5

Vledder sloeg met de muis van zijn rechterhand een paar maal tegen zijn voorhoofd. Het was een wild gebaar van verbijstering.

’Er is door de bloedraad van onze broederschap,’ imiteerde hij de stem van Frederik Finken, ’over Antonie de Lavaterne nooit een bloedwraak uitgesproken. Zijn kruisdood is nooit door ons verlangd.’

De jonge rechercheur gebaarde in de richting van De Cock. ’Maar die Antonie de Lavaterne,’ ging hij met stemverheffing verder, ’stierf wel met een ponjaard van het kruis in zijn rug. Toeval? Die Frederik Finken liegt. Zonder twijfel. Er is door de bloedraad wel degelijk een doodvonnis over Antonie de Lavaterne uitgesproken.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Ik vrees,’ sprak hij somber, ’dat we daar nooit achter zullen komen. Indien de leden van de bloedraad zouden toegeven dat Antonie de Lavaterne door hun toedoen stierf, dan zie ik wel mogelijkheden om alle leden van die bloedraad te arresteren terzake medeplichtigheid. Wanneer de bloedraad een lid van de broederschap tot uitvoering van het vonnis heeft aangezet en daarvoor het middel, het Ponjaard van het Kruis, heeft aangedragen, dan acht ik zelfs een claim op mededaderschap niet uitgesloten.’

Vledder reageerde gespannen.

’Zou het zo zijn gegaan?’

’Wat bedoel je?’

’Dat de bloedraad een lid van hun eigen broederschap heeft opgedragen om de moord op Antonie de Lavaterne te plegen?’ De Cock grijnsde.

’Met andere woorden, het door hen gewezen vonnis binnen de eigen kring uit te voeren?’

’Precies.’

De Cock knikte bedaard.

’Men houdt dergelijke zaken graag in de eigen gelederen. Dat is vertrouwd. Daar komen in de regel geen buitenstaanders aan te pas.’

Vledder spreidde zijn handen.

’We kunnen toch alle leden van die verrekte bloedraad onder verhoor nemen? Als een van hen bekent, dan hebben de anderen weinig keus.’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

’Ze zullen wel een zwijgplicht kennen.’

Vledder grinnikte vreugdeloos.

’Het is toch te gek dat in onze maatschappij een groepering bestaat die er eigen wetten en normen op na houdt en die ook uitvoert, ongestraft.’

De Cock zuchtte.

’We hebben misschien een kleine kans als we erachter kunnen komen tegen welke beginselen van de broederschap Antonie de Lavaterne zo ernstig heeft gezondigd, dat hij volgens de bloedraad moest worden gekruisigd.’

’Acht je dat mogelijk?’

De Cock gebaarde achteloos.

’Ik denk aan fraude of seks met minderjarigen. Zaken die men intern niet tolereert, maar die men voor de buitenwereld graag verborgen wil houden.’

De oude rechercheur keek omhoog naar de grote klok boven de toegangsdeur van de grote recherchekamer. Het was kwart over acht.

’Ik had graag vandaag nog de secretaresse van Antonie de Lavaterne gesproken over de wijze waarop haar chef de laatste uren van zijn leven doorbracht, maar de IJsselsteinse Bank is dicht. Ik stel voor dat we vandaag vroeg naar huis gaan. Morgen brengen we een bezoek aan de tempel van de broederschap aan de Vrijheidslaan. Ik wil een uittreksel van hun bestand aan beginselen. Wellicht dat wij daarin iets vinden dat ons verder helpt om…’

De grijze speurder stokte.

Gabriëlle de Lavaterne kwam de grote recherchekamer binnen en stevende recht op De Cock af. Op haar wasbleek gelaat lag nu een rode gloed.

’Wat is er met Antonie gebeurd?’ riep ze luid.

De oude rechercheur antwoordde niet direct. De tekst van haar vraag verraste hem. Hij gebaarde uitnodigend naar de stoel naast zijn bureau.

’Wat,’ formuleerde hij voorzichtig, ’zou er met uw man zijn gebeurd?’

Gabriëlle nam gehaast plaats.

’Vermoord,’ antwoordde ze schel.

De Cock keek haar schattend aan. Zijn hersenen werkten snel. ’Die suggestie deed u ons vanmorgen al,’ sprak hij ontwijkend. Gabriëlle de Lavaterne wees naar De Cock.

’Het is waar.’ Ze schreeuwde met overslaande stem. ’Hij is vermoord. Een man belde mij op en zei dat Antonie is gevonden met een dolk in zijn rug.’

’Wat voor een man?’

’Dat weet ik niet,’ antwoordde Gabriëlle jammerend. ’Hij zei dat ik nadere bijzonderheden over de moord op mijn man van u kon vernemen.’

’En toen?’

’Voordat ik verder nog iets kon vragen, verbrak hij de verbinding.’

’U herkende zijn stem?’

’Nee.’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

’Hebt u in de loop van de dag bezoek gehad?’

Gabriëlle schudde haar hoofd.

’Ik heb geen bezoek gehad. Ik ben de hele dag thuis geweest, wachtte op een telefoontje van u.’

De Cock keek haar schuins aan.

’Kent u Frederik Finken?’

’Nee.’

De Cock toonde verbazing.

’Hij zei dat hij een vriend was van uw man en dat hij ook met u kennis had gemaakt.’

Gabriëlle schudde opnieuw haar hoofd.

’Antonie had geen vrienden,’ sprak ze bitter. ’Daar was hij de man niet naar. Hij was veel te introvert, te eenzelvig om zich aan een vriend te binden. Hij heeft nog nooit een vriend van hem aan mij voorgesteld.’

De Cock liet het onderwerp rusten.

’Was uw man als bankier betrokken bij de verkoop van een pand aan de Herengracht, een pand toebehorende aan ene Vera de Koning?’

Gabriëlle zuchtte.

’Ik heb u al eens gezegd dat mijn man nooit zaken met mij besprak.’

De Cock zocht naar openingen. Hij streek met zijn vlakke hand over zijn brede kin.

’Was uw man lid van een vereniging, een organisatie, een genootschap?’

’Niet dat ik weet.’

De oude rechercheur toonde verbazing.

’Volgens onze informatie was uw man lid van de Broederschap van het Kruis.’

De blik van Gabriëlle verhelderde.

’Dat klopt,’ sprak ze hoofdknikkend. ’Dat was mij even ontschoten. Op verzoek van de directie van de IJsselsteinse Bank werd Antonie lid van de Broederschap van het Kruis. Aan de broederschap waren meerdere bankiers verbonden. De directie van de IJsselsteinse Bank vond dat de positie van mijn man een lidmaatschap rechtvaardigde.’

’Bezocht uw man de bijeenkomsten van de broederschap?’ ’Niet frequent.’

De Cock glimlachte.

’Niet frequent, wat moet ik mij daarbij voorstellen.’ ’Hij sloeg wel eens een bijeenkomst over.’

’Ook als de bijeenkomst niet in de tempel aan de Vrijheidslaan werd gehouden, bijvoorbeeld in een statig pand aan de Herengracht?’

Gabriëlle toonde ongeduld.

’Ik weet niet,’ sprak ze geprikkeld, ’waar de broederschap haar bijeenkomsten houdt. Ik ben één keer met Antonie mee geweest. Daarna nooit meer. Die idioterie interesseerde mij niet.’ ’Idioterie?’

Gabriëlle knikte heftig.

’Huichelachtig gedoe. De leden van de broederschap acteerden of ze innige en hechte familiebanden met elkaar hadden. Dat was schijn. Er bestonden wel degelijk tegenstellingen en er heerste onderling wantrouwen. Dat voelde je als het ware. Antonie beschouwde het bijwonen van die bijeenkomsten als een verplichting voor zijn werk bij de IJsselsteinse Bank. Maar hij kwam altijd met de pest in zijn lijf van die bijeenkomsten terug.’

De Cock keek haar niet-begrijpend aan.

’De pest in zijn lijf?’

’Ja.’

’Waarom?’

Gabriëlle stoof op.

’Vragen, vragen, almaar vragen,’ riep ze geïrriteerd. ’Maar op die ene vraag van mij wat er met Antonie is gebeurd, heb ik van u nog steeds geen antwoord gekregen.’

De Cock liet zijn hoofd zakken.

’Mijn excuses,’ sprak hij somber, ’dat wij u niet eerder over de dood van uw man hebben bericht, het gevolg van een misverstand.’

De oude rechercheur ademde diep.

’Wij hebben uw man,’ ging hij gedragen verder, ’vanmorgen, kort na uw bezoek aan ons, gevonden in het souterrain van een huis aan de Herengracht. Hij was vermoord. In zijn rug stak een ponjaard, waarvan het heft de gedachte opriep aan het kruis van Christus.’

Gabriëlle keek hem geschrokken aan, terwijl zij weer ging zitten.

’De Ponjaard van het Kruis.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Kent u het?’

Gabriëlle knikte.

’Antonie had zo’n ponjaard. Alle leden van de broederschap hebben er een.’

Plotseling sloeg ze haar handen voor haar gezicht. Haar lichaam begon te trillen en haar mond viel half open. ’Henry Cooperbrander,’ sprak ze hijgend. ’Het was Henry Cooperbrander. Dat weet ik nu ineens klaar, helder en zeker. Hij heeft mijn man omgebracht.’

De Cock keek verbaasd.

’Wie is Henry Cooperbrander?’

Gabriëlle slikte.

’Een bankier, ook lid van de Broederschap van het Kruis. Er is in het verleden tussen hem en mijn man een onenigheid ontstaan over een bepaalde geldkwestie. Ik ken geen bijzonderheden over die kwestie, maar sindsdien haatte Henry Cooperbrander mijn man.’

De Cock keek haar ongelovig aan.

’Hoe weet u dat?’ vroeg hij met gespeelde verbijstering. ’Antonie, uw man was altijd zo gesloten, besprak nooit zaken met u?’

Gabriëlle huilde. Een traan gleed traag over haar wang en drupte op het tasje op haar schoot.

’Omdat Antonie zich werkelijk zorgen maakte over de haatgevoelens van die man. Het was een van de weinige problemen in zijn leven die hij aan mij toevertrouwde. Hij was bang dat die haatgevoelens zich eens zouden ontladen in gewelddadigheden.’

’Zoals?’

Gabriëlle trok haar kin iets omhoog.

’Bereid je voor,’ declameerde ze, ’vandaag of morgen, als ik de kans krijg, steek ik je overhoop.’

De Cock keek haar ongelovig aan.

’Heeft die Henry Cooperbrander dat gezegd?’

Gabriëlle knikte met gesloten ogen.

’Vorige week nog, in het geniep. Tijdens een bijeenkomst van de tempeliers.’


’Tem-pe-liers.’

Vledder sprak het uit als een vies woord.

’Dit is pas de eerste dag van ons onderzoek naar de dood van Antonie de Lavaterne,’ verzuchtte hij, ’en ik heb nu al het gevoel dat ik het niet meer kan volgen.’

Hij keek naar De Cock.

’Weet jij iets van tempeliers? Ik ken alleen de uitdrukking ”hij zuipt als een tempelier”.’

De oude rechercheur lachte.

’De tempeliers hadden bij het volk een slechte naam.’ ’En Gabriëlle de Lavaterne wist ons niet meer te vertellen dan dat haar man niet alleen lid was van de Broederschap van het Kruis, maar daarin ook de functie van tempelier vervulde,’ sprak Vledder.

De Cock trok zijn schouders op.

’Ik weet niet wat de functie van tempelier in de Broederschap van het Kruis inhoudt. Maar daar is, dacht ik, wel achter te komen.’

De oude rechercheur gebaarde voor zich uit.

’Ik weet wel waar de naam tempeliers vandaan komt.’ ’Nou?’

’Van de Orde der tempeliers. Het was de eerste ridderorde in het Heilige Land. Later volgden er meer, zoals de Johannieter Orde, dat waren de hospitaalridders, en de Orde der Teutonen. Ook Holland kende een ridderorde, namelijk de Orde van St.Jacob en het Zwaard, gesticht door onze eigen Floris de Vijfde. De Orde der tempeliers werd in 1119 in Jeruzalem gesticht om de pelgrims in het Heilige Land te beschermen.’

Vledder keek hem bewonderend aan.

’Hoe kom jij toch steeds aan al die bijzonderheden. Van de ponjaard kende je ook de hele geschiedenis.’

De Cock maakte een afwerend gebaar.

’Je moet het niet als wijsheid zien. Zoveel wijsheid heb ik niet. Maar van kind af aan heb ik de gewoonte gehad om naar de achtergrond van dingen te zoeken. Ik was, en ben nog steeds, nieuwsgierig van aard. Misschien ben ik daardoor later speurder geworden.’

Vledder zwaaide ongeduldig.

’Kom op, de Orde van de tempeliers, wat was daarmee?’ De Cock schudde zijn hoofd.

’Eerst de oorsprong van mijn speurtocht,’ riep hij afwijzend. ’Een paar jaar geleden was ik met vakantie in een lieflijk dorp in de buurt van het Duitse stadje Hameln.’

Vledder keek hem lachend aan.

’De rattenvanger van Hameln.’

De Cock knikte blij.

’Heel goed. De rattenvanger van Hameln. Daar begon mijn speurtocht. Ik heb tijdens mijn vakantie in het stadje Hameln de Rattenfängerfestspiele bezocht. Volgens het verhaal zou de gemeenteraad van Hameln een jonge rattenvanger, spelend op een zilveren fluit, zijn loon niet hebben willen uitkeren, nadat hij Hameln in de dertiende eeuw van de ratten had bevrijd. Als wraak lokte hij, spelend op zijn fluit, honderddertig kinderen de stad uit, waarna ze spoorloos verdwenen.’

Vledder keek hem vragend aan.

’Wat hebben de tempeliers hiermee te maken?’

De Cock glimlachte.

’Vrijwel zeker is dat verhaal van de op een zilveren fluit spelende rattenvanger pas veel later verzonnen. Het dook ook pas in de zestiende eeuw op. Maar omstreeks die dertiende eeuw zijn wél honderden kinderen uit Hameln en omgeving verdwenen.’

’Hoe?’

’Daarover bestaan enkele theorieën. Vermoedelijk, en daar ga ik persoonlijk van uit, zijn ze gelokt door mensen die heil zochten in kinderkruistochten naar het Heilige Land.’ ’Kinderkruistochten?’

De Cock knikte.

’Volgens paus Innocentius de Derde waren het de kinderen, symbolen van zuiverheid en onschuld, die ons volwassenen door hun vertrouwen en geloof beschaamd deden staan. Hij moedigde de kruistocht van de kinderen naar het Heilige Land aan. Naar schatting hebben zo’n zeventigduizend kinderen aan die kinderkruistochten deelgenomen. Vrijwel allen zijn op een ellendige manier aan hun eind gekomen. Velen werden door louche handelaren als slaaf of slavin verkocht. Slechts weinigen keerden na vele ontberingen naar huis en haard terug.’ De oude rechercheur zuchtte diep en spreidde zijn handen. ’Wanneer men zich,’ sprak hij gedragen, ’gaat verdiepen in die erbarmelijke kinderkruistochten, en de kruistochten in het algemeen, dan stuit men ook op de Orde van de tempeliers.’ ’Wat deden ze?’

’Hun taak was niet alleen het beschermen van de pelgrims in het Heilige Land, maar ze verzamelden ook fondsen en financierden daarmee de kruistochten. Het deelnemen aan zo’n kruistocht werd destijds als een God welgevallige daad beschouwd. Door investeringen en speculaties werd de orde op den duur zo rijk en machtig, dat wereldlijke vorsten uit hebzucht hun ondergang zochten. De tempeliers werden meestal ten onrechte van immoraliteit en ketterij beschuldigd. Om hun macht te breken werd het volk tegen hen opgehitst en vele leden van de Orde eindigden hun leven op de brandstapel.’ Vledder keek De Cock gespannen aan.

’Het verwerven van fondsen, financieringen, speculaties en het doen van investeringen.’

De jonge rechercheur zweeg even.

’De tempeliers waren in feite bankiers.’

De Cock knikte instemmend.

’Dat waren ze ook. Zeker tegen het einde van hun bestaan toen hun rol in het Heilige Land was uitgespeeld.’

De ogen van Vledder schitterden.

’Antonie de Lavaterne was een bankier en volgens zijn vrouw was ook Henry Cooperbrander, de man die hem zo haatte, een bankier.’

De Cock keek hem schuins aan.

’En?’

’Er moet een verband bestaan.’

’Ik vermoed dat Antonie de Lavaterne en Henry Cooperbrander om hun functie in de Broederschap van het Kruis de eretitel ”tempelier” droegen.’

Vledder stak gebarend zijn rechterwijsvinger omhoog. ’Er is een duidelijk verschil met vroeger. De tempeliers van de Broederschap van het Kruis eindigen niet, zoals in een ver verleden, op de brandstapel, maar vermoorden elkaar.’ De Cock reageerde verward.

’Elkaar?’

Vledder knikte nadrukkelijk.

’Let op,’ sprak hij ferm. ’Ik krijg gelijk, er volgen in deze vreemde affaire nog meer dode tempeliers.’

De Cock keek hem geringschattend aan.

’Het is een stelling zonder enige basis.’

De oude rechercheur stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok.

’Ga je naar huis?’ vroeg Vledder.

De Cock schudde zijn hoofd. Hij wurmde zich in zijn regenjas en schoof zijn oude hoedje over zijn grijze haardos. ’Heb je het adres van die Henry Cooperbrander?’

Vledder knikte.

’Jan Toebacklaan 513. Een villa in Naarden.’

De Cock ademde diep.

’Mooi, daar gaan we heen.’

’Ik dacht dat je vroeg naar huis wilde?’

De Cock trok zijn gezicht strak.

’Ik heb me bedacht. Ik wil weten waarom die Henry Cooperbrander zijn collega-tempelier Antonie de Lavaterne zo intens haatte.’

Загрузка...