Albert Cornelis Baantjer De Cock en de dode tempeliers

1

Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat stapte die morgen, tegen zijn gewoonte in, redelijk op tijd de grote recherchekamer binnen. Hij was in een uitstekend humeur. Jolig zwaaide hij zijn oude hoedje missend naar de kapstok en trok zijn regenjas uit. Toen jas en hoed op hun plaats hingen, liep hij naar zijn bureau, ging zitten en leunde behaaglijk in zijn stoel achterover. Zijn grijze ogen twinkelden en de grillige accolades rond zijn mond dansten een samba.

’Wat hoorde ik van mijn vrouw… het is uit met Edmay?’ In zijn stem trilde een bedekte jubel.

Vledder, zijn onvolprezen hulp, knikte traag. De jubel in de stem van zijn oude collega ontging hem niet. Het verbaasde hem. Over zijn jong gezicht gleed een sluier van verdriet. ’Ben je er blij om?’

’Hoezo?’

’Zo klonk het.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Ik gun je al het geluk van de wereld… met wie ook.’ Vledder liet zijn hoofd hangen.

’Gisteravond vertelde Edmay mij dat ze verliefd was geworden op een ander. Ik moest het even aan iemand kwijt. Dus belde ik jouw vrouw.’

De Cock knikte begrijpend.

’En die had een gewillig oor.’

’Ja, gelukkig. Ze toonde in ieder geval meer begrip en medeleven dan jij.’

De Cock negeerde de opmerking.

’Wie is die ander?’

Vledder trok zijn schouders op.

’Een jongeman die ze op haar kantoor heeft ontmoet en met wie ze door haar werk dagelijks contact heeft.’

’En dat contact is uitgegroeid tot een wederzijdse verliefdheid?’ ’Zoiets… ja.’

De Cock spreidde zijn handen in verbazing.

’En jullie hadden serieuze trouwplannen… ik zou jouw getuige zijn.’

Vledder zuchtte diep.

’Dat klopt. Ik had me er helemaal op ingesteld… een verder leven met mijn Edmay… mijn eigen Edmay. Ik heb geen moment aan de mogelijkheid van een scheiding gedacht. Dat bestond voor mijn gevoel niet. Het was dan ook alsof ik een klap in mijn nek kreeg toen ze me vertelde dat ze van een ander hield. Ik was minutenlang niet in staat om iets te zeggen… alsof mijn kaken verstijfd waren.’

Hij zweeg even.

’Wat me het meeste pijn deed,’ ging hij bedroefd verder, ’was haar houding. Geen enkele blijk van emotie… van verdriet. Koel, bijna zakelijk… het spijt me… ik heb een ander. Verder geen uitleg.’

’Ook geen verwijt?’

’Nee.’

De Cock keek hem onderzoekend aan.

’Je had dit echt niet verwacht,’ vatte hij samen.

Vledder zuchtte opnieuw.

’Geen moment.’

De jonge rechercheur maakte een onzeker gebaar.

’Ach,’ ging hij verdrietig verder, ’het ging de laatste tijd wat stroef. Dat is waar. Edmay was vaak kribbig. Ongeïnteresseerd. Een paar maanden geleden nog keek ze regelmatig de woonkrant na of er ergens een voor ons geschikt huis te koop was.’

’Die interesse verdween?’

Vledder knikte.

’Ik merkte dat wel op, maar ik heb het niet geïnterpreteerd, daar geen conclusies aan verbonden. Ik heb eerlijk gezegd ook niet naar oorzaken van haar veranderend gedrag gezocht. Ik dacht: dat is tijdelijk, dat gaat wel weer voorbij. Bovendien had ik de laatste tijd met jou hier aan de Warmoesstraat wel andere dingen aan mijn hoofd dan perikelen met mijn relatie, een relatie waarin ik, voor mijzelf, rotsvast geloofde.’

’Dat kon niet stuk.’

’Precies.’

De Cock maakte een berustend gebaar.

’Wees blij dat de breuk nu is gekomen. Als jullie eenmaal officieel in de echt waren verbonden, was het effect nog schrijnender geweest.’

Vledder trok zijn schouders op.

’Ik ben niet erg gelukkig in de liefde,’ sprak hij somber. ’Céline liet mij een paar jaar geleden in de steek voor een nette accountant met een goed salaris. Ik denk dat ook Edmay heeft gekozen voor een man met een rustige baan, een baan tussen negen en vijf en een hele reeks fleurige atv-dagen.’

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

’Zou dat een overweging zijn?’ vroeg hij ongelovig. Vledder knikte overtuigend.

’Welke verstandige meid wil er nog een rechercheur als man?’ vroeg hij wrang. ’Een sober salaris en dag en nacht op pad.’ De Cock glimlachte.

’Ik zal eens,’ sprak hij vriendelijk, ’voor je uitkijken, naar een sterk verjongde uitgave van mijn vrouw. Een ongeregeld leven gekoppeld aan een sober salaris heeft haar nooit gedeerd.’ Vledder schudde zijn hoofd.

’Dat is geen eerlijke vergelijking. Jij zocht en vond een vrouw in een bijna grijs verleden. De man was toen nog onbetwist hoofd van het gezin, kostwinner en heer des huizes. Vrouwen waren ten opzichte van hun man nog lief, gedwee, onderdanig en volgzaam.’

De Cock trok zijn gezicht strak.

’Je vergeet nog een eigenschap, ze waren ook trouw.’ ’Het is een andere tijd,’ reageerde Vledder heftig. ’Vrouwen zoeken nu op eigen kracht en inzicht naar geluk en een goed bestaan. Ze geloven niet meer in een ridder op een wit paard, van wie ze verwachten dat hij hen galopperend naar een lang en gelukkig leven zal leiden.’

De jonge rechercheur schudde grinnikend zijn hoofd. ’Die ridders zijn er niet, zijn er nooit geweest. Ook in jouw tijd niet.’

De Cock tikte lachend met zijn wijsvinger op zijn borst. ’Ik was zo’n ridder.’

Vledder grijnsde.

’Jij hebt,’ sprak hij opgewonden, ’al het geluk van de wereld gehad dat je een goede vrouw trof. Dat jij nu al zoveel jaren een lief en gelukkig huwelijksleven leidt, heeft met jouw vermeende ridderschap geen moer te maken.’

De jonge rechercheur keek zijn oude collega gnuivend aan. ’Ridder,’ sprak hij minachtend, ’ik geloof niet eens dat jij weet hoe een paard eruitziet.’

De lach van De Cock verstomde. Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt, zacht, bescheiden. De oude rechercheur keek verstoord omhoog naar de grote klok. Het was pas kwart over negen. De dienst was nauwelijks een kwartier oud. De grijze speurder gromde. Hij had er nog geen zin in, geen zin in moeilijkheden en problemen van een ander. Het liefst had hij de discussie met zijn jonge collega nog even voortgezet.

Vledder riep: ’Binnen!’

De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen de gestalte van een slanke vrouw. De Cock schatte haar achter in de dertig. Ze had zwart glimmend haar in een strakke pony. De kraag van haar wijde groene loden mantel stond omhoog en bedekte een gedeelte van haar gezicht. Onder haar rechterarm klemde ze een tasje.

Aarzelend bleef ze staan, blikte schichtig om zich heen en schrok zichtbaar toen de dranger de deur van de recherchekamer achter haar dichtdrukte.

De Cock nam de vrouw secondenlang in zich op. Haar gestalte met een iets gebogen rug had iets tragisch. Hij kwam wenkend overeind en wees naar de stoel naast zijn bureau. Op haar korte groene laarsjes trad ze schoorvoetend naderbij. Ze trok haar mantel dichter om zich heen en ging zitten. De lange slanke handen waarmee ze het tasje op haar schoot zette, trilden. De Cock maakte een lichte buiging in haar richting. Daarna liet hij zich weer in zijn bureaustoel zakken en toonde zijn beminnelijkste glimlach.

’Waarmee zou ik u van dienst kunnen zijn?’ vroeg hij hoffelijk. Ze keek naar hem op. Onder haar zwarte pony zag haar gelaat gelig bleek als doorschijnend albast. Haar grijsgroene ogen waren donker omrand en om haar mond lag een krans van kleine rimpels.

’U bent rechercheur De Cock?’

Haar stem had een onaangename klank.

De oude rechercheur knikte.

’De Cock met… eh, met ceeooceekaa,’ antwoordde hij vriendelijk. ’Het is een onhebbelijke gewoonte van me om mijn naam te spellen, voor het geval u later gefundeerde klachten hebt over mijn optreden.’

Hij grinnikte.

’Een Oudhollands spreekwoord luidt: het zijn niet allen koks, die lange messen dragen.’

Er gleed een matte glimlach over haar lippen.

’Een goede vriendin adviseerde me om mijn probleem aan u voor te leggen.’

De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

’Wat is uw probleem?’

Ze verschoof iets op haar stoel.

’Laat ik mij eerst even aan u voorstellen. Mijn naam is De Lavaterne, Gabriëlle de Lavaterne.’

De Cock keek haar bewonderend aan.

’Een mooie naam,’ sprak hij prijzend. ’Het klinkt mooier dan De Cock met ceeooceekaa.’

Gabriëlle zuchtte.

’Ik moet mijn naam, net als u, altijd uitgebreid spellen. Anders schrijft men het verkeerd. Ik ben er niet zo blij mee. Ik kreeg die naam door mijn huwelijk. Mijn meisjesnaam is De Vries. Heel simpel en oerdegelijk. Mijn man vindt De Vries verschrikkelijk. Daar zijn er volgens hem te veel van. Hij staat erop dat ik mij mevrouw De Lavaterne noem.’

’Uw man heeft gelijk.’

Gabriëlle reageerde plotseling fel.

’Hij heeft altijd gelijk,’ sprak ze met enige stemverheffing. ’Hij kan zich eenvoudigweg niet voorstellen dat iemand er een andere mening op na houdt dan hij, over welk onderwerp dan ook.’

De Cock beluisterde de toon. Haar woorden, zo proefde hij, waren gedrenkt in venijn.

’Uw probleem?’ vroeg hij kort en zakelijk.

’Mijn man.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

’Voor huwelijkse problemen bent u hier niet bij de juiste instantie.’

Gabriëlle schudde haar hoofd.

’Ik kom zijn vermissing melden.’

’Vermissing?’

De vrouw knikte.

’Mijn man is zeer punctueel. Op zich geen bezwaar. Maar hij verlangt die houding ook van anderen.’

’Van u?’

’Onder anderen.’

’Sinds wanneer wordt uw man vermist?’

De vrouw schoof de linkermouw van haar loden mantel iets terug en keek op haar horloge.

’Op dit moment, vijftien uur en achtentwintig minuten.’ De Cock keek haar verrast aan.

’Vijftien uur en achtentwintig minuten?’ herhaalde hij vragend.

Gabriëlle knikte.

’Antonie is altijd om exact zes uur thuis. Als onze staande klok in de hal slaat, komt hij binnen, dag in, dag uit, geen minuut eerder, geen minuut later.’

’Gisteren kwam hij niet?’

Gabriëlle schudde haar hoofd.

’Vanaf zes uur reken ik hem als vermist. Hij is ook vannacht niet thuisgekomen. In de zestien jaar dat ik nu het bed met hem deel, is dat nog nooit voorgekomen.’

’Hij heeft ook niet gebeld?’

’Nee.’

’Wat doet uw man?’

’U bedoelt welke werkzaamheden mijn man dagelijks verricht?’

’Precies.’

’Hij is bankier; werkt bij de IJsselsteinse Bank aan de Keizersgracht.’

’Hebt u daar al geïnformeerd?’

’Ik had zijn secretaresse aan de lijn. Hij is gisteren op de normale tijd van de bank weggegaan.’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

’Waren er strubbelingen?’

’Waar?’

’Op de bank?’

Gabriëlle de Lavaterne zuchtte.

’Dat weet ik niet,’ antwoordde ze hoofdschuddend. ’Antonie spreekt thuis nooit over zijn werkzaamheden bij de bank. Ik heb wel eens geprobeerd om hem iets te ontlokken, maar ik stuitte dan steeds op een muur van onwil. Bankzaken vergen een strikte geheimhouding, is zijn stelling. Dat geldt ook voor mij.’ ’Tussen man en vrouw is dat ongebruikelijk.’

’Zeker.’

’Waren er strubbelingen tussen u beiden?’

’Ik zou liegen,’ sprak de vrouw nuchter, ’wanneer ik mijn huwelijk met Antonie als gelukkig kwalificeer. Antonie is een saaie man met weinig elan of allure. Wij verdragen elkaar. Veel meer kan ik er niet van zeggen.’

De Cock nam een kleine pauze voor het effect.

’U maakt zich wel zorgen,’ sprak hij gedragen, ’anders was u niet naar mij gekomen.’

Gabriëlle de Lavaterne keek naar hem op. Haar houding veranderde. De stugge onverzettelijkheid verdween. Haar onderlip begon te trillen en in haar ogen blonk een traan.

’Antonie is zo kwetsbaar,’ prevelde ze zacht. ’Daarom is hij zo accuraat. Die stiptheid is zijn enig houvast. Een verandering van levensritme kan hij beslist niet aan. Hij gruwt van variaties. Nu hij van een van zijn vaste gewoonten is afgeweken, ben ik bang. Er moet iets zijn gebeurd.’

’Een andere vrouw?’

’Antonie is geen man voor een slippertje,’ reageerde de vrouw furieus. ’Antonie is… eh, is… eh, te netjes voor een nacht met een andere vrouw.’

De Cock laste opnieuw een kleine pauze in. Hij wist dat zelfs de saaiste mannen plotseling wel elan en allure kunnen krijgen en zich doldriest in wilde avonturen storten. Maar dat zei hij haar niet.

’U bent ervan overtuigd,’ stelde hij simpel, ’dat hem iets is overkomen?’

Gabriëlle de Lavaterne opende het tasje op haar schoot en nam daaruit een foto van een kalende man van omstreeks vijftig jaar met een rond gezicht en een indrukwekkende zwarte snor. Ze reikte De Cock de foto aan.

’Dat is mijn man, Antonie Renardel de Lavaterne. U mag de foto gebruiken om hem te herkennen. Ik hoop dat dan zijn gezicht niet te erg is toegetakeld.’

De Cock keek haar scherp aan.

’Toegetakeld?’

Gabriëlle de Lavaterne knikte.

’Antonie,’ sprak ze zacht, ’is vermoord. Een andere uitleg is er niet.’


Toen Gabriëlle de Lavaterne uit de grote recherchekamer was verdwenen, kwam Vledder met een ruk uit zijn stoel overeind. ’Wat een pathos,’ riep hij verbolgen. ’Antonie is vermoord,’ imiteerde hij haar stem, ’een andere uitleg is er niet.’ De jonge rechercheur snoof.

’Die vent is gewoon een avondje wezen stappen, is een gezellig en gewillig wijf tegengekomen en heeft de nacht bij haar doorgebracht. Straks komt hij thuis met schuldbetuigingen en een verzoenend tuiltje bloemen.’

De Cock keek hem grinnikend aan.

’Dat is volgens jou de geijkte formule?’

Vledder knikte.

’Absoluut. Ik hoop niet dat ze echt denkt dat wij naar haar man gaan zoeken.’

’Niet?’

Vledder keek hem verrast aan.

’Wil jij hier iets aan doen?’

Zijn stem trilde van ongeloof.

De Cock maakte een schouderbeweging.

’We zouden eens met zijn secretaresse aan de IJsselsteinse Bank kunnen gaan praten.’

Vledder wuifde het voorstel weg.

’Ik wed dat Antonie Renardel de Lavaterne inmiddels al is thuisgekomen en met tranen in zijn ogen zweert dat het nooit meer zal gebeuren.’

De Cock glimlachte.

’En van dat gezond thuiskomen na het slippertje van haar man zal mevrouw De Lavaterne ons, zoals in dergelijke zaken gebruikelijk, uit valse schaamte geen melding doen.’ Vledder grijnsde.

’En zo blijven wij bij de recherche zitten met mappen vol vermiste personen.’

De Cock stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok. Vledder kwam hem na.

’Waar ga je heen?’

De Cock draaide zich half om.

’Naar de IJsselsteinse Bank.’

’Je wilt toch?’

Vledder maakte zijn zin niet af. De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde.

De jonge rechercheur rende terug en greep de hoorn. Het gesprek duurde maar een paar seconden. Hij maakte enige aantekeningen en liep met gebogen hoofd terug naar De Cock. ’Het was de wachtcommandant.’

’En?’

’In het souterrain van een huis aan de Herengracht ligt een lijk.’

’Moord?’

Vledder knikte.

’Tussen zijn schouderbladen steekt een dolk.’

Загрузка...