7

Rechercheur De Cock stapte de volgende morgen op het drukke Stationsplein redelijk verkreukeld uit een overvolle tramtrein van lijn dertien en sjokte te midden van een stroom haastige reizigers naar het brede trottoir van het Damrak. De voor begin november te vroeg gestarte winter had in de nacht schuchter een paar stappen terug gedaan. Een waterig zonnetje, geklemd tussen grillige stapelwolken, zette de oude geveltjes aan het water van het Damrak in een flets gelig licht. Het deed wat onwezenlijk aan, alsof de grote Regisseur voor de scène van de dag een verkeerde belichting had gekozen. Ook de oude beurs van Berlage had in het vale licht een vreemde uitstraling. Bij de Oudebrugsteeg stak De Cock voor een aanstormende tramtrein van lijn negen in een strakke looppas de rijbaan van het Damrak over. Een knap jong hoertje, komend vanuit de Lange Niezel, wuifde vrolijk lachend in zijn richting. De Cock in draf was een komisch gezicht. De oude rechercheur nam hijgend, doch beleefd zijn hoedje voor haar af.

Bij de ingang van de schippersbeurs keek hij even links omhoog naar de oude gevelspreuk De Cost gaet voor de Baet uit en stapte verderop links de Warmoesstraat in.

In de hal van het politiebureau blikte hij glimlachend naar Jan Kusters achter de balie. Met een stotterend oui-oui, brede armgebaren en diepe zuchten stond de wachtcommandant een kakelend groepje Franse toeristen te woord. Een moment overwoog De Cock om hem bij te staan, maar realiseerde zich bijtijds dat ook zijn kennis van de Franse taal voor een adequate hulp ontoereikend was. Grijnzend besteeg hij de trappen naar de tweede etage.

Toen hij de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder achter zijn computer. De rappe vingers van de jonge rechercheur dansten over de toetsen. Toen Vledder zijn oude collega in het oog kreeg, liet hij zijn vingers rusten.

’Je bent laat,’ riep hij bestraffend.

De Cock wierp zijn oude hoedje missend naar de kapstok en wurmde zich uit zijn regenjas. Daarna raapte hij zijn hoedje van de vloer, hing het aan een haak en liep op Vledder toe. ’Wat zei je?’ vroeg hij lachend.

’Je bent laat.’

De Cock wees naar de grote klok boven de toegangsdeur. ’Je hebt gelijk,’ sprak hij toegevend. ’Laat, exact één uur en dertien minuten.’ Hij grinnikte. ’En ik voel mij niet eens schuldig.’ Vledder bromde.

’Commissaris Buitendam was hier vanmorgen om negen uur al aan mijn bureau.’

De Cock gniffelde.

’Dat is geen kunst,’ sprak hij minachtend. ’Zolang ik hem ken, doet de commissaris ’s avonds en ’s nachts geen onderzoeken. Dat laat hij aan ons over. Zelf ligt hij elke dag voor tienen in zijn bed.’

Het gezicht van Vledder betrok.

’Hij was woedend.’

’De commissaris?’

’Ja.’

’Waarover?’

Vledder trok zijn schouders op.

’Dat heeft hij mij niet gezegd, maar zijn gezicht stond op zeven dagen storm. Waar is De Cock, vroeg hij briesend. Ik wees naar de lege stoel achter jouw bureau.’

’En toen?’

’Hij riep dat je onmiddellijk bij hem moest komen en stormde toen dreunend de kamer af.’

De Cock trok een grijns.

’Dat ”onmiddellijk”,’ sprak hij achteloos, ’kan hij voorlopig even vergeten. Ik wacht wel tot zijn woede wat is bekoeld. Bovendien snap ik niet wat Buitendam nu weer heeft te mekkeren.’ De oude rechercheur nam achter zijn bureau plaats. ’Weet je al iets meer over die jongen met zijn ontembare driften?’ ’Robert Finken?’

’Zo noemde mevrouw Cooperbrander hem toch?’

Vledder glimlachte.

’Ik ben eens de biecht gaan afnemen bij een vriend van mij, een bekend sportjournalist, die bijna al onze sporthelden van nabij kent.’

’En?’

’Robert Finken is volgens mijn vriend een fortuinjager, voortdurend op zoek naar mogelijkheden en middelen om aan geld te komen. Veel geld. Hij leerde Vera de Koning op de tennisbaan kennen, trouwde met haar, maar toen hij erachter kwam dat na de dood van de oude De Koning van het fortuin van de familie weinig was overgebleven, verliet hij haar en drong op een scheiding aan.’

De Cock knikte.

’Dat beeld klopt wel. Mevrouw Cooperbrander vertelde ons gisteravond dat Robert Finken de Broederschap van het Kruis had voorgesteld om hem in ruil voor wat shirtreclame te sponsoren. Dat was volgens haar de basis van het gesprek dat haar man, als de belangrijkste tempelier van de broederschap, met Robert Finken zou voeren. Zijn vader, Frederik Finken, had, zo meende zij van haar man begrepen te hebben, in de boezem van de broederschap over die mogelijke sponsoring al voorbesprekingen gevoerd. Het lijkt mij onzin: zo’n geheimzinnige broederschap zal nooit aan sponsoring doen, maar goed.’ De Cock grinnikte.

’Die Frederik Finken maakte op mij ook geen betrouwbare indruk. Hij loog in ieder geval over zijn betrekkingen met het echtpaar De Lavaterne. Gabriëlle de Lavaterne was heel beslist, zij kende geen Frederik Finken. Ik betwijfel zelfs of hij ooit met Antonie de Lavaterne bevriend is geweest.’ Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

’Robert Finken was volgens mevrouw Cooperbrander geen lid van de Broederschap van het Kruis. Hij heeft in het verleden wel geprobeerd om net als zijn vader lid van de organisatie te worden, maar werd geweigerd.’

De jonge rechercheur beet op zijn onderlip.

’Zou Frederik Finken dat gesprek van zijn zoon met de tempelier Cooperbrander hebben gearrangeerd?’

’Dat lijkt mij heel aannemelijk.’

Vledder zuchtte.

’Maar of dat gesprek tussen Robert Finken en Henry Cooperbrander gisteravond ook werkelijk heeft plaatsgevonden, weten we niet. Ik vond in de keuken van de villa in Naarden twee omgespoelde wijnglazen. Ik neem niet aan dat de dode Henry Cooperbrander die glazen zelf naar de keuken heeft gebracht.’ De Cock krabde zich achter in zijn nek.

’Het heeft er veel van weg,’sprak hij somber, ’dat de laatste bezoeker van Henry Cooperbrander het ongewenst achtte dat zijn of haar vingerafdrukken in de Naardense villa werden aangetroffen.’ De oude rechercheur zweeg even.

’Vond jouw vriend de sportjournalist Robert Finken ook een man met ontembare driften?’

Vledder knikte traag.

’Ondanks zijn grote prestaties als wegrenner en schaatser is hij in sportkringen niet erg gezien. Mijn vriend sprak van een man met een kort lontje, een man die zijn driften niet beheerst en snel ontploft.’

De Cock strekte zijn vinger naar de jonge rechercheur uit. ’En die via zijn vader, lid van de bloedraad, over een Ponjaard van het Kruis kon beschikken.’

Vledder trok zijn gezicht strak.

’Als Robert Finken die ponjaard bewust mee naar Naarden heeft genomen…’

Hij maakte zijn zin niet af.

De Cock keek hem schuins aan.

’Je bedoelt, voor het geval dat de tempelier Cooperbrander namens de broederschap afwijzend zou beslissen over een mogelijke sponsoring…’

Vledder knikte met een ernstig gezicht.

’Dan is er wettelijk gezien zelfs sprake van een voorbedachten rade.’

De Cock gromde.

’En is de dood van Henry Cooperbrander geen gevolg van een kort lontje, geen uiting van ontembare driften, maar een weloverwogen daad.’

Vledder keek zijn oudere collega schattend aan.

’Zullen we hem arresteren?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Hij is een mogelijke verdachte. Maar voorlopig hebben we te weinig bewijsmateriaal. Met louter suggesties overtuig je geen enkele rechter.’

Hij zweeg even.

’Heb je dokter Rusteloos vanmorgen al aan de lijn gehad?’ Vledder knikte.

’De sectie op het lijk van Antonie de Lavaterne is vanmiddag om twee uur op Westgaarde. Dokter Rusteloos kon niet eerder in Amsterdam zijn. Hij had vanmorgen nog twee secties, een dubbele moord in Utrecht.’

De Cock stak zijn wijsvinger omhoog.

’Vergeet je niet om in zijn fouillering te zoeken naar een mogelijke sleutel van dat pand aan de Herengracht? Als hij geen sleutel had, dan werd hij binnengelaten door iemand die wel over een sleutel kon beschikken. Dat kan een belangrijke aanwijzing worden.’

Vledder knikte begrijpend.

’Ik neem zijn hele fouillering mee. Misschien heeft hij papieren bij zich, een agenda of andere bescheiden die ons verder op weg kunnen helpen.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

’Denk nog eens na,’ sprak hij peinzend, ’zou er een verband bestaan tussen de moord op Antonie de Lavaterne en Henry Cooperbrander?’

Vledder spreidde zijn handen.

’Ze waren beiden tempelier van de Broederschap van het Kruis en werden beiden op exact dezelfde wijze met een ponjaard om het leven gebracht.’

’Maar verder?’

Vledder trok zijn schouders op.

’Verder niets.’ Hij keek de oude rechercheur vragend aan. ’Vind je het niet genoeg?’

De Cock antwoordde niet.

De rechercheurs verzonken in gedachten.

Het rinkelen van de telefoon op het bureau van De Cock verbrak hun overpeinzingen.

Vledder boog zich voorover, greep de hoorn en luisterde. Zonder iets te zeggen legde hij de hoorn op het toestel terug. De Cock keek hem vragend aan.

’Wie was dat?’

De jonge rechercheur grinnikte.

’Buitendam, hij briest nog steeds.’


Commissaris Buitendam, de lange, statige chef van het bekende politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand. Het felle rood van woede was uit zijn gezicht getrokken. Met een vrijwel normale gelaatskleur knikte hij de grijze speurder bemoedigend toe.

’Kom binnen, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd, ’en ga zitten.’ Hij kwam achter zijn bureau vandaan en gebaarde uitnodigend naar het zitje van stalen meubelen bij het raam, waar de commissaris slechts zijn prominente gasten ontving.

De grijze speurder trok zijn gezicht in een onwillige plooi. Nors en ontoegankelijk. Toenaderingen van zijn chef wees hij in de meeste gevallen koel en hooghartig van de hand. Hij had geen hekel aan zijn commissaris, maar leefde met hem toch op enigszins gespannen voet. De Cock hield dat graag zo, beducht voor elke inmenging in zijn wijze van onderzoek.

’Als het u hetzelfde is, ik blijf graag staan.’

Op het bleke gezicht van de commissaris kwam weer een lichte blos.

’Zoals je wilt.’ Hij liep terug naar zijn bureau en nam wat stijfjes plaats. Daarna strekte hij zijn rechterhand in de richting van de oude rechercheur.

’Wat is onmiddellijk?’ vroeg hij toornig.

De Cock kon een glimlach niet bedwingen.

’Ogenblikkelijk,’ antwoordde hij vriendelijk, ’onverwijld, direct, stante pede, zonder enig dralen.’

Buitendam knikte heftig.

’Prachtig,’ gromde hij. ’Je kent de synoniemen, maar inhoudelijk heeft het voor jou blijkbaar geen enkele betekenis. Volgens mijn informatie van de wachtcommandant beneden ben je al meer dan een uur geleden aan het bureau gearriveerd. Jouw interpretatie van het begrip ”onmiddellijk” verdient wel enige correctie.’

De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

’Vledder en ik raakten in een discussie over de moorden waarmee wij gisteren zijn geconfronteerd. Die discussie deed mij het strakke ”onmiddellijk” van u vergeten. Daarvoor mijn excuses.’

Commissaris Buitendam trok zijn kin omhoog.

’Geaccepteerd,’ reageerde hij kort.

De Cock boog zich iets naar hem toe.

’Wat was de feitelijke reden van uw… eh, uw onmiddellijk?’ Buitendam zuchtte.

’Ik ben gisteravond nog heel laat gebeld door vertegenwoordigers van de politie uit de regio Gooi- en Vechtstreek.’ De Cock begreep onmiddellijk waarom de commissaris was benaderd. Hij had in het verleden dikwijls problemen gehad met politie buiten de regio Amsterdam.

’Hebben ze al vorderingen gemaakt met hun onderzoek?’ vroeg hij ontwijkend.

Commissaris Buitendam schudde zijn hoofd.

’Ze hadden klachten.’

’Waarover?’

’Jouw optreden.’

’Wat was daar mis mee?’

Commissaris Buitendam ademde diep in.

’Jouw gedrag bij een moord in een villa in Naarden heeft bij de politie van de regio Gooi- en Vechtstreek nogal irritaties gewekt.’

De Cock keek hem niet-begrijpend aan.

’In welk opzicht?’

’Vledder en jij hadden jullie optreden in hun regio van tevoren moeten melden.’

De Cock spreidde zijn handen.

’Tijdens ons onderzoek naar de moord op ene Antonie de Lavaterne op de Herengracht viel de naam van Henry Cooperbrander, woonachtig in Naarden. Omdat hij ons mogelijk belangrijke inlichtingen kon verschaffen, wilden we eens met die man praten.’

’En vonden zijn lijk.’

’Precies.’

’En daarbij had je het moeten laten.’

De Cock snoof.

’Dat meent u toch niet in ernst? Het lichaam van het slachtoffer voelde nog zo warm aan, dat de mogelijkheid niet was uitgesloten dat de dader van de moord nog in de directe nabijheid was.’

Commissaris Buitendam schudde verwijtend zijn hoofd. ’Je had onmiddellijk de politie van de regio Gooi- en Vechtstreek moeten inschakelen.’

De Cock zuchtte diep.

’Dat hebben we gedaan.’

Buitendam schudde opnieuw zijn hoofd.

’Ik memoreerde het al eerder. Jouw interpretatie van het begrip ”onmiddellijk” verdient wel enige correctie. Vledder heeft zonder enige bevoegdheid de gehele villa doorzocht en jij hebt een uitgebreid verhoor gepleegd.’

De Cock maakte een afwerend gebaar.

’Mevrouw Cooperbrander kwam thuis vrijwel op hetzelfde moment dat wij het lijk van haar man ontdekten.’

’En?’

De Cock snoof.

’Ik… ik,’ stotterde hij, ’moest haar toch de reden van mijn aanwezigheid in haar villa verklaren. Dat is toch betamelijk, een staaltje van fatsoen.’

’Je hebt naar haar alibi gevraagd.’

De Cock voelde de woede in zijn aderen kruipen.

’Zij was op dat moment ook een redelijke verdachte,’ reageerde hij luid. ’In de buurt bij een nog warm lijk.’

De oude rechercheur deed een stap dichter naar het bureau van de commissaris en tikte met zijn gekromde wijsvinger op zijn borst.

’Ik ben een politieman,’ riep hij emotioneel, ’een politieman in hart en nieren. Ik denk als een politieman, ik voel als een politieman. Ik kan die andere ”ik” toch niet uit mijn lijf bannen op het moment dat ik een ernstig misdrijf ontdek.’

Hij ademde diep in.

’En als u als leider van een grote groep dienders en rechercheurs dat niet begrijpt, als u niets voelt van hetgeen er in die mensen omgaat, pak dan uw spulletjes bij elkaar en verdwijn uit dit bureau.’

Commissaris Buitendam kwam met een ruk uit zijn stoel overeind. Hij zag rood tot in zijn nek en zijn neusvleugels trilden. Bevend strekte hij zijn arm naar de deur.

’Eruit.’

De Cock ging.

Загрузка...