19

Het is vreemd hoe weinig ervoor nodig is om de wereld te laten kantelen. Toen Valentina terugliep door de gang met de versleten groene vloer en de stoep van het ziekenhuis afdaalde, leek niets nog hetzelfde, alsof ze alles eerder door een vervormende spiegel had gezien maar het nu helder en haarscherp kon waarnemen. Haar hart bonsde luid in haar oren.

Voordat ze vertrok was ze even bij de zware klapdeuren naar een zaal blijven staan en had door het glas naar binnen gekeken, verbaasd over de enorme afmetingen van de zaal. Deze leek eindeloos door te lopen, met lange rijen bedden, als witte doodskisten. Ze kwam in de verleiding de deur open te duwen om deze onbekende wereld binnen te gaan, waar bleke gezichten op verkreukelde kussens lagen. Sommige patiënten praatten, andere lagen plat en stil met gesloten ogen.

‘Uit de weg.’

Er kwam een jonge verpleegster haastig de zaal uit met een geëmailleerde kom vol bloederig verband in haar handen.

‘Wat sta je me aan te gapen? Ligt je minnaar soms binnen?’ Het meisje grinnikte. ‘Maak je maar geen zorgen, ze krijgen allemaal een nachtzoen van me. Hij is bij mij in veilige handen. Ik ben trouwens zuster Spatsjeva, als je dat nog niet wist.’

Ze was langer dan Valentina en zo mager als een lat, met de brede jukbeenderen en getaande huid van een zuiderling. Er staken pieken zwart haar onder haar hoofddeksel vandaan, maar haar handen zagen er capabel uit, de knoestige handen van een boerin. Haar glimlach was breed en spontaan.

‘Ben je soms je tong verloren?’ wilde ze weten.

‘Ik ga hier een opleiding tot verpleegster volgen.’

Het meisje duwde de kom met verband onder Valentina’s neus. Hij stonk. ‘Ruik maar eens goed. Dat zal je nieuwe parfum zijn als je hier komt werken.’

‘Ik heb wel erger geroken.’

De slordige verpleegster liet haar zwarte ogen rollen. ‘Zeg niet dat ik je niet heb gewaarschuwd.’

Valentina glimlachte. ‘Dat zal ik niet zeggen.’

‘Het is ook zwaar voor de benen.’

‘Mijn benen zijn sterk.’ Al die jaren van paardrijden. ‘Als het zo erg is, waarom ben jij dan hier?’

Het meisje veegde een hand aan haar schort af, en voegde zodoende nog een vlek aan de andere toe. ‘Het is beter dan die verdomde geiten halverwege een verdomde rotberg te moeten melken.’ Ze stopte de kom net zo gemakkelijk onder haar arm alsof het een pasgeboren geitje was en liep haastig weg op gespierde benen.

Valentina had nooit eerder een vrouw zo horen vloeken. Ze glimlachte en liep haastig de stoep van het ziekenhuis af – en dat was het moment dat ze Jens zag. Hij stond stram en streng in de schaduw van een lindeboom, de armen over de borst gevouwen, met een ernstig gezicht. Wachtend op haar.

Ze liepen zij aan zij, zonder elkaar aan te raken. Ze moest snel lopen om zijn grote stappen bij te houden, aangezien hij geen rekening hield met haar, alsof het hem niet kon schelen of ze er was of niet. Toch was hij naar het ziekenhuis gekomen op het tijdstip van haar afspraak. Daar klampte ze zich aan vast.

Jens zag er verfomfaaid uit. Er lag een laag grijs stof over zijn jas en in het zwarte bont van zijn muts en in het rode haar van zijn wenkbrauwen. Ze merkte nauwelijks waar ze liepen, maar er was iets doelbewusts in zijn stappen toen ze door de Zagorodnajastraat liepen. Ze hadden nog bijna niets tegen elkaar gezegd maar ze was zich ten zeerste van hem bewust, van de lengte van zijn arm, van de manier waarop zijn jas tegen zijn benen wapperde, van het geknerp van zijn laarzen in de sneeuw. De aanblik van zijn adem die witte, ongeduldige pluimen in de lucht blies, en de driehoekige plek pal op de hoek van zijn kaak die klikte en bewoog als om zijn gedachten te onderstrepen, en ze vroeg zich af of hij haar was vergeten.

Toen ze het Mojka-kanaal overstaken zei ze: ‘Wil je dokter Fedorin alsjeblieft voor me bedanken?’

‘Je kunt hem zelf bedanken. We zijn nu op weg naar zijn huis.’

‘Waarom?’

‘Hij wil je advies geven over wat je in het Sint-Isabella kunt verwachten. Hij zal je uitleggen hoe de dingen worden gedaan en wat je zult moeten leren. Hij kan je vertellen waar je een uniform kunt halen en hij zal je leren hoe je avances van mannelijke patiënten kunt afslaan. Fedorin is een goed mens. Hij besteedt veel van zijn tijd in de medische posten voor de armen en in de ziekenhuizen voor de zwervers. Hij is niet alleen maar een dokter voor de geparfumeerde salons van rijke en verwende lieden.’

Ze wilde zeggen: Dank je wel. Ze wilde zeggen: Dus jij bekommert je wel om mij. Als het niet zo was zou je dit niet doen. Maar in plaats daarvan greep ze zijn arm en groef haar vingers in zijn stoffige jas.

‘Jens. Stop.’

Ze bedoelde stop alle woorden die de ruimte tussen hen blokkeerden. Stop met te weigeren haar aan te kijken. Stop de pijn die de kille toon van zijn stem in haar keel veroorzaakte. Stop. Stop. Maar het waren haar voeten die stopten. Midden op de brug kwamen ze met een schok tot stilstand en haar hand was nog steeds met hem verbonden, een kluister die hij niet van zich af probeerde te werpen. Voor het eerst keek hij haar aan, en de blik in zijn groene ogen deed haar hart ineenkrimpen.

‘Je had het me beloofd,’ zei hij. ‘Je hebt gezworen dat je niets met kapitein Tsjernov te maken zou hebben.’

Daar, midden op straat, maakte ze langzaam de knopen van zijn jas los, stuk voor stuk, en schoof ze haar armen rond zijn middel.

‘Ik beloof het je,’ zei ze. ‘Ik beloof je op het leven van mijn zusje dat mijn hart nimmer iets met kapitein Tsjernov te maken zal hebben.’

Ze legde haar wang tegen zijn borst, rook de vochige lucht van aarde in het stof op zijn kleren en voelde de warmte van zijn lichaam toen hij zijn jas om haar heen sloeg, haar tegen zich aan trok. Onder hen schaatste een bejaard echtpaar met identieke mutsen van beverbont kalmpjes terug naar de Tauride, hand in hand. Valentina kroop nog dichter tegen hem aan en luisterde naar de snelle klop van zijn hart.

De dokter verwelkomde hen en schonk Jens en zichzelf een glas goede Georgische wijn in, terwijl Valentina en zijn dochtertje Anna voor de haard warme chocola dronken. Ze mocht deze man, die zo’n toegewijde vader was, ze hield van zijn goedhartigheid en van de manier waarop zijn magere vingers steeds de diamanten dasspeld op zijn borst betastten wanneer hij sprak. Het was duidelijk dat die iets speciaals betekende.

‘Goed, jongedame, laten we even bespreken wat je te wachten staat.’

‘Ik ben heel dankbaar, doktor Fedorin, voor uw hulp. Medsestra Gordonskaja heeft me duidelijk gemaakt dat ze verwacht dat ik zal mislukken.’

Hij pakte haar kin en inspecteerde haar van dichtbij, zoals hij zijn eigen dochter zou inspecteren. ‘Je zult het kunnen,’ zei hij. ‘Als dit is wat je echt wilt.’

‘Dat is het. Ik heb al anatomie bestudeerd en…’

‘Eén ding tegelijk. Laten we het eerst hebben over de discipline van het bedden opmaken, schone uniformen en het vreselijke humeur van medsestra Gordonskaja.’

Ze ging zitten en luisterde naar hem. Hij vulde haar hoofd met feiten en getallen over het ziekenhuis, de geschiedenis ervan, de regels. Hij vertelde haar wat de juiste manier was om een dokter aan te spreken, om te allen tijde achter hem te lopen, en hij beschreef vol enthousiasme het scala aan geneesmiddelen dat werd ontwikkeld, inclusief de dosering van morfine om een betere verlichting van pijn te bewerkstelligen. Bij herhaling benadrukte hij de noodzaak tot reinheid: schone handen, schoon linnengoed, schoon uniform, steriele apparatuur. Hij praatte over operaties, testte haar kennis met vragen, terwijl hij voortdurend aan de punten van zijn snor plukte of de schitterende diamant in zijn das streelde.

Het was een vreemde sensatie – op een wonderlijke manier had ze het gevoel dat al het vragen en uitproberen deuren in haar opende waarvan ze niet wist dat ze gesloten waren. Aan de andere kant van de kamer zaten Jens en Anna op de bank bij het raam een kaartspelletje te spelen, waarbij Anna in gejuich uitbarstte wanneer ze een slag had gewonnen.

Ten slotte leunde dokter Fedorin achterover in zijn stoel, stak zijn duimen in zijn vest en slaakte een zucht van voldoening. ‘Ze kan ermee door, Friis. Ze kan er heel aardig mee door.’

Jens glimlachte. ‘Dat weet ik.’

Iets in de manier waarop hij het zei bracht haar uit haar evenwicht. Het was alsof hij haar losliet. Ze was het liefst naar de bank bij het raam gerend om op zijn schoot te gaan zitten, zodat hij niet weg kon glippen. Ze wilde naar hem glimlachen en hem horen zeggen: Ze kan er bij mij heel aardig mee door. Ze stond op en deed een stap naar hem toe.

‘Jens…’ begon ze.

‘Anna,’ onderbrak Fedorin haar, ‘het wordt tijd dat we je gouvernante gaan opzoeken om te kijken wat zij vandaag voor jou heeft gepland.’

Het kind trok een zuur gezicht maar plantte een kus op Jens’ wang, knikte naar Valentina en holde achter haar vader aan de kamer uit.

‘Jens,’ zei Valentina zacht.

Hij klopte naast zich op de bank en ze ging snel bij hem zitten, omdat ze niet wilde dat hij dingen zou zeggen die ze niet wilde horen. Maar zodra ze op het kussen zat, voelde ze de warmte van hem in haar doorsijpelen. Zijn been naast haar been. Zijn heup die haar jurk raakte. Zijn forse schouder vlak naast haar. Delen van hem die van haar werden. Hij pakte haar hand.

‘Jens, luister naar me.’ Ze bleef naar zijn hand kijken toen ze haar vingers door de zijne vlocht. ‘Dit is mijn troefkaart, Jens. De enige die ik heb.’

‘Het gebruiken van Tsjernov?’

‘Ja.’

‘Om mee te onderhandelen?’

‘Ja. Zonder hem heb ik niets.’

‘Je hebt mij.’

Je hebt mij. Ze legde haar hoofd tegen zijn schouder en liet het daar liggen, met die drie woorden veilig erin.

‘Je moet me vertrouwen,’ fluisterde ze. ‘Het is de enige manier waarop ik een opleiding als verpleegster kan krijgen. Mijn ouders zullen het niet toestaan tenzij ik kapitein Tsjernov wil bezighouden.’

‘Bezighouden?’

Ze wreef met haar wang over de stof van zijn jasje. ‘Een paar glimlachjes, een paar keer dansen, niets meer.’ Zijn handen lieten de hare los en haar vingers voelden zich beroofd. ‘Jens, het zal niet voor lang zijn. Hij zal snel genoeg krijgen van mij en mijn stiltes. Jij en ik kunnen nog steeds…’

‘Nog steeds wat?’

‘Nog steeds met elkaar praten.’

Hij slaakte een gesmoorde kreet en sloeg toen zijn armen om haar heen, tilde haar op zijn schoot en legde haar achterover tot ze in zijn armen lag en naar hem opkeek.

‘Ziezo,’ zei hij. ‘Nu gaan we eens met elkaar práten.

Hij boog zijn hoofd en kuste haar lippen. Ze streelde zijn haar, vlocht de strengen tussen haar vingers. ‘Weet je,’ zei ze zacht, toen zijn lippen over de holte onder haar oor gleden zodat de ader in haar hals sneller ging kloppen, ‘ik ben net als die tunnels van jou.’

‘Donker en moeilijk?’

Ze verstevigde de greep op zijn haar en schudde zijn hoofd ruw heen en weer, alsof het het nekvel van een zwerfhond was. ‘Niet zo gemakkelijk te verwoesten.’

De revolutionairen werkten in groepjes binnen de stad, in afzonderlijke cellen die het contact tot een minimum beperkten teneinde de gevolgen van verraad te reduceren. Kleine, heimelijke groepen die in souterrains bijeenkwamen, opeengepropt zaten in opslagruimten die stonken naar slechte tabak en bittere wrok. Arkin vond het onmogelijk om geduldig te zijn. De voedseltekorten werden erger, de prijzen stegen, de vakbonden werden verboden terwijl de goten elke nacht hoger volgeladen werden met de zieken en de daklozen. De middenklasseintellectuelen bleven om hervormingen roepen en moesten leren inzien dat hervormingen nooit genoeg zouden zijn. Alleen een revolutie kon de Russen een fatsoenlijk leven bezorgen.

Naast Arkin zat Sergejev. Hij wreef over zijn arm en rookte een pijp. De hemel mocht weten wat erin zat, maar het maakte dat de kleine ruimte naar paardenmest stonk. Ze waren met zijn twaalven op de bijeenkomst in het magazijn van een kaarsenmaker en de lucht was zwaar van de talg. Arkin kon het achter in zijn keel proeven, glad en vettig. Aan het hoofd van de tafel zat Krazjkov, een man met een woeste baard die in het Keizerlijke Leger tegen Japan had gevochten en die elke keer spuwde wanneer de naam van tsaar Nicolaas werd genoemd. Hij was ouder dan de rest en had nog maar één been. Hij sloeg met zijn vuist op de tafel en eiste stilte.

‘Arkin,’ gromde hij, ‘je bent stil vanavond. Is er nog nieuws?’

‘De represailles zijn begonnen.’

‘Die verdomde rotzakken!’

‘Ik heb minister Ivanov in de auto tegen een van zijn assistenten horen praten. Hij zegt dat Stolypin de Ochrana heeft bevolen alle gevangenissen propvol te stouwen.’

Aan alle kanten vlamde de woede hoog op.

Sergejev riep hen tot de orde. ‘Kameraden, hoe harder ze proberen ons te vermorzelen, des te meer arbeiders er mee zullen doen met onze strijd.’

‘Sergejev heeft gelijk,’ stemde Krazjkov in. ‘Elke keer dat wij een bom plaatsen of een granaat werpen, zullen de Ochrana en de tsaar’ – hij spuwde op de vloer, waarbij hij zijn hond op een haar na miste – ‘onze kracht zien en ons vrezen. Maar het proletariaat zal onze kracht zien en ons respecteren. Ze zullen meer en meer onze kant kiezen als ze beginnen te geloven dat wij de kracht bezitten om de heerschappij van de vervloekte Romanovs te breken.’

‘Het probleem is dat we hard geld nodig hebben,’ verklaarde Arkin rustig. ‘Zonder meer roebels zullen we dit proletarische leger niet op kunnen zetten.’

Maar Krazjkov liet zich niet op een zijspoor zetten. ‘Wat heb je nog meer gehoord?’

‘De politie is van plan de vakbondsleiders te gebruiken om een voorbeeld te stellen,’ waarschuwde Arkin. ‘De minister was daar heel specifiek over.’

‘We zullen het hun onmiddellijk doorgeven.’ Krazjkov fronste zijn wenkbrauwen. ‘We zullen sommigen moeten laten onderduiken.’

Sergejev tikte met de steel van zijn pijp op de tafel. ‘Mijn neef Joesov werkt in de fabriek van Tarasov.’ De gebroeders Tarasov waren de eigenaars van een van de grootste werktuigfabrieken in Petersburg en reden rond in een blinkende Benz-limousine terwijl hun arbeiders op straat om brood moesten bedelen. ‘Hij zweert dat de leerjongens klaar zijn om in opstand te komen. Gisteren nog zijn er opnieuw twee jongens omgekomen toen een leiding boven hun hoofd knapte.’ Hij wees met zijn pijp naar Arkin. ‘De ene was de knul die met jou de klus bij de trein deed.’

‘Karl?’

‘Nee, die kleine, Marat. Hij is dood.’

Arkins woede was even dik en verstikkend als de talg in de lucht.

Krazjkov leunde met gretige ogen naar voren. ‘Wat stel jij voor, kameraad Arkin?’

‘Tsaar Nicolaas mag dan meedogenloos genoeg zijn om zijn cavalerie erop uit te sturen om in te hakken op zijn eigen volk dat door de straten trekt, maar zelfs hij zou niet de onschuldige kinderen van Rusland willen afslachten. Het wordt tijd om de leerjongens van deze stad te gebruiken.’

Ze verlieten de bijeenkomst met twee man tegelijk, vijf minuten tussen ieder paar. Arkin en Sergejev gingen het eerst en doken snel door het donker via een reeks achterafsteegjes tot ze ver genoeg bij de kaarsenmakerij vandaan waren en gingen toen rustiger lopen. Het sneeuwde zacht en er stond bijna geen wind, zodat de vlokken recht uit de zwarte lucht neerdwarrelden, licht als veertjes. Arkin genoot van de aanraking van de vlokken op zijn gezicht. Hij voelde een bonzende pijn achter zijn ogen en hij wist dat hij vannacht weer akelige dromen zou hebben.

‘Viktor,’ zei Sergejev naast hem, ‘neem het jezelf niet kwalijk. Het gevaar voor de vakbondsleiders als vergelding voor de aanslag op Stolypin.’

‘Hoe zou ik dat niet kunnen?’

‘We hebben altijd geweten dat we bloed aan onze handen zouden krijgen. Trotski heeft ons daarvoor gewaarschuwd.’

‘Heeft hij ons gewaarschuwd voor…’ Hij zweeg abrupt. Zijn metgezel had al genoeg problemen van zichzelf. ‘Zeg eens, goede vriend, hoe gaat het met je vrouw? Is ze al bevallen?’

‘Dat kan nu elk moment gebeuren.’

Arkin hoorde de trots in Sergejevs stem en hij voelde opnieuw die onverwachte steek van jaloezie. Als een spijker die onder een rib werd gehamerd. Eens, beloofde hij zichzelf. Eens zul jij ook je eigen vrouw hebben. En je eigen kind.

‘Doe haar mijn hartelijke groeten,’ lachte hij, ‘en zeg tegen haar…’

Opeens werd hij bij een schouder gegrepen en hard tegen een bakstenen muur gesmeten, zodat alle lucht uit zijn longen werd geslagen. Zijn vuist schoot uit, zijn knie raakte een kruis. Hij hoorde zijn belager kreunen, voelde de hand op zijn schouder slap worden en hoorde een lichaam op de grond glijden. Er dook nog een gestalte op uit de duisternis.

‘Blijf staan, of ik jaag je een kogel tussen je ogen.’

Arkin bleef stil staan. Hij keek snel naar rechts om te zien hoe het met Sergejev was, maar zijn vriend was al roerloos, de sneeuw verzamelde zich op zijn schouders. Hij stond gebukt en hield zijn arm in de mitella vast alsof hij een pak slaag had gehad.

‘Wat willen jullie rotzakken?’ vroeg Arkin.

‘We willen een paar antwoorden van jullie.’

De man met de mauser in zijn hand had een brede borst met een bierbuik en rollen spek in plaats van spieren. De andere, kleinere, lag languit op de ijskoude grond en greep vloekend naar zijn kruis. Ze droegen zwartleren jassen, glimmend als het vel van een slang, en bezaten de kille, strakke ogen van jagers. De Ochrana. Niemand anders.

‘Het hangt ervan af,’ zei Arkin beleefd, ‘wat de vragen zijn.’

De man op de grond was niet blij met dat antwoord, dus kwam hij moeizaam overeind en mepte Arkin met een elleboog in de onderbuik.

‘Hou die rotzak bij me vandaan,’ gromde Arkin, ‘of ik ruk hem de ballen uit zijn lijf.’

Vrosjtsjin! Laat dat!’

‘Wat voor vragen?’ herhaalde Arkin.

‘Waarom lopen jullie nog door de straten te zwerven op dit uur van de nacht?’

Arkin haalde zijn schouders op. ‘Een potje kaarten. Niks bijzonders. Het enige probleem is dat mijn onnozele vriend hier het geld voor zijn huur heeft zitten vergokken en nu als een schaap loopt te blaten bij de gedachte dat hij het zijn vrouw moet vertellen. Nietwaar, Michail?’

Sergejev kreunde. Arkin lachte en smaakte de voldoening te zien dat de harde mond van de geheime politieman tot een smalende glimlach vertrok. De vinger op de trekker verslapte.

‘Hij zit al genoeg in de problemen,’ voegde Arkin eraan toe, en hij sloeg Sergejev op de rug en hees hem overeind. ‘Laat me de arme idioot naar huis brengen.’ Hij schoof zijn arm onder de goede elleboog van zijn vriend en begon hem een paar stappen mee te slepen. ‘Goedenacht. Spokojnoj notsji, beste vrienden. Het is te koud om hier rond te blijven hangen.’ De sneeuw begon nu dicht te vallen en daar was hij blij om.

‘Wacht.’

Nog een paar stappen, en de sneeuw zou hen opslokken. ‘Ja?’

‘Ga tegen de muur staan, handen achter je hoofd.’

‘Maar waarom…’

‘Tegen de muur.’

Arkin deed wat hem gezegd werd, terwijl hij Sergejev met zich meetrok, maar hij merkte dat zijn vriend beefde. De Ochrana-mannen begonnen hen met ruwe handen te fouilleren, hun zakken binnenstebuiten te keren, hun jassen open te maken, en Sergejev hield een beschermende hand over zijn mitella geslagen. Arkins gedachten gingen razendsnel. Er was iets niet in de haak.

‘Waar komen jullie vandaan?’ wilde de dikzak met het pistool weten.

‘Dat heb ik toch gezegd, van een kaartavondje.’

‘Of van zo’n bijeenkomst van het revolutionaire tuig?’

‘Nee, njet, natuurlijk niet. Ik werk voor een minister van tsaar Nicolaas.’

Dat maakte dat ze knipperden met hun ogen, en de greep op zijn mouw werd even iets losser. Ondanks de kou liep het zweet in straaltjes over zijn rug. In de dunne streep licht die uit een raam boven hen viel, en zo een gele streep in de duisternis sneed, kon hij de wanhoop op Sergejevs gezicht zien.

‘Hela! Wat is dit?’ De kleinere politieman rukte aan Sergejevs gewonde arm, trok de mitella eraf. ‘Deze rotzak heeft hier iets verstopt.’ De man duwde zijn vingers onder de bovenste laag verband en haalde er een klein pistool uit dat in de palm van zijn hand paste. Het lichtte parelwit op in de vallende sneeuw.

Verdomme, Sergejev. Verdomde idioot.

De mannen in zwarte jassen grijnsden vals. De man met het pistool sloeg met de loop tegen Sergejevs arm, en hij sloeg dubbel zonder één kik te geven, maar Arkin greep hem beet voor hij viel en slingerde hem als een stormram tegen de twee mannen aan. Ze zetten grote ogen op toen Arkin zijn volle gewicht erachter zette en ze glibberden achterover op hun hakken, met maaiende armen. Het ijs onder hun voeten won het. Ze sloegen allebei tegen de grond. Arkin hoorde hoe een schedel steen raakte, maar hij gunde zich niet de tijd om uit te zoeken wiens hersens waren opgeschud. Hij griste het kleine pistool van de grond en greep Sergejev bij zijn goede arm.

‘Rennen.’

Ze renden weg. Ze snelden steegjes in en uit, schoten omlaag langs glibberige bermen, stortten zich over hekken en onder poorten door, met bonzend hart in de ijskoude nachtlucht. Ze bleven steeds in onverlichte straatjes. Arkin werd in zijn tempo gehinderd door zijn gewonde vriend, maar hij weigerde hem los te laten zolang ze de schelle kreten van hun vloekende en tierende achtervolgers konden horen. Slechts één keer riskeerde Arkin een blik achterom, en hij zag dat de kleinste van de twee vooroprende, met een fel gezicht als van een jachthond die het spoor ruikt. De dikste probeerde hem bij te houden maar slaagde daar niet in. Er klonken vier schoten, maar het was te donker en elke keer floot de kogel op ruime afstand voorbij.

Ze bleven hollen en duiken, draaien en keren.

Met Sergejev achter zich aan rende Arkin omlaag naar een plek onder een kanaalbrug en ze hurkten neer onder de boog terwijl hun longen de vrieslucht binnenzogen. Onder hen kraakte het ijs als ze zelfs maar een knie bewogen.

‘Waar zijn we?’ fluisterde Sergejev in zijn oor.

‘Geen idee, maar hou je stil.’

Ongeveer een halfuur bleven ze zo zitten, niet meer dan schaduwen, waarbij ze slechts een kat op haar nachtelijke tocht over het dikke ijs van het kanaal stoorden. Toen ze ten slotte de bevroren oever weer op kropen, was het overal stil. Het was nog heviger gaan sneeuwen en de vlokken prikten in hun ogen en verzamelden zich in bergen op de neus van hun laarzen. Ze haastten zich door de straten, met gebogen hoofd, ze hielden de donkerste buurten van de stad aan. Toen ze eindelijk de wijk Litejni bereikten, bleven ze staan.

Door het kanten gordijn van sneeuw tuurde Arkin naar het verkrampte gezicht van zijn vriend. ‘Hoe is het met je arm?’

‘Die zit er nog aan.’

‘Hebben die rotzakken veel schade aangericht?’

Sergejev haalde zijn schouders op. ‘Waar de Ochrana komt, wordt schade aangericht.’

‘Je had dat pistool niet bij je moeten hebben. Waarom had je dat meegenomen?’

‘Ik heb het in een bar bij het kaarten geruild. Ik dacht dat ik er veiliger mee zou zijn.’ Hij haalde opnieuw zijn schouders op. ‘Ik had het mis.’

Arkin duwde het elegante pistooltje in Sergejevs zak. ‘Verkoop het,’ stelde hij voor. ‘Anders wordt het ding nog eens je dood. Koop er wat eten voor je vrouw van.’

‘Nee.’ Sergejev gaf het hem terug met een verontschuldigende glimlach. ‘Hou jij het maar.’

Arkin ging er niet tegenin – Sergejev zou zonder het ding minder snel in de problemen komen. ‘Pas goed op jezelf, beste vriend.’ Hij legde een hand op zijn schouder. ‘Wens je vrouw namens mij veel geluk met de baby.’

‘Daar vecht ik voor. Om mijn zoon een betere toekomst te bezorgen. Bedankt, kameraad.’ Hij zei het verlegen. ‘Dat je me hebt geholpen. Mijn vrouw zou van honger omkomen als ik in de gevangenis werd gegooid.’

Arkin knikte, en het beeld van haar dikke buik stond hem levendig voor de geest toen hij oploste in de nacht, waar de sneeuw nu zo dicht viel dat de lucht bijna massief was. In zijn zak krulde zijn hand zich rond het pistool met parelmoeren handvat. Sergejev had gelijk. Het maakte dat hij zich zekerder voelde.

Загрузка...