TWEEDE HOOFDSTUK. EERSTE REIS.

De teleurstelling over den uitslag van de Vergadering te Salamanca was bitter voor Columbus. Maar toch was het plan er door bekend geworden, zoodat er allerwege in Spanje over gesproken werd. Stond de ongelukkige avonturier ook al aan allerlei spotternij bloot, er waren ook velen, menschen van naam en groote bekwaamheid, die zich overtuigd hielden, dat zijn vermoeden niet met een grimlach behoorde beantwoord te worden.

Terwijl dit belangrijk vraagstuk besproken werd, beschouwde men Columbus als iemand, die bij het gezantschap aan het hof behoorde. Het was een tijdperk van groote staatkundige beweging. Alle gemoederen waren vervuld met den hardnekkigen oorlog tegen de Mooren, die nog maar altijd voortgezet werd. Gedurende den zomer van 1487 bevonden de koning en de koningin zich bij het leger, om het gedenkwaardige beleg van Malaga te voeren. Wegens zijn groote lichaamsgestalte, kon men Columbus overal zien, maar tevens, dat hij in gepeins, en bijna hopeloos van de eene tent naar de andere liep, en telkens, als hij een luisterend oor vinden kon, met zijn verzoek voor den dag kwam. Er lag iets treffends in het voorkomen van dezen grooten man, in eenvoudig gewaad, maar tevens met waardige houding, wanneer hij, te midden van dat militaire praalvertoon, zich zwijgend voortbewoog.

Toen Malaga zich in September overgegeven had, keerde het hof naar Cordova terug. Achttien maanden lang trok het telkens heen en weer, omdat de groote strijd dit vorderde. Columbus deelde in al die verplaatsingen van het hof, nog altijd de hoop koesterende, waarin hij door eenige trouwe vrienden werd versterkt, dat hij eenmaal bij het hof gehoor vinden zou. Door den invloed van deze vrienden, mocht hij in het voorjaar van 1489 van Ferdinand het bevel ontvangen, om een andere vergadering van geleerden en geestelijken te Sevilla bijeen te roepen. Op nieuw zag hij zich teleurgesteld. De verschrikkelijke strijd ontbrandde met nieuwe kracht. Vreeselijke veldslagen, waarbij zich oproer, menschenslachting en ellende voegden, waren er het gevolg van. Aller krachtsinspanning was noodig. Aan Columbus en zijn onbesuisde, twijfelachtige plannen viel niet te denken.

Zoo ging er een afmattend jaar voorbij. Gedurende deze treurige maanden vertoefde Columbus te Cordova, gelukkig op kosten van het hof. Toen de lente in 't land kwam, hielden Ferdinand en Isabella zich bezig met het maken van de noodige toebereidselen voor een van de grootste krijgsondernemingen, het beleg n.l. van Granada. Vóór het hof optrok, deed Columbus een wanhopige poging, om gehoor te krijgen, doch hij ontving het ontmoedigende antwoord, dat de vorsten vóór den afloop van den veldtocht aan hem geen aandacht konden schenken. Die slag trof Columbus geweldig, maar wierp hem evenwel niet ter neer. Nog kon zijn onbedwingbare geest er niet tot wanhoop door gebracht worden. Hij zette zich rustig neer, en ging na, welk hulpmiddel hij nu kon aangrijpen.

Men leefde in een tijd van feudale macht en welvaart. De Spaansche bergen waren bezaaid met de sterke kasteelen van hertogen en baronnen. Columbus wendde zich tot den hertog van Medina Sidonia. Deze machtige heer, wiens kasteel een bijna onneembare vesting was, en geheel uit ijzer en steen bestond, behoorde tot den hoogsten adel in Europa. Wat de glans van zijn hof en levenswijze betrof, kon hij met koningen wedijveren. Uit eigen middelen verschafte hij de vorsten een heel leger ruiters, honderd oorlogsschepen en een groote som geld. De schitterende onderneming, die Columbus wilde doen, viel voor een poos in den smaak van den hertog, doch bij nader inzien verwierp hij het plan als den droom van een dweper.

Men zegt, dat Columbus toen bij den hertog van Medina Celi ging aankloppen. Hier werd hij aanvankelijk gunstig ontvangen. De hertog stond op het punt drie of vier schepen voor den tocht uit te rusten, maar hij haalde zich in het hoofd, dat de Spaansche vorsten het hem euvel konden duiden, wanneer hij zulk een grootsche onderneming op eigen kosten deed. Daarom liet hij Columbus gaan.

Zich zoo bedrogen ziende, besloot Columbus zijn geluk bij het Fransche hof te beproeven. Hij had nu een aantal invloedrijke en vermogende vrienden, die ongetwijfeld hun beurs voor zijn bescheiden eischen zouden openen. Vóór hij op zijn lange reis naar de Fransche hoofdstad de Pyreneeën overtrok, bezocht hij eerst nog zijn zoon Diego in het klooster van La Rabida, bij Palos. Hij legde de reis te voet of op een muilezel gezeten af. Hadden zijn vrienden hem al een beetje geld gegeven, zeker is het, dat hij de grootste zuinigheid noodig achtte. Hij moest nog een lange en kostbare reis doen, en het was nog onzeker, hoe hij aan het trotsche hof van den Franschen koning zou worden ontvangen.

In een eenvoudig gewaad, door de reis met stof bedekt, stond Columbus vóór de deur van het klooster. Maar noch stof noch kale kleeren konden de aangeboren waardigheid van den man verbergen. Hij was van nature een edelman, die, om zijn aanspraken te rechtvaardigen, den glans van kostbare kleeren niet noodig had. Sedert hij voor de eerste maal aan de deur van dat klooster stond, om wat drinken voor zijn kind te vragen, waren er zeven jaren van aanhoudende inspanning en teleurstelling voorbij gegaan. Deze verdrietelijkheden en inspanningen hadden zijn lichaam gekromd en zijn haren vergrijsd. Zijn wangen waren gerimpeld, wat zoo licht plaats heeft, wanneer men teleurgesteld wordt en zwaar moet denken.

De waardige prior van het klooster ontving den vermoeiden avonturier met ware, broederlijke vriendelijkheid. Hij was geheel en al overtuigd geworden, dat Columbus' plannen verstandig waren, en de dadelijke en ernstige aandacht van het Spaansche hof verdienden. Toen hij de zekerheid had, dat Columbus over een bezoek aan Frankrijk dacht, ontwaakte zijn vaderlandsliefde en maakte hij zich zeer beangst, dat Spanje den roem van de groote onderneming derven zou. Dadelijk liet hij den geleerden arts ontbieden, van wien wij vroeger spraken, en deelde hem zijn vrees mee. Ook werden vele andere invloedrijke vrienden uitgenoodigd, om met Columbus over die allergewichtigste zaak te beraadslagen, welke den prior voorkwam zoo belangrijk voor den roem van Spanje te zijn.

In de nabijheid woonde een heer, die om zijn familie, zijn groot vermogen en zijn bekendheid met zeezaken vermaard was. Deze man heette Martin Alonzo Pinzon en was door zijn ondervinding in staat, om de kracht van de door Columbus aangevoerde gronden naar waarde te schatten. Met vuur omhelsde hij zijn zaak, en beloofde hem niet alleen geldelijken bijstand, maar tevens zijn invloed, om de zaak nog eens weer voor hunne majesteiten Ferdinand en Isabella te brengen. De prior van het klooster was in vroegere jaren kapellaan van de koningin geweest. Hij schreef haar een dringenden brief, en beweerde, dat Spanje zulk een schoone gelegenheid niet mocht verliezen, om boven alle landen uit te steken.

In die dagen kende men nog geen postwagens en evenmin de gemakken, die de post nu geeft. Een ouden afgeleefden zeeman werd de brief toevertrouwd, en dien zond men naar Santa Fé, waar het hof, tijdens het beleg van Granada, toen verblijf hield. De afstand bedroeg ongeveer 150 mijlen. De bode kwam er goed en wel aan, en overhandigde den brief aan de koningin.

Niettegenstaande al de zorgen, welke toen haar geest vervulden, kreeg Isabella er een diepen indruk van. Zij gaf een bemoedigend antwoord mede, en drong er sterk op aan, dat haar geachte vriend, de prior van het klooster, dadelijk bij haar zou komen.

Dit antwoord verlevendigde aanstonds weer de hoop in 't hart van Columbus, en bracht groote vreugde in den kleinen kring te La Rabida. Het was midden in den winter, en koude winden woeien over de naakte bergen en kale vlakten, ook van zuidelijk Spanje. Maar onverwijld besteeg de prior den muilezel, en sukkelde langs den eenzamen weg voort naar het hof.

Hartelijk zelfs mocht de ontvangst heeten, die de koningin haar vroegeren kapellaan bereidde. Ofschoon zij teruggetrokken was en zich niet uitliet, sluimerde er onder dat koele uiterlijk warme genegenheid. Zij luisterde met instemming naar de woorden van den prior. Daar hij een geleerd man was, en door vertrouwelijken omgang met Columbus diens gedachten kende, was hij de rechte man, om zijn plannen op de duidelijkste wijze voor te dragen. De koningin had tot nog toe geen aandacht aan de zaak gewijd, want ofschoon de koning en de vergadering van geleerden ermee in kennis waren gesteld, tot haar had men zich nog nooit rechtstreeks gewend.

De lezer zal zich herinneren, dat Ferdinand alleen koning van Arragon was. Isabella was koningin van Castilië, en had een eigen inkomen, leger en hof. Dadelijk besloot zij Columbus te beschermen. Zij liet hem halen, opdat hij zich onmiddellijk naar Santé Fé begeven kon. Alzoo geroepen, om een bevel van de koningin uit te voeren, zond zij hem een voldoende som geld tot aankoop van een muilezel en een passend gewaad, om aan 't hof te verschijnen en ter bestrijding van de reiskosten.

Toen de prior met deze aangename tijdingen te La Rabida terugkwam, verheugde men zich daar zeer en nieuwe hoop straalde in de levensmoede ziel van Columbus. Er werd een mooie muilezel gekocht, de reiziger trok een net pak aan, en draafde weldra, als verjongd en door de hoop vroolijk gestemd, over de heuvels en door de schaduwrijke dalen van het schoone Andalusië. Hij kwam nog tijdig genoeg te Granada aan, om te kunnen zien, dat men de vaandels der Mooren van de muren van het Alhambra afrukte, ten einde er de vlaggen van Ferdinand en Isabella voor in de plaats te stellen. Het was het schoonste oogenblik in de regeering van de beide beroemde koningen, en werd als het roemvolste aangemerkt voor de Spaansche wapenen.

Te midden van al die volksvreugde maakte Columbus zijn opwachting bij koningin Isabella. Hij nam niet de houding aan van een nederigen smeekeling, maar van een door God gezonden afgezant, die de nietige gunsten, waardoor hij zijn plannen ten uitvoer kon brengen, met groote schenkingen vergold.

Beleefd sprak hij tot de koningin:

"Ik verlang slechts een paar schepen en eenige matrozen, om op den oceaan tusschen de 2 à 3 duizend mijlen westwaarts te varen. Ik zal zoo Uwe Majesteit een korteren weg naar Indië aanwijzen, en tot hiertoe onbekende volken leeren kennen, die machtig zijn en verbazende rijkdommen bezitten. Tot loon vraag ik alleen de aanstelling tot Onderkoning over de rijken, die ik ontdekken zal, en het tiende deel van de winsten, die er uit mogen voortvloeien."

De hovelingen van de koningin waren verwonderd, want de eischen van Columbus kwamen hun buitensporig en vermetel voor. In hun oog was hij maar een arme zee-kapitein, dien niemand kende en die, daar hij geen vrienden had, de hulp der koningin kwam inroepen, waardoor hij in staat zou zijn een zeereis te doen. En hij vroeg toch ter belooning rijkdom en eer, waardoor hij een rang naast de kroon zou innemen. Onder den invloed dezer voorstellingen van invloedrijke hovelingen, riep de koningin Columbus weer aan 't hof, en stelde hem matiger eischen voor. Maar hij bleef op zijn stuk staan, en wilde niets laten vallen. Het denkbeeld van zich te gaan inschepen voor een grootschen tocht als een bloot werktuig van een vorst, een huurling, streed met zijn trotschen aard. Isabella, verdrietig over zijn weigering, zag van Columbus en zijne eischen af.

Dit was het droevigste uur in het leven van den grooten ontdekker. Geen ster, als voorbode van een mogelijken dageraad, vertoonde zich aan de kimmen. Verdrietig zadelde hij zijn muilezel weer, en nam langzaam en moedeloos de terugreis naar zijn vrienden te La Rabida aan. Hij dacht er over na, of het wel de moeite loonen zou naar Frankrijk te gaan, en daar zijn dikwijls versmade diensten aan te bieden.

Maar toen hij het kabinet van de koningin verliet, was zij zeer ontsteld. Het karakter van dezen man en zijne grootsche plannen hadden den diepsten indruk op haar gemaakt. Zij kon de gedachten, door hem opgewekt, niet verdrijven. Als zij naging, welk verlies Spanje lijden zou, wanneer een ander hof zijn diensten aanvaardde, en zijn plannen niet ijdel bleken te wezen, dan had zij geen rust. Toevallig kwam juist op dat oogenblik Ferdinand in haar kabinet. Zij deelde hem haar zorg mee, waarop hij zeide: "De koninklijke schatkist is door den oorlog geheel uitgeput." Voor een oogenblik zweeg de koningin en dacht over de zaak na. Op eenmaal rijpte een onveranderlijk besluit in haar geest. Met geestdrift riep zij uit: "Ik zal ten behoeve van mijn eigen kroon van Castilië de onderneming doorzetten en mijn eigen juweelen verpanden, om het noodige geld te krijgen."

De morgenster was voor Columbus opgegaan, maar hij had haar niet gezien, omdat hij de oogen niet opwaarts, maar naar den grond geslagen had. Op dat oogenblik zwoegde hij in het zand, en had nog maar eenige mijlen van den weg afgelegd. Toen hij een donker pad tusschen de bergen in wilde slaan, hoorde hij een stem achter zich. Hij keerde zich om, en zag een hoveling in allerijl naderen. De bode verzocht hem uit naam van de koningin, om terug te keeren.

Een oogenblik aarzelde Columbus, of hij aan het bevel gehoorzamen zou. Niets dan teleurstelling was zijn deel geweest, en had hem er toe gebracht, het Spaansche hof volstrekt niet meer te vertrouwen. Het kwam hem voor, dat beide vorsten, onwillig om hem in zijn onderneming bij te staan, nog minder hebben wilden, dat hij in dienst van een anderen monarch kwam, zoodat het gebeuren kon, dat een andere kroon den roem verwierf, dien Spanje verworpen had. Aangezien de renbode hem echter de verzekering gaf, dat de koningin hem in ernst gaarne weer wilde zien, wendde hij den teugel en reed terug, om een nieuw onderhoud met Isabella te hebben.

Was de koningin traag in het besluiten, vlug was zij in de uitvoering er van. Aanstonds maakte zij aan Columbus bekend, dat zij van harte al zijn eischen inwilligde, en dadelijk bereid was tot een voegzamen tocht mede te werken. Hij werd benoemd tot Admiraal en tot Onderkoning van al de landen, die hij ontdekken zou, en een tiende deel van de voordeelen, die de reis mocht opleveren, was voor hem. Pinzon verzocht, dat hij 1/8 van de winsten genieten zou, als hij ook 1/8 van de uitgaven voor zijn rekening nam, en deze schikking werd gemaakt. Eindelijk was dus het gewichtige vraagstuk opgelost. Columbus was misschien de gelukkigste man van de wereld, toen hij naar Palos terugkeerde. Weinig zal hij gedacht hebben, dat zijn loopbaan stormachtig wezen zou, vol teleurstellingen, beleedigingen en ellende, zoodat hij van verdriet sterven zou.

Onmiddellijk werd er een koninklijk bevel uitgevaardigd, dat de stad Palos twee kleine schepen leveren moest, voldoende bemand en van levensmiddelen voor de reis voorzien. Door zijn vriend Pinzon leverde Columbus zelf een ander, zoodat hij de onderneming met drie schepen kon beginnen. Twee van deze schepen waren lichte barken, of, zooals ze in dien tijd heetten, karveels. Voor de officieren waren er kajuiten, en bakken voor het scheepsvolk, maar een gemeenschappelijk dek was er niet. Het derde schip kreeg den naam van Santa Maria, en moest voor den admiraal dienen. Het was geheel overdekt en telde 16 manschappen. Over de Pinta voerde Martin Alonzo Pinzon het bevel met 30 man aan boord. De Nina was bemand met 24 matrozen, onder bevel van Vincent Yanez Pinzon. Alle schepen waren klein en niet grooter dan honderd ton, en dus zooals de Amerikaansche jachten, waarmee een tocht over den oceaan gedaan is van New-York naar Cowes, maar wat zelfs nog in 1867 als een voorbeeld van stoutmoedigheid werd beschouwd. Maar Columbus vond ze zeer geschikt voor de onderneming. Alle personen, die den tocht mede maakten, meegerekend was er 120 man.

Naar het volksbegrip was de onderneming uitermate gevaarlijk, bijna heiligschennend en God verzoekend. Zij werd nog roekeloozer geacht, dan in onze dagen de poging, om met een luchtballon over den oceaan te trekken, zou genoemd worden. Het was derhalve moeilijk, om volk te krijgen. De regeering was dan ook ten slotte genoodzaakt tot geweld over te gaan, en zeelieden tot den kruistocht te dwingen.

In den vroegen morgen van den 3n Augustus 1492, juist toen de zon uit de golven van den oceaan opkwam, haalde de kleine vloot de zeilen op voor den avontuurlijksten en gevaarvolsten tocht, waarvan de wereldgeschiedenis gewaagt.

Men was te bewogen, om vroolijk te wezen. Geen hoera! werd gehoord, en luidruchtigheid was verre. Getabbaarde priesters brachten de zeelieden aan boord. Toen de zeilen ontplooid waren en de zwakke vaartuigen door een gunstigen wind langzaam uit het gezicht verdwenen, schreiden en weeklaagden allen, die achtergebleven waren, en hun hart was door een somber voorgevoel beangst.

Met het eerste gedeelte van den weg, dien Columbus wilde volgen, was hij zeer vertrouwd. Aanstonds zette hij koers naar de Kanarische eilanden. Er waaide een frissche, gunstige bries, en alles ging heel goed. De bemanning der drie schepen bestond, zooals wij vroeger opmerkten, uit domme en bijgeloovige menschen, waarvan velen tot den dienst geprest waren. Toen zij de bergen van hun geboorteland achter zich zagen verdwijnen, werden zij door vrees overmand.

Reeds bij het begin van de reis openbaarden zich teekenen van ontevredenheid en bijna van oproer. Van een der schepen ging op den derden dag reeds het roer verloren. Columbus kon op goede gronden aannemen, dat het door sommige ontevredenen met opzet was veroorzaakt. Gelukkig wist de bevelhebber door zijn kennis en ervaring het ongeval eenigszins te verhelpen. Maar toch was het schip zoo gehavend, dat het alleen met de andere mee kon komen, als de zeilen ten deele inkrompen. Een reis van zeven dagen bracht hen in het gezicht van de Kanarische eilanden, en zij hadden dus van Palos af gerekend, ongeveer duizend mijlen afgelegd. Hier werd Columbus drie weken opgehouden. Het gehavende schip werd voor onzeewaardig verklaard. Maar zij kregen gelukkig een ander schip en De Pinta kreeg een nieuw roer, terwijl men het schip nog sterker trachtte te maken, ten einde er de reis mee te kunnen doen.

Na een oponthoud van drie weken werden de zeilen voor de tweede maal geheschen. Nu bevoer men onbekende zeeën, want de Kanarische eilanden vormden toen de grenzen van de bekende wereld. Nauwelijks waren de eilanden uit het gezicht, of er ontstond een volkomen windstilte. Drie dagen lang dreven de schepen zonder vooruit te komen op de spiegelgladde baren van den oceaan. Op nieuw verloren de zeelieden den moed.

Op den 9en September kwam er een fiksche bries, die de zeilen deed zwellen, zoodat zij flink vorderden. Het was Zondagmorgen; een wolkenlooze hemel en de schijnbaar grenzenlooze Oceaan omringden hen. Toch was er geen vreugde op de schepen. Alleen werden ontevreden blikken gezien, morrende woorden gehoord. Columbus deed al wat hij kon, om de moedeloosheid der zeelieden te verdrijven en hun een deel van zijn eigen geestdrift in te boezemen. Bemerkende, dat hun vrees van nimmer weer huiswaarts te kunnen gaan met iedere mijl, die men vorderde, grooter werd, bedacht hij een list, om nl. dubbele aanteekening te houden van hun vorderen per dag. De een was voor hem zelf, en de andere moest aan de zeelieden getoond worden, om hun den indruk te geven, dat de afgelegde weg veel kleiner was dan met de werkelijkheid overeenkwam. Dagen van grooten angst en aanhoudende waakzaamheid gingen langzaam voorbij, terwijl Columbus met den grootsten spoed het doel trachtte te bereiken, dat hij, hiervan hield hij zich overtuigd, weldra bereiken zou.

Het is eenigszins zonderling, dat hij geen land meende te zullen vinden binnen den afstand van omstreeks 3000 mijlen. Nog bevond hij zich op een watervlak, waarop nooit het oog van een mensch gerust had. Niemand kon zeggen, welke voorwerpen zich aan hen zouden voordoen.

Columbus stond op het dek en gaf zorgvuldig op alles acht, tot dat de laatste avondstralen verdwenen. Zoodra de morgen aanbrak, stond hij alweer op den boeg op wacht. Met de grootste nauwkeurigheid gaf hij acht op de verandering in de kleur van de lucht, de tint van het water, den vorm van de wolken en de windrichting. Den 14en September vloog er des nachts iets vurigs door de lucht, dat slechts een paar mijlen van hen af in zee viel. Dit vermeerderde grootelijks den angst van de bijgeloovige matrozen.

Zij kwamen in het gebied der passaatwinden, en werden dagen aaneen van het oosten naar het westen voortgedreven. Ook dit sloeg hun den schrik om 't hart. Nooit meenden zij terug te kunnen keeren. Zij waren in de heete zone gekomen en vonden de lucht wonderbaarlijk zacht. 't Was een genot, die in te ademen. De moed van Columbus werd zeer opgewekt toen hij groote hoeveelheden drijvend zeegras of wier zag, dat, dit wist hij, van westelijke kusten moest losgerukt zijn. Op een van die hoopen gras vingen zij een levende krab. Dag aan dag blies de regelmatige, aangename wind in de zeilen, terwijl de zee, zooals Columbus opmerkte, zoo kalm was als de Guadalquivir te Sevilla.

Teekenen van naderend land verlevendigden de hoop van het scheepsvolk. Een rijke belooning werd dengene toegezegd, die het eerst land zou ontdekken. Op den avond van den 18en September zag men een menigte landvogels, die naar het noordwesten vlogen. Ook zag men in die richting wolken drijven, zooals die gewoonlijk boven het land hangen. Columbus ging peilen, maar kon geen grond voelen.

Op nieuw werd het scheepsvolk benauwd met het oog op de verbazend groote watervlakte, die hen thans van het vaderland scheidde. Columbus had alle gezag noodig en moest veel takt gebruiken, om die vrees weg te nemen. Gelukkig vermenigvuldigden zich de bewijzen, dat men in de nabijheid van land kwam. Verscheidene landvogels zetten zich op het schip neer, en sommigen waren zoo klein, dat zij blijkbaar niet ver konden vliegen. Toch kon men nog geen grond peilen. Weer werd de zee doodstil. De oceaan werd zoo glad en effen als een spiegel, en de zuiderzon scheen zoo fel, dat het dek der schepen begon te blakeren. Op den 25en rees de zee, zonder de minste verheffing van den wind, verbazend hoog. Ongetwijfeld was dit het gevolg van een verwijderden storm, die het water opzette.

De oproerige gezindheid van de schepelingen veranderde met de wisselingen, die zij hadden. Columbus echter bewaarde een opgeruimd voorkomen en verloor zijn zelfvertrouwen niet. Sommige misnoegden bevredigde hij door vriendelijke woorden, anderen hield hij door bedreigingen in ontzag en eenigen kregen een voorbeeldige straf. Op nieuw verhief de wind zich een weinig, die wel de oppervlakte der zee nauwelijks rimpels gaf, maar toch de zeilen deed zwellen. De schepen bleven zoo dicht bij elkander, dat Columbus gemakkelijk met de andere officieren spreken kon. Terwijl ze zoo aan 't praten waren, hoorden ze op eens een luiden gil van De Pinta. Een man op het achterschip wees naar het zuidwesten en schreeuwde zoo hard hij kon: "Land, land! Ik eisch de belooning!" Aller oogen wendden zich naar dien kant en men zag op een afstand van ongeveer 60 mijlen een bergketen met wolken bedekt.

Een onbeschrijfelijke geestdrift bezielde al de schepelingen. Zij klommen in het want, in de masten en keken allen denzelfden kant uit. Het was laat in den middag. De korte schemering der keerkringslanden verdween, en nachtelijke duisternis bedekte weldra den oceaan. Den geheelen nacht door stuurden de schepen op het verwachte land aan. Met het eerste morgenkrieken stonden allen op het dek. Tot hun bittere teleurstelling zagen ze niets meer aan den horizon. Geen zweem van een wolk zelfs was te bespeuren. Toch was de wind gunstig, de zee kalm en het klimaat heerlijk. Dolfijnen speelden om den boeg; vliegende visschen sprongen op het dek en de matrozen vermaakten zich, zoo wordt verhaald, met om het schip heen te zwemmen.

Volgens de eigen berekening van Columbus, was men nu 2022 mijlen van de Kanarische eilanden af, maar volgens de opgave, die men aan de matrozen te zien gaf, had men nog maar 1740 mijlen afgelegd. Nog verliepen er een paar dagen waarop men weinig vorderde, toen er zich op nieuw een geest van ontevredenheid en verzet openbaarde. Hij werd evenwel spoedig onderdrukt door de verschijning van groote koppels vogels en andere aanwijzingen, dat er land in de nabijheid lag.

De verlangende zeelieden maakten dikwijls valsch alarm, en hielden verwijderde wolken voor bergtoppen. Om dit tegen te gaan, bepaalde Columbus, dat hij, die land! riep, en men dan nog in geen drie dagen land zag, alle aanspraak op de belooning verbeuren zou. Men verhaalt, dat Columbus omstreeks dezen tijd met zijn scheepsvolk de overeenkomst sloot, dat hij van de onderneming zou afzien, als men binnen drie dagen geen land ontdekte. Maar voor dit verhaal ontbreken deugdelijke bewijzen.

Gelukkig wordt dit vertelseltje door het dagboek van Columbus zelf, dat elken dag met den grootsten eenvoud bijgehouden is geworden, weersproken, en blijkt het, dat hij op den eigen dag, die aan de ontdekking voorafging, zijn vast besluit te kennen had gegeven, om te volharden ondanks alle gevaren en moeilijkheden.

Загрузка...