De Cock kwam uit zijn stoel omhoog. Met een vaag gevoel van wrevel keek hij op de grijze man neer. De verklaring van Theodorus Termunten had hem zo verbijsterd, dat zijn befaamde verhoortechniek stokte. Er kwamen geen nieuwe vragen meer bij hem op. Alleen herhalingen van hetgeen hij al wist. Het idee dat de oplossing van de moorden zo nabij was geweest, bezorgde hem een gevoel van onbehagen, van verslagenheid. ’Toen u bij de tempel kwam,’ vroeg hij vermoeid, ’had u toen een sleutel nodig om binnen te komen?’
Theodorus Termunten keek naar hem op en schudde zijn hoofd. ’De deur stond half open. Zoals gewoonlijk als er iemand in de tempel is.’
’De afspraak die u met Andreas van Aerdenburg maakte, gold de meditatiekamer?’
Theodorus Termunten knikte nadrukkelijk.
’Vanzelfsprekend. De meditatiekamer is de plek waar de tempeliers van onze broederschap elkaar gewoonlijk ontmoeten.’ De Cock ging weer tegenover hem zitten. Het gevoel van onbehagen en wrevel zakte langzaam uit hem weg. Hij begreep dat de man voor hem geen verwijt trof. Hij keek de laatste tempelier bezorgd aan.
’Kunt u uw woning in de Kromme Mijdrechtstraat goed afsluiten?’ vroeg hij vriendelijk.
Theodorus Termunten knikte.
’Sinds de gewelddadige dood van mijn broeders De Lavaterne en Cooperbrander heb ik twee grendels op mijn huisdeur laten aanbrengen. Voor de zekerheid. Ik ben altijd al een voorzichtig man geweest.’
De Cock glimlachte.
’Laat in de komende dagen niemand uw woning binnen. Maak geen afspraken, met wie ook. Ik neem spoedig contact met u op. Uw leven is mij veel waard. Als ik ook u met een ponjaard in uw rug zou vinden, dan heb ik geen enkele mogelijkheid meer om achter de waarheid te komen.’
Theodorus Termunten schudde zijn hoofd.
’Ik laat mij niet verrassen.’
De Cock zuchtte omstandig.
’Ik vermoed dat ook Andreas van Aerdenburg zich volkomen veilig heeft gevoeld. Toch werd hij verrast. En ik had hem nog zo gewaarschuwd.’
Hij zweeg even. Nadenkend.
’Ik vraag mij af,’ ging hij verder, ’hoe Andreas van Aerdenburg aan zijn wetenschap is gekomen. Hoe kon hij achter de identiteit van de moordenaar komen? Hebt u hem dat gevraagd?’ Theodorus Termunten schudde zijn hoofd.
’Daar heb ik geen kans toe gekregen. Ik zei u al: hij brak abrupt af.’
’Heeft dat u niet verontrust?’
Theodorus Termunten grijnsde.
’Andreas was wel eens meer kortaf.’
De Cock glimlachte opnieuw. Beminnelijk.
’Ik ben met u klaar. Maar blijf zolang hier zitten. Mijn collega en ik brengen u straks thuis.’
De oude rechercheur liep bij hem weg. Bij de deur van het kamertje draaide hij zich plotseling om.
’Was Van Aerdenburg uw vriend?’
Theodorus Termunten schudde zijn hoofd.
’Geen vriend, slechts mijn broeder.’
’Pleegde uw broeder als tempelier wel eens fraude?’ Theodorus Termunten keek naar hem op. Zijn brede mond stond strak en zijn neusvleugels trilden.
’Ik weet niet,’ reageerde hij scherp, ’wat u onder het begrip fraude verstaat.’
De Cock vroeg niet verder.
In de meditatiekamer liep De Cock op Vledder toe en gebaarde om zich heen.
’Is de meute weg?’ vroeg hij overbodig.
De jonge rechercheur knikte.
’Bram van Wielingen heeft foto’s gemaakt en Ben Kreuger heeft het heft van de ponjaard ingekwast.’
’En?’
Vledder schudde zijn hoofd.
’Geen vingerafdrukken. Volgens Ben Kreuger droeg de dader vermoedelijk handschoenen. Daar heeft hij spoortjes van gevonden.’
’Kon hij daar wat mee?’
Vledder trok een bedenkelijk gezicht.
’Leren handschoenen laten ook wel eens spoortjes na. Vooral als ze veel zijn gedragen. Maar als bewijsmateriaal doe je er, volgens Kreuger, niet veel mee.’
’Wat zei dokter Den Koninghe?’
Vledder glimlachte.
’Je hebt goed geschat. Ook de lijkschouwer zei dat er nog geen lijkstijfheid was. Volgens hem trad de dood ongeveer een uur geleden in. Wellicht iets langer, maar niet veel meer dan anderhalf uur.’
’Het lijk is al afgevoerd, zie ik.’
Vledder knikte.
’De broeders van de geneeskundige dienst brengen hem naar Westgaarde.’
De Cock dacht even na.
’Je moet onze collega’s van de regio Gooi- en Vechtstreek zo spoedig mogelijk over deze moord informeren. Dat lijkt mij belangrijk. Uiteraard moeten zij daaruit hun eigen conclusies trekken.’ ’Welke?’
De Cock lachte.
’Daar ga ik niet op in. Maar volgens mij moeten ze Robert Finken zijn vrijheid teruggeven.’
De oude rechercheur keek om zich heen.
’Heb je hier al rondgeneusd?’
Vledder schudde zijn hoofd.
’Er valt hier in de meditatiekamer niet veel te neuzen. Misschien verder in de tempel? Ik heb begrepen dat er meerdere vertrekken zijn.’
De Cock ademde diep.
’We moeten toch maar eens even goed kijken. Misschien heeft Andreas van Aerdenburg kort voor zijn dood nog aantekeningen gemaakt.’
’Waarover, over wie?’
’Zijn moordenaar.’
Vledder grinnikte ongelovig.
’Zijn moordenaar?’
’Ja.’
’Hoe… eh, hoe kom je daarbij?’
De Cock duimde over zijn schouder.
’Theodorus Termunten vertelde mij dat Andreas van Aerdenburg hem had gebeld met de mededeling dat hij wist wie voor de moorden op de tempeliers verantwoordelijk was. Hij kende de dader.’ De mond van Vledder viel half open.
’Wat?’
De Cock knikte.
’Dat moet hij hebben gezegd.’
’En wie is die moordenaar?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
’Stom. Hij heeft geen naam genoemd. Hij vroeg Termunten om naar de tempel te komen om te overleggen welke stappen zij zouden ondernemen.’
Vledder keek hem verbijsterd aan.
’Inmiddels sloeg de moordenaar toe.’
De Cock knikte.
’Ik krijg langzamerhand schoon genoeg van die kruisridders,’ sprak hij bitter. ’Ieder lid handelt op zijn eigen houtje. Andreas van Aerdenburg kende ons telefoonnummer. Grootmeester Vidocq had hem dat gegeven om ons in te lichten wanneer hij iets te weten kwam wat ons dichter bij de dader kon brengen. Als hij ons onmiddellijk had gebeld en had verteld wat hij wist, dan had hij vermoedelijk zelf nog geleefd en hadden wij de dader kunnen arresteren.’
De grijze speurder schudde zijn hoofd.
’Van Aerdenburg moest eerst zo nodig met broeder Termunten overleggen.’
’Waarover?’
De Cock maakte een schouderbeweging.
’Ik schat dat Andreas van Aerdenburg met hem wilde overleggen of hij ons wel zou inlichten.’
Vledder keek hem verward aan.
’Dat is toch te dwaas,’ riep hij kwaad. ’Iemand die een reeks moorden heeft gepleegd, laat je toch niet vrijuit gaan?’ De Cock grijnsde.
’Tenzij,’ antwoordde hij voorzichtig, ’tenzij eigen belangen een grote rol spelen. Bedenk dat volgens de regels van de broederschap de bloedraad de bloedwraak over haar leden kan uitspreken.’
’Eigenrichting.’
De Cock knikte.
’Inderdaad, eigenrichting. Volgens mij zijn die eigenzinnige lieden van de broederschap daartoe in staat.’
De oude rechercheur zweeg, blikte in de meditatiekamer somber om zich heen.
’We hebben hier niets meer te zoeken,’ sprak hij gelaten. ’De andere vertrekken van de tempel onderzoeken we morgen wel. Ga mee, dan brengen we de laatste tempelier naar huis.’ Hij schoof de mouw van zijn colbert en regenjas terug en keek op zijn horloge. Met een droeve grijns op zijn gezicht schudde hij zijn hoofd.
’Het is alsof de duivel ermee speelt, we zijn alweer te laat.’ ’Waarvoor?’
’De secretaresse van Antonie de Lavaterne. De IJsselsteinse Bank is inmiddels gesloten.’
’Mañana.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen op.
’Mañana, wat betekent mañana?’
Vledder glimlachte.
’Zoiets,’sprak hij gelaten, ’als… eh, als morgen is er weer een dag.’
De Cock had moeie voeten.
Met zijn broekspijpen tot aan zijn knieën opgerold stak hij zijn behaarde, witbleke benen in een teil dampend water. Parelend bruiszout kriebelde tussen zijn tenen.
Voorovergebogen en met een van pijn vertrokken gezicht streek hij met zijn handen langs zijn enkels. Het leek hem toe dat een legioen venijnige duiveltjes met lange scherpe naalden in de bollen van zijn kuiten prikten. De pijn gaf hem een onbehaaglijk gevoel van verslagenheid. Hij wist wat die pijn betekende. Wanneer een onderzoek slecht verliep, wanneer hij het idee had steeds verder van de oplossing weg te drijven, togen venijnige duiveltjes ten aanval en voelde hij zijn voeten. Hij blikte schuins omhoog naar zijn vrouw.
’Moet er nog warm water bij?’ vroeg ze bezorgd met een zware ketel in haar hand.
De Cock knikte.
’Voorzichtig.’
In zijn stem klonk angst.
Ze schonk vanuit de ketel water in de teil.
’Nog meer?’
De oude rechercheur maakte een afwerend gebaar. ’Ik hoef niet levend gekookt te worden,’ riep hij knorrig. ’Ik ben geen kreeft.’
Mevrouw De Cock lachte. Ze kende de stemmingen van haar man en wist dat zijn slechte humeur meer met zijn werk dan met zijn voeten te maken had.
’Ben je er nog niet uit?’ vroeg ze liefjes.
De Cock schoof zijn benen heen en weer.
’Waaruit?’ vroeg hij overbodig.
’Die moorden op de tempeliers.’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Vroeger leek het oplossen van een moordzaak op een kruiswoordpuzzel,’ sprak hij mopperend, ’nu zijn het cryptogrammen.’
Hij trok zijn rechterbeen iets omhoog en liet het water van zijn voet druipen.
’Zegt een van die tempeliers,’sprak hij sneerend, ’dat hij weet wie de moordenaar is en laat zich voordat hij dat wereldkundig maakt, door diezelfde moordenaar om zeep helpen. Onbegrijpelijk.’ Grommend trok hij zijn andere been uit het water en pakte een handdoek.
Mevrouw De Cock hoorde hem hoofdschuddend aan. ’Maak wat voort, Jurrian,’ spoedde ze hem aan. ’Je moet naar de Warmoesstraat.’
De Cock snoof.
’Ik ben avond aan avond op pad. Ze kunnen ’s morgens wel een uurtje op me wachten.’
Mevrouw De Cock zuchtte omstandig.
’Vledder heeft al een paar maal gebeld en gevraagd waar je bleef.’
De oude rechercheur keek op.
’Wat wil dat joch?’
Mevrouw De Cock bukte zich en nam de teil onder zijn voeten weg.
’Het is geen ”joch”,’ verbeterde ze bestraffend. ’Hij is je collega. Een hardwerkende jongeman, aan wie jij veel plezier beleeft.’
De telefoon in de huiskamer rinkelde.
Mevrouw De Cock zette de teil op de vloer en nam de hoorn op.
Ze keek naar haar man, die zijn voeten droogde.
’Het is Vledder. Hij komt je zo met de Golf halen.’ De Cock keek geërgerd op.
’Waarom?’
’Vledder zegt dat het anders te laat is. De secretaresse van wijlen Antonie de Lavaterne gaat een paar dagen met vakantie naar Parijs.’
De Cock keek haar onderzoekend aan. Hij schatte haar voor in de dertig. Ze had een wat tanige huid, donkerbruine ogen en zwart haar in een ponykapsel. Ze was onberispelijk gekleed in een roodfluwelen mantelpakje met een rok tot een handbreedte onder de knie.
’U bent de secretaresse van wijlen de heer Antonie de Lavaterne?’
De jonge vrouw knikte.
’Mijn naam is Anita Wilkens,’ sprak ze monter. ’Ik ben al meer dan tien jaar bij de IJsselsteinse Bank in dienst en was ongeveer vier en een half jaar de secretaresse van de heer De Lavaterne.’
De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.
’Ik had u al op de morgen van zijn overlijden willen benaderen. Maar er kwam steeds iets tussen. De zaak heeft na de dood van de heer De Lavaterne een dramatisch vervolg gekregen.’ Anita Wilkens gebaarde naar de telefoon op haar bureau. ’Ik begreep eerlijk gezegd niet dat u wat betreft de gewelddadige dood van de heer De Lavaterne geen belangstelling voor mij had. Daarom heb ik vanmorgen maar even gewaarschuwd dat ik een paar dagen naar Parijs ga.’
De Cock schudde zijn gevouwen handen.
’Daarvoor ben ik u dankbaar.’
De oude rechercheur boog zich iets naar haar toe.
’Vormde u samen met de heer De Lavaterne een vruchtbare combinatie?’
Anita Wilkens trok haar wenkbrauwen iets op.
’Wat bedoelt u met vruchtbaar?’
De Cock lachte.
’Laat ik het, om misstanden te voorkomen, anders formuleren: kon u goed met hem overweg?’
Het gezicht van Anita Wilkens betrok.
’Hij was een wat duistere man, die vrijwel al zijn verplichtingen ten opzichte van de IJsselsteinse Bank aan mij overliet. Sinds zijn dood is hier niets veranderd. Ik mis hem geen moment.’
De Cock glimlachte.
’Wat bedoelt u met duister?’
’Hij had naast zijn werkzaamheden voor de IJsselsteinse Bank veel activiteiten waarvan hij mij als zijn secretaresse geen deelgenoot maakte, en waarover ik u dus ook niet kan inlichten.’ ’Dat bedoelt u met duister.’
’Precies.’
’Kent u de Broederschap van het Kruis?’
Anita Wilkens knikte.
’De heer De Lavaterne was daar lid van. Volgens mij had hij in die broederschap een belangrijke functie.’
’Hij was tempelier.’
Anita Wilkens trok haar schouders op.
’Zegt mij niets.’
De Cock liet het onderwerp rusten.
’Volgens zijn vrouw was de heer De Lavaterne zeer punctueel, bijna manisch.’
Er gleed een glimlach langs haar mond.
’Voor haar,’ sprak ze minachtend. ’Zo deed hij zich aan haar voor. Het was camouflage, een act.’
’Waarvoor? Met welk doel?’
Anita Wilkens gebaarde heftig.
’Om haar te misleiden,’ sprak ze geëmotioneerd. ’Zij probeerde zijn gangen zoveel mogelijk na te gaan. Ze belde mij vaak op en vroeg mij naar gedragingen van haar man. Ze had duidelijk weinig vertrouwen in haar echtgenoot. Ik had echter van de heer De Lavaterne de strikte order op dergelijke vragen van haar niet in te gaan.’
De Cock knikte begrijpend.
’Hebt u enig idee waarmee de moord op de heer De Lavaterne verband zou kunnen houden?’
Anita Wilkens gebaarde voor zich uit.
’Ik denk dat u zult moeten graven in de duistere zijde van zijn activiteiten.’
’De zijde waarvan u niets weet.’
’Precies.’
’U hebt tegen de vrouw van de heer De Lavaterne gezegd dat hij op de dag van zijn vermissing op normale tijd de bank had verlaten.’
’Inderdaad.’
’Klopt dat?’
’Half zes. Dat is onze tijd.’
’Hebt u die dag nog iets bijzonders aan hem bemerkt?’ Anita Wilkens knikte.
’Een bloemetje.’
De Cock keek haar verrast aan.
’Een bloemetje?’
Anita Wilkens knikte opnieuw.
’Hij stuurde mij die middag naar de bloemenzaak om bloemen te kopen, rode rozen, achtentwintig stuks.’
’En met die rozen heeft hij de bank verlaten?’
Anita Wilkens schonk hem een wrange glimlach.
’Fluitend.’