokken zich samen, glinsterend van de tranen. De donkere, glanzende massa haar die hij had gedroogd en zo liefdevol had gladgestreken, rukte zich los en vloog om haar heen terwijl ze met luidruchtige overgave heen en weer wiegde.
Ze was nog jong, dat moest hij wel beseffen. Jong en kwetsbaar.
Hij legde de viool en de strijkstok met een klap op de tafel, keek zijn eenkoppige publiek beledigd aan en vouwde zijn armen over zijn borst. Maar ze liet zich geen moment voor de gek houden. Ze schoot uit haar stoel omhoog en plofte als een hongerige kat op het stuk sofa naast hem. Ze legde een hand op zijn pols en trok zijn armen uiteen.
‘We moeten deze vingers onderwijzen,’ lachte ze, terwijl ze zijn linkerhand omhooghield. ‘Deze boosdoeners.’ Ze wierp haar hoofd verrukt achterover nu ze het juiste woord had gevonden en ze rolde met haar ogen naar hem. Daarna drukte ze teder de top van elke boosdoener tegen haar lippen, alsof ze die vergaf. ‘We moeten ze leren dat ze weten wat ze aan het doen zijn.’
Hij vroeg zich af of zij wel wist wat ze aan het doen was.
‘Ik zal een leraar voor je zoeken,’ verklaarde ze.
‘Kun jij me geen les geven?’
‘Nee, nee.’ Ze grijnsde naar hem. ‘Bovendien zouden we dan alleen maar tegen elkaar gaan schreeuwen.’
Hij kneep in haar roze neus. ‘Misschien is dat wel leuk.’
‘Ik schreeuw niet tegen Anna, de dochter van dokter Fedorin, als ik haar pianoles geef, maar dat komt doordat zij zich heel netjes gedraagt. Ik heb zo’n idee dat jij je niet netjes zou gedragen.’
Hun ogen vonden elkaar en hij besefte dat het moment te lang duurde toen hij een kleine kreet aan haar lippen hoorde ontsnappen. Hij wendde zijn blik af omdat ze te veel had gezien van wat er in hem omging.
‘Valentina, het wordt tijd dat ik je naar huis breng.’
Ze liet haar oogleden half zakken terwijl ze door haar dichte wimpers naar hem opkeek, en hij was ervan overtuigd dat als hij nu niet ging staan, hij dit nooit meer zou doen. Hij trok om te beginnen zijn hand terug, maar de uitdrukking op haar gezicht maakte dat hij als verstijfd bleef zitten. Haar blik was naakt. Onthulde openlijk haar verlangen naar hem, donker en wanhopig.
‘Jens,’ fluisterde ze, met haar ogen strak op hem gericht. ‘Ik ben zo bang je te verliezen.’
‘Je zult mij nooit verliezen, liefste. Jij en ik horen bij elkaar. Besef je dat niet?’
Hij sloeg een arm om haar heen en trok haar dichter naar zich toe, en zij leunde tegen hem aan, nestelde haar hoofd tegen zijn borst alsof ze probeerde naar zijn hartslag te luisteren. Hij hield haar daar. Alleen hun ademhaling was in de kamer te horen, licht en gelijkmatig, elke ademtocht gezamenlijk. Lange tijd bleven ze zo zitten, kijkend hoe het licht van de haard schaduwen wierp die steeds dichterbij kwamen, terwijl hun knieën tegen elkaar aan waren gedrukt. Jens kuste de kruin van haar hoofd, warm en muskusachtig.
‘Jens.’ Haar stem was dik. ‘Vertel me eens wat over jezelf, vertel me wie je bent.’
Niemand had hem ooit eerder die vraag gesteld. Hij dacht na, en begon te vertellen. Over zijn kinderjaren, die hij in Denemarken op boten en aan stranden had doorgebracht, over het bouwen van dingen – met kiezelstenen, met keien, met drijfhout. Over het ontwerp voor een brug waarmee hij een prijs had gewonnen, over een boot die in de Finse Golf was gezonken, waardoor hij bijna samen met zijn hond was verdronken. Hij vertelde over zijn hartstocht voor locomotieven, voor machines, voor alles wat bewegende delen had, en hij vertelde over de gebroeders Wright in Amerika en Louis Blériot in Frankrijk.
‘Vliegtuigen,’ zei hij. ‘Dat is de toekomst. Let maar eens op.’
Hij voelde haar glimlachen. Ze geloofde hem niet.
‘Je ouders?’ informeerde ze.
Hij hield dat gedeelte kort. Zijn vaders drukkerij in Kopenhagen, hun meningsverschillen toen Jens hem vertelde dat hij liever werktuigbouwkunde ging studeren. De teleurstelling in de vriendelijke bruine ogen van zijn moeder. Hij schreef hun nog steeds één keer per maand, maar hij was in geen vijf jaar terug geweest naar Denemarken.
‘Ik ben nu een Rus,’ verklaarde hij.
‘Net zo Russisch als een giraffe.’
Hij vertelde haar meer over zijn hoop voor Rusland en zijn verlangen dat er stabiliteit zou ontstaan via gesprekken en compromissen, niet via geweld. Maar hij had het niet over de oorlog waarvan hij zeker was dat die zou komen – hij hield zijn angsten voor haar verborgen. Gaandeweg voelde hij het gewicht van haar hoofd op zijn borst toenemen en hij merkte dat haar lichaam zich naar het zijne voegde. Haar heup tegen de zijne.
‘Vertel me eens over de zoon van de gravin.’
Toen vertelde hij haar over Aleksej.
‘Aleksej is de zoon van gravin Serova, hij is pas zes. Je zou hem graag mogen, Valentina. Hij is heel flink.’ Zijn vingers streelden haar slanke schouders, ontdekten dat haar verpleegstersuniform strak rond haar lichaam zat. ‘Net als jij. Je zult moeten begrijpen, liefste, dat ik Aleksej niet in de steek kan laten. Ik kan dat jongetje niet de rug toekeren. Zijn vader, graaf Serov, bekommert zich alleen maar om zijn praalzieke leven aan het hof en om zijn maîtresse in haar weelderige appartement op de Engelse Boulevard. De gravin is boos. Ze voelt een afkeer jegens de jongen omdat…’
Hij liet zijn woorden wegsterven. De emoties van Natalja Serova waren veel te complex om zomaar even te ontwarren. Hij legde zijn lippen tegen Valentina’s wang, ademde opnieuw de ziekenhuislucht die uit haar kleren opsteeg in, en sloeg beide armen om haar heen, wiegde haar, drukte haar tegen zich aan, maakte haar deel van zichzelf.
‘Wees grootmoedig, Valentina,’ fluisterde hij. ‘Laat me Aleksej houden. Ik ben erg aan het kind gehecht en hij heeft geen schuld aan mijn misstappen met zijn moeder. Het is voorbij tussen haar en mij. Twijfel daar nooit aan.’
Tot zijn verbazing liet ze het onderwerp rusten. In plaats daarvan bracht ze haar mond naar de zijne omhoog en kuste hem hartstochtelijk, waarmee ze alle herinneringen aan andere lippen uitwiste en die van de hare achterliet, een claim legde. Haar vingers maakten de knopen van zijn overhemd los, prutsten ermee, en haar handpalmen streken over zijn huid, eerst aarzelend. Maar toen hij met zijn hand over haar ruggengraat gleed en de delicate welvingen onder haar uniform opzocht, werd ze stoutmoediger. Haar handen liefkoosden zijn naakte borst en haar lippen speurden naar het kloppen van zijn hart.
Hij kuste haar hals, proefde haar huid, voelde haar haren als zijden draden over zijn ribben glijden en ademde haar bedwelmende geur in. Niet van haar uniform maar van haar, van het slanke, hongerige wezen dat erin zat. Zijn begeerte naar haar raasde door zijn aderen en hij dwong zich overeind te komen.
‘Nee, Valentina.’ De woorden klonken ruw. ‘Nee, mijn liefste, je bent nog te jong. Je moet nu naar huis.’ De woorden kostten hem veel moeite.
Haar ogen waren zwart als inkt en haar blik was zo verlangend op hem gericht dat hij moeite had om zich los te rukken. Toch was haar stem zacht en plagerig.
‘Hoe oud was jij toen je voor het eerst met een vrouw de liefde bedreef?’
‘Daar gaat het niet om.’
‘Volgens mij wel. Jij hebt het besluit zelf genomen. Dat doe ik nu ook.’
Ze stond langzaam op en begon zonder aarzeling de vele knoopjes van haar manchetten en bovenstukje los te maken. Ze keek niet naar hem maar concentreerde zich op wat ze deed, alsof ze alleen was in de kamer. Hij stond daar, met zijn rug naar het vuur, naar haar te kijken. Hij keek toen haar arm uit een mouw kwam en hij voor het eerst de blanke huid van haar schouder zag, glanzend in het licht van de haard, vers en glad als karnemelk.
Hij keek toe toen ze de baleinen van haar korset losmaakte, en hij kon duidelijk de vorm van haar ribben onder haar hemdje zien. Hij keek toen ze haar wollen kousen uitdeed, balancerend op één been, met het gemak van een vertrouwde gewoonte, elke kous zorgvuldig afrolde, en slanke, witte bovenbenen onthulde. Hij moest adem hebben gehaald, maar hij was zich er niet van bewust. Zijn hart moest zijn blijven kloppen, maar hij was ervan overtuigd dat het stil was blijven staan. Het was alsof hij elk vermogen om iets anders te doen dan naar haar kijken was kwijtgeraakt.
Ze boog haar hoofd, waardoor de soepele sluier van haar haar naar voren viel, zodat hij niet haar blik kon zien toen ze uit haar laatste beetje ondergoed gleed. Ze stond naakt voor hem en de hemel wist hoezeer hij haar begeerde, meer dan zijn eigen leven.
‘Je bent zo mooi,’ zei hij zacht.
Ze hief haar hoofd op en glimlachte naar hem. Haar wangen hadden blosjes en haar ogen waren donkerder dan hij ze ooit had gezien, met een vuur diep in haar binnenste dat maakte dat haar adem snel en hijgerig ging. Als hij zijn lippen op de hare zou leggen, wist hij dat ze heet zouden zijn.
‘Ik hou van je,’ zei ze.
De naaktheid van haar verklaring was nog overweldigender dan die van haar mooie lichaam. Naakt in al haar eenvoud, in al het vertrouwen dat eruit sprak. Hij bukte zich, pakte haar cape die voor de haard lag te drogen en liep naar haar toe. Van zo dichtbij kon hij een vage glans van vocht tussen haar jonge borsten zien.
‘Valentina, als je dit nu niet meteen om je heen doet,’ zei hij streng, terwijl hij de cape om haar schouders sloeg en onder haar kin vastmaakte, ‘zal ik je nog voor de haard op de vloer verkrachten.’ Hij weigerde haar aan te kijken. ‘Kleed nu die prachtige schoonheid weer aan terwijl ik ons iets te drinken inschenk.’
Hij liep de kamer uit. In de keuken boog hij zich over de gootsteen, zette de kraan open en spoelde zijn hals en gezicht af. Hij schonk zich wat wodka in en goot het in één slok naar binnen.
‘Valentina,’ mompelde hij, ‘hoe kan een man een vrouw zó liefhebben? Wat heb je met me gedaan?’
Hij gaf haar de tijd. Na vijf minuten, toen zijn hartslag weer wat tot bedaren was gekomen en hij dacht dat ze inmiddels aangekleed zou zijn, vulde hij zijn glas nog eens bij, schonk voor haar wat limonade in en liep, met in elke hand een glas, naar de kamer terug. Daar ontsnapte hem onmiddellijk een diepe kreun. Het licht was uit en ze lag languit op de rendiervacht voor de haard, waar de gloed van de vlammen over haar huid danste en haar naakte lichaam een gouden kleur gaf. Hij werd begroet met een brede glimlach.
‘Doen alle Vikingen er zo lang over om hun vrouwen te verkrachten?’
Was haar huid eerder dood geweest?
Dat móést haast wel. Bleek, levenloos en slap. Omdat het op die rendiervacht tot leven kwam op een manier die Valentina niet voor mogelijk had gehouden. Ze herkende deze uitzonderlijke buitenlaag van haar lichaam niet meer als de hare. Elke porie, elke dunne laag, elk glad en onbekend gedeelte ervan bezat een afzonderlijk bestaan dat slechts de aanraking van Jens’ lippen behoefde om tot leven te komen. De holte van haar hals, de binnenkant van haar elleboog, de dunne bekleding van elke afzonderlijke rib. Nu trilden ze van leven. Toen hij de onderkant van elke borst kuste, met een warme en vochtige tong die in cirkels naar haar tepel omhoog bewoog, was het alsof haar huid veranderde. Iets anders werd dan huid.
Ze trok het overhemd van zijn schouders en legde haar vlakke hand op zijn borst, op zijn rug, betastte de richels van zijn spieren. Verkende de structuur van hem, van de pezen, de harde lijnen van zijn botten, zodat haar handen de intieme vorm van hem leerden kennen. Ze kon de hitte in zijn binnenste voelen. Of kwam het doordat ze die zelf uitstraalde, door het bloed dat van haar hart naar haar vingertoppen raasde?
Toen ze met haar tong het pad van rode krullen proefde dat van zijn broeksriem omhoogliep naar zijn hals, slaakte hij een geluid dat ze nooit eerder had gehoord. Het klonk van ergens diep in zijn longen en werd op de een of andere manier een deel van haarzelf.
Snel glipte hij uit zijn kleren, en met in zijn oren een geluid als van de hamer van Thor, droeg hij haar naar zijn bed.
Valentina wilde niet weggaan, maar Jens dwong haar te vertrekken. Ze wist niet hoe ze haar lichaam wist over te halen overeind te komen, de lakens die naar hem geurden in de steek te laten, haar hoofd uit de warme welving van zijn kussen te tillen. Haar huid voelde nog steeds zijn aanraking en haar lichaam beefde nog steeds van genot toen hij haar in zijn rijtuig tilde om haar terug te brengen naar het huis van haar vader. Toen de huisknecht de deur opendeed, was ze ervan overtuigd dat hij de verandering in haar kon zien, de muskusgeur bij haar kon ruiken toen ze haastig door de hal liep.
‘Valentina!’
Ze bleef staan, met één voet op de onderste trede van de trap, zich danig bewust van haar slordige uiterlijk. Ze had gedacht haar kamer ongezien te kunnen bereiken.
‘Ja, papa?’
Hij stond in de deuropening van de salon, met een verhit gezicht. Hij was in volledig avondkostuum en in zijn hand hield hij een glas champagne waarmee hij in haar richting gebaarde, zodat hij op zijn witte vest morste.
‘Valentina, het is al laat.’
‘Ja, papa.’
‘Waar ben je geweest?’
‘In het ziekenhuis, in het Sint-Isabella.’
‘Tot zo laat nog?’
‘Er was een spoedgeval. Een ongeluk in een fabriek.’ Ze was niet goed in het liegen.
Hij bekeek haar uniform vol weerzin. ‘Zo te zien heb je alles met je schort opgeveegd.’
‘Nee, papa.’
Ze wilde hem niet provoceren, niet nu. De glimlach die niet van haar lippen wilde wijken was niet voor hem, maar dat hoefde hij niet te weten, dus liep hij met een minzame blik naar haar toe. Hij slingerde een beetje.
‘Ik heb iets voor je.’ Hij rommelde in zijn zak en haalde ten slotte een klein, opgevouwen briefje tevoorschijn. ‘Van kapitein Tsjernov.’
Ze had zich het liefst omgedraaid om de trap op te hollen, zich op het bed te laten vallen en te weigeren hoe dan ook aan kapitein Tsjernov te denken. Ze was te vol van iemand anders. Haar handen hingen slap naast haar.
‘Pak aan, meisje.’
‘Ik wil hem niet, papa.’
‘Pak die verdomde brief aan.’
Hij hing tussen hen in, bleek en hardnekkig. Haar vingers bewogen niet.
‘Ik zal hem morgen lezen, papa. Ik ben vanavond te moe.’
‘Ik wil dat je hem nu leest. Waar ik bij ben.’
Ze keek hem niet aan, uit angst dat hij het verlangen naar Jens in haar ogen zou lezen. Ze staarde naar zijn zwarte lakschoenen, naar de puntige lichtjes van de kroonluchter die op het glimmende oppervlak ervan naar haar werden weerkaatst. Ze stak haar hand uit en hij duwde het opgevouwen papier erin. Ze liet het daar liggen.
‘Lees dat, alsjeblieft.’
Langzaam maakte ze de brief open en voor haar ogen verrezen woorden in een krachtig zwart handschrift, maar ze bleven wazig. Ze weigerde zich erop te concentreren.
‘En?’
Ze schudde haar hoofd.
Hij pakte de brief en las hardop voor: ‘Mijn liefste Valentina…’
‘Ik ben niet zijn “liefste”.’ Haar stem klonk zacht en afwezig. Haar vader merkte het niet op.
Mijn liefste Valentina, ik ben vandaag zo vrij geweest bij je langs te gaan, maar je was niet thuis. Ik hoop dat alles goed met je gaat en dat je geen ongemak ondervindt van de militaire aanwezigheid die in de stad patrouilleert, barricades ontmantelt en ongeregelde samenscholingen uiteendrijft. Maak je geen zorgen, lieve Valentina, ik beschouw het als mijn persoonlijke taak om jou te beschermen in deze woelige en schokkende tijden.
In het Winterpaleis zal een Groots Keizerlijk Bal worden gehouden en ik zou me zeer vereerd voelen indien jij me volgende week woensdagavond zou willen vergezellen.
Dank voor het verrukkelijke genoegen van je gezelschap bij Donon’s.
Je toegewijde
Stepan Tsjernov
Haar vader knikte, en van voldoening kreeg hij rode plekken op zijn wangen. Zijn borst zwol – ze kon zien dat hij tevreden over haar was. ‘Je hebt dit goed gedaan, Valentina.’
‘Papa, ik weet dat iedere vader wil dat zijn dochter een goed huwelijk sluit.’
Hij hief zijn glas naar haar. ‘Inderdaad.’
‘En ik begrijp dat u het beste met me voorhebt.’
‘Brave meid.’
Hij stapte naar voren en sloeg een arm om haar schouders, en het beeld van haar lijst kwam haar opeens weer in gedachten. Ze besefte hoe gemakkelijk het zou zijn om te maken dat haar vader haar eindelijk vergaf.
‘Maar papa, dwing me alstublieft niet tot…’
Hij lachte en kriebelde met de punt van de brief over haar wang. ‘Stil, kindje, stil.’ Hij kwam dichterbij en kuste haar wang.
‘Papa.’ Ze stapte opzij en trok haar cape strak om zich heen, om zich van hem te isoleren. ‘Wilt u alstublieft tegen kapitein Tsjernov zeggen dat het me geweldig spijt maar…’
‘Filip, kom je nog eens terug?’
Het was de stem van een vrouw, licht en wat omfloersd. De stem klonk vanuit de zitkamer en werd gevolgd door zacht, verleidelijk gelach en het gerinkel van een fles tegen een glas. Het was niet haar moeder. Maar haar vader toonde geen enkele gêne en zijn donkere ogen schitterden vrolijk toen hij naar zijn oudste dochter keek. Hij klopte haar op de rug van haar pols – een hartelijk, vaderlijk gebaar.
‘Kijk niet zo gechoqueerd, Valentina. Zo gaat het er nu eenmaal in een huwelijk aan toe. Wanneer je eenmaal met Stepan Tsjernov getrouwd bent zul je snel aan het idee gewend raken, net zoals het bij je moeder is gegaan. Nee, probeer nou niet…’
Maar ze was al weg. Met twee treden tegelijk de trap op, hem met zijn brief en die vrouw achterlatend.
Haar vuile kleren lagen op de vloer, net zoals ze ze duizend keer eerder had laten vallen zodat het dienstmeisje ze kon oprapen. Maar toen ze deze keer naar het besmeurde uniform keek dat als een dood mens op het tapijt lag, en dacht aan het schone uniform dat fris en gestreken in haar kast hing, fronste ze haar wenkbrauwen. Ze bukte zich, raapte de vieze kleren op en vouwde ze netjes tot een stapel op een stoel, zodat Olga ze zo zou vinden als ze binnenkwam. De kleine dingen. Die maakten het verschil. Ze begon ze nu op te merken.
Pas toen ze opgerold in bed lag, met haar armen om haar knieën geslagen, stond ze haar gedachten de luxe toe van het wegglippen. Haar ogen vielen dicht en ze lag onmiddellijk op een ander kussen, een ander bed, in een ander leven. Haar lichaam verlangde naar Jens, een scherp, brandend verlangen dat haar een gesmoorde kreun deed slaken. De hitte van haar begeerte joeg door haar aderen en maakte dat haar dijen niet stil konden blijven. Die voelden nog steeds de afdruk van hem. Het vuur van hem was nog steeds in haar binnenste, heet en hongerig.
Ze had geen idee gehad dat het zo zou zijn. Deze begeerte. De herinnering aan elke aanraking van hem. Zijn lippen die zo teder op haar borsten waren, zijn handen die streelden en prikkelden tot haar lichaam hém toebehoorde in plaats van haar. Het verlangen om hem genot te schenken, hem te proeven, hem te bezitten. Haar lippen die hem opeisten. Haar lichaam en ziel die zo in zijn ban verkeerden dat het leek of ze nu slechts een half mens met een half leven was, zoals ze daar in haar eentje lag.
‘Jens,’ fluisterde ze in het donker, ‘ik zal je nooit op kunnen geven.’
Zelfs niet voor Katja.