6

Ze reden met hun oude Golf van de houten steiger achter het politiebureau weg. Het was bitter koud in de auto. Vledder schoof de knop van de verwarming hoger. Maar met een nog koude motor bood dat geen soelaas.

De jonge rechercheur blikte opzij.

’Weet je zeker dat je nog naar Naarden wilt?’vroeg hij weifelend. ’Nu, op dit late uur? Ik voel veel meer voor mijn warme bed.’ De Cock bromde.

’Dat bed kan wachten.’

Vledder schudde afkeurend zijn hoofd.

’Het is met jou elke avond laat,’ sprak hij mopperend. ’Als wij een zaak onder handen hebben, weet jij van geen ophouden. Ik kom dan nooit op tijd in mijn bed. Wat hebben we zo laat nog in dat Naarden te zoeken? We weten niets van die man, van die Henry Cooperbrander. We hebben die vent nog nooit ontmoet, weten niet hoe hij eruitziet.’

De jonge rechercheur snoof.

’Je hebt me zelfs niet eens de gelegenheid gegeven om behoorlijk zijn antecedenten na te trekken. Misschien is die Henry Cooperbrander een berucht crimineel, vuurgevaarlijk, met in Naarden een kalasjnikov[1] schietklaar achter de voordeur van zijn villa.’ De Cock hoorde het verwijt gelaten aan.

’Gabriëlle de Lavaterne,’ reageerde hij rustig, ’ziet in hem de moordenaar van haar man.’

Vledder sloeg met zijn vuist op de rand van het stuur. ’Die Gabriëlle deugt zelf niet,’ riep hij geagiteerd. ’Ik geloof dat het beeld dat zij ons van haar man schetst, in geen enkel opzicht met de werkelijkheid overeenstemt. Antonie de Lavaterne was volgens mij geen sukkel die alleen maar kon existeren wanneer hij zich strikt aan een vast levenspatroon hield.’ De Cock liet zich onderuitzakken. De zelfgebreide trui die zijn vrouw hem dwong te dragen zolang er een ’r’ in de maand was, gaf hem een warm gevoel. Hij trok zijn schouders op. ’Morgen,’ sprak hij gelaten, ’zal zijn secretaresse ons daarover nader informeren.’

De ijzige houding van De Cock ergerde Vledder.

’Denk nog eens na,’ riep hij geprikkeld. ’Gabriëlle de Lavaterne meldt ons de vermissing van haar man, vijftien uur en achtentwintig minuten nadat hij volgens haar thuis had moeten komen, en geeft direct als suggestie dat haar man is vermoord. Maar over een motief en een eventuele dader horen we niets. Pas vele uren later, nadat ze via een geheimzinnig telefoontje heeft vernomen dat haar man werkelijk is vermoord, komt ze als moordenaar met ene Henry Cooperbrander op de proppen, een vent die haar man om een geldkwestie zou hebben gehaat.’ De jonge rechercheur wond zich op.

’Plotseling weet ze ook alles van de Broederschap van het Kruis, kent ze de betekenis van de ponjaard en openbaart ons dat haar man in de broederschap de functie van tempelier bekleedde.’ Vledder ademde diep.

’Ze is onbetrouwbaar, volkomen onbetrouwbaar. Ik vraag me af welke belangen zij heeft bij de moord op haar man? Wie zegt mij dat zijn dood haar niet goed van pas komt. Misschien had ze er zelf wel de hand in. Uiteindelijk beschikte zij over het moordwapen.’ De Cock keek hem niet-begrijpend aan.

’Het moordwapen?’

Vledder gebaarde heftig.

’Zoals elk lid van de Broederschap van het Kruis had Antonie de Lavaterne de beschikking over een eigen ponjaard. Als Gabriëlle ons dat wapen morgen niet kan presenteren, dan weet ik waar het is gebleven, in de rug van haar eigen man.’ De Cock drukte zich weer iets omhoog en keek zijn jonge collega bewonderend aan.

’Zo op het gehoor een goed onderbouwd requisitoir,’ sprak hij met bewondering. ’Maar ik ben ervan overtuigd dat een gewiekst advocaat, met deze aanklacht tegen haar, breed glimlachend aan zijn pleidooi begint.’

’Omdat hij verzekerd is van vrijspraak?’

’Precies.’

’Jij vertrouwt haar wel?’

De Cock spreidde zijn handen.

’Mag een vrouw die door moord plotseling haar man heeft verloren een tikkeltje in de war zijn?’

Vledder bromde.

’Een tik-kel-tje in de war,’ reageerde hij spottend. ’Ze leidt ons bewust, sluw en geslepen, in de verkeerde richting. Ook deze rit naar Naarden is volgens mij verspilling van tijd en energie.’ De Cock trok achteloos zijn schouders op.

’We zullen zien,’ sprak hij rustig. ’Henry Cooperbrander kan ons, als hij daartoe bereid is, duidelijk maken wat het werk van de tempeliers in de broederschap inhoudt, welke activiteiten zij ontplooien en wellicht openbaart hij ons iets over zijn haatgevoelens jegens de verslagen Antonie de Lavaterne.’ Vledder grinnikte vreugdeloos.

’Jij denkt toch niet,’ vroeg hij snijdend, ’dat hij ons onmiddellijk zal toeroepen dat hij die vent om zeep heeft geholpen?’ De Cock antwoordde niet. De oude rechercheur liet zich weer onderuitzakken. Een verdere discussie over dit onderwerp met een rebelse collega leek hem zinloos.

Vledder blikte woedend opzij. Het feit dat zijn oude collega niet verder reageerde, prikkelde hem. Hij klemde zijn handen mokkend vaster om het stuur en drukte het gaspedaal van de Golf dieper in. De jonge rechercheur kon zijn recalcitrante bui maar moeilijk onderdrukken. De Cock onderging zijn protestactie gelaten.

Het was voor het late uur ongewoon druk op de A1. De rijbanen in de richting van Amsterdam waren vol bezet. Eerst na het knooppunt Muiderberg werd het iets rustiger. Bij de afslag Bussum verliet Vledder de snelweg en koos de richting die het reclamebord van hotel-restaurant Jan Tabak aangaf. De jonge rechercheur wees ernaar. De piek van zijn woede was weggeëbd.

’Ik heb wel eens met Edmay daar bij Jan Tabak gegeten,’ sprak hij rustig. ’Heel smakelijk. De Jan Toebacklaan is er pal achter.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Is de Jan Toebacklaan naar Jan Tabak genoemd, of omgekeerd de Jan Tabak naar de Jan Toebacklaan?’

Vledder lachte.

’Het is nog anders. Beide namen zijn vermoedelijk niet helemaal juist. Ik heb dat destijds eens geïnformeerd bij Dirk Dekema, gemeentearchivaris in Naarden. In de zeventiende eeuw woonde in Bussum ene Jan Jacobsz. Hij was ”flessiaan”, een oud woord voor caféhouder of slijter. Die Jan Jacobsz had als bijnaam ”Jan Toebaxman”. Hoe hij aan die bijnaam is gekomen vermeldt de geschiedenis niet. Vermoedelijk verbouwde hij ook tabak, wat eeuwen geleden in het Gooi veel gebeurde. In 1687 stichtte Jan Toebaxman aan de rand van Naarden aan de goed begaanbare weg van Amsterdam naar Amersfoort een herberg die hij de naam Sandbergen gaf, maar die naam kreeg bij het volk geen ingang. Iedereen sprak algauw van Jan Tabak. Het huidige hotel Jan Tabak staat niet meer op dezelfde plek als het Sandbergen van Jan Toebaxman. In 1813 werd de houten herberg van Jan Toebaxman door de Fransen verwoest.’ De Cock grinnikte.

’Die oude flessiaan zal nooit hebben vermoed dat zijn bijnaam tot de huidige dag vermaard is gebleven.’

Vledder gebaarde.

’De grens tussen Bussum en Naarden loopt midden door de Jan Toebacklaan. Aan de kant van Bussum woont John Bakkenhoven.’

’Wie is dat?’

’Vriend en adviseur van de schrijver Appie Baantjer.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Appie Baantjer, zei je?’

Vledder knikte.

’Appie Baantjer.’

De Cock drukte zich weer omhoog.

’Nooit van gehoord,’ gromde hij.

Vledder keek hem verbijsterd aan.

’Hij schrijft over jou, al jaren, boekenkasten vol.’

De Cock zwaaide geprikkeld.

’Juist daarom, ik wil liever niets met die man te maken hebben. Hij is in mijn ogen een groot fantast. Als je de kans krijgt, blijf uit zijn buurt.’

Vledder grinnikte. Hoofdschuddend draaide hij vanaf de oude Rijksweg links de door statige bomen omzoomde Brediusweg op en zocht onmiddellijk daarna rechts zijn weg naar de Jan Toebacklaan. Daar minderde hij snelheid. Ongeveer halverwege parkeerde hij de Golf pal achter een glanzende Italiaanse limousine en stapte uit. De Cock volgde. Samen slenterden ze verder de schaars verlichte laan in.

Nummer 513 bleek een imposante villa, gebouwd in de stijl van de jaren dertig met grote brede ramen en ver overhangende houten dakgoten.

De Cock nam de omgeving in zich op. De bomen, heesters en struiken in de voortuin van de villa waren vrijwel kaal. Het slechte weer van november had de resten van de herfsttooi vroeg verwaaid. Door de takken heen zag hij dat in de villa een flakkerend licht brandde.

Het fraaie smeedijzeren hek naar de oprijlaan, zo merkte de oude rechercheur op, stond in het midden half open. Alsof iemand zich niet de tijd had gegund om de beide delen van het hek behoorlijk te sluiten. De Cock stopte de waarneming in de achterzak van zijn geheugen. Daarna stapte hij soepel tussen de hekhelften door en sjokte naar de voordeur. Het grove grind knarste onder zijn voeten. Vledder, waakzaam, volgde schuin achter hem.

Voor de zware, blankgelakte voordeur in de vorm van een toog, bleef De Cock staan en bezag het slot. Met tintelend genoegen constateerde hij dat de constructie van het slot hem vertrouwd was. Voor het eventueel onbevoegd openen voorzag hij geen problemen. Het apparaatje van zijn oude vriend en ex-inbreker Handige Henkie, was daarvoor uitermate geschikt. Aan de muur, rechts van de deursponning, hing een glimmend gepoetste koperen plaat met ’H. Cooperbrander’ in zwarte verzonken letters.

De Cock drukte naast het naambord op een koperen bouton. In het inwendige van de villa dreunde luid een gong. De oude rechercheur wachtte geduldig. Seconden vergleden in minuten, maar er kwam geen reactie.

De Cock drukte voor de tweede keer. Toen na lange minuten opnieuw een reactie uitbleef, voelde de oude rechercheur aan de deurknop. Tot zijn verbazing draaide die mee. De deur bleek niet op slot.

De Cock hield de knop vast en zette zijn rechterknie tegen de deur. Langzaam, vrijwel zonder enig geluid, gleed de deur verder open. Voorzichtig stapte de oude rechercheur naar binnen. Vledder kwam hem oplettend na.

In de hal telde De Cock vier deuren. Hij koos de meest rechtse deur naar het vertrek waar hij door een kier een flakkerend licht waarnam. Toen hij die deur, omzichtig, op alles voorbereid, verder had geopend, constateerde hij tot zijn verwondering dat het flakkerend licht kwam van vlammende houtblokken in een open haard. Voorzichtig stapte hij verder. Plotseling bleef hij staan. Niet ver van het open haardvuur lag op een wit hoogpolig tapijt het lichaam van een man. Hij lag op zijn buik. Zijn armen lagen gestrekt langs zijn hoofd, zijn handen, ver voor zich uit, grepen geklauwd in het tapijt. In zijn brede rug stak hoog, trots, bijna uitdagend, een ponjaard. In het flakkerende licht van de houtblokken trilde aan de overzijde op een wit gemetselde muur, sterk vergroot, de schaduw van een kruis. Vledder hijgde in zijn nek.

’Allemachtig.’

Koel, bijna achteloos, nam De Cock de situatie in zich op. Jarenlange ervaring had bij hem een haast fotografisch geheugen ontwikkeld. Daarna knielde hij bij het slachtoffer neer en bekeek de ponjaard aandachtig. Het wapen was volkomen gelijk aan de Ponjaard van het Kruis dat in de rug van Antonie de Lavaterne stak. Ook de plek waar het wapen in de rug van het slachtoffer was gedrongen, was vrijwel identiek, iets links van de ruggengraat. Het lemmet, zo overwoog de oude rechercheur, moet tussen de ribben door het hart hebben geraakt. Hij kende het gevolg: dood door een inwendige verbloeding. De Cock hield de rug van zijn rechterhand even tegen de wang van het slachtoffer. Daarna kwam hij omhoog. Zijn knieën kraakten.

Vledder keek hem van terzijde aan. Om zijn mond lag een grijns. ’Ik heb het je voorspeld,’ sprak hij gniffelend, ’opnieuw een dode tempelier.’

De Cock knikte traag. Hij wees naar de dode op het tapijt. ’Als dit Henry Cooperbrander is.’

’Twijfel je daaraan?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Niet echt, maar we zullen dat toch moeten verifiëren. Mijn ervaring is dat men met de identiteit van een dode erg voorzichtig moet zijn.’[2]

De oude rechercheur blikte om zich heen. Buiten de dode man op het tapijt waren er geen sporen van misdrijf. Hij stootte Vledder met zijn elleboog aan.

’Kijk eens in de andere vertrekken van de villa of er naar iets is gezocht. En wees voorzichtig. De moordenaar is misschien niet ver weg.’

Vledder reageerde niet-begrijpend.

’Niet-ver-weg?’

De Cock knikte.

’Volgens mij is de dood van de man nog niet zo lang geleden ingetreden. Het lijk voelt nog warm aan. De lichaamstemperatuur van het slachtoffer is nauwelijks afgenomen. Ik wil best rekening houden met de hitte die de open haard verspreidt, maar geloof me, de moord vond minuten geleden plaats, geen uren.’ Vledder keek hem verschrikt aan.

’Je bedoelt dat de kans bestaat dat de moordenaar nog hier in huis is?’

De Cock zuchtte.

’Gezien de stand van het smeedijzeren hek vermoed ik dat hij of zij kort voor onze komst is gevlucht. Maar je mag de mogelijkheid dat hij of zij zich nog hier in dit huis ophoudt niet uitsluiten.’

’Zal ik in die andere vertrekken het licht aandoen?’ De Cock schudde zijn hoofd.

’Gebruik je zaklantaarn en zorg ervoor dat het licht niet naar buiten uitstraalt. Ik wil…’

De oude rechercheur stokte. Zijn scherp gehoor had het geluid van voetstappen in het grind waargenomen. Iemand naderde de villa. Hij troonde Vledder mee naar een hoek van het vertrek, dat door het schijnsel van het haardvuur niet werd bereikt. Het duurde luttele seconden, toen ging de deur van het vertrek open. In de deuropening verscheen de gestalte van een vrouw. In het halfduister waren haar gelaatstrekken niet te onderscheiden. Ze liep kalm in de richting van het openhaardvuur. Ineens sloeg ze haar handen voor haar gezicht. Haar snerpende gil resoneerde tegen de witgestucte muur waarop de flakkerende schaduw van het kruis stond afgetekend. De Cock liep vanuit zijn schuilhoek snel naar haar toe en ving haar op. In zijn armen verloor ze het bewustzijn.

Met behulp van de jonge Vledder droeg De Cock de bewusteloze vrouw naar een slaapvertrek en vlijde haar op bed. Hij deed het licht in de slaapkamer aan en bekeek haar gelaat. Hij schatte haar achter in de veertig. Om de diepe rimpels bij haar ogen te maskeren, was haar make-up te scherp aangezet en te overvloedig. Het gaf aan haar gezicht een onnatuurlijke expressie. Haar roodgeverfde stekeltjeshaar gaf daaraan nog een extra accent. Ze droeg een zwartwollen, iets getailleerde mantel. De Cock maakte de bovenste knopen los, pakte een stoel en ging naast het bed zitten.

Na enkele minuten opende de vrouw haar ogen. Ze keek verschrikt om zich heen. Toen ze zich wilde oprichten, hield De Cock haar tegen. De oude rechercheur boog zich iets over haar heen. ’Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ’De Cock met ceeooceekaa.’ Hij wees naar het voeteneinde. ’Dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie, verbonden aan het politiebureau aan de Warmoesstraat in Amsterdam. Wij kwamen hier om enige vragen te stellen.’

Hij pauzeerde even.

’Wie bent u?’

Ze probeerde zich opnieuw op te richten.

’Mevrouw Cooperbrander, Marianne Cooperbrander.’ Haar lippen trilden. ’Wat is er met Henry gebeurd? Hij lag daar bij de haard met…’

De Cock onderbrak haar.

’Waar was u vanavond?’

’Ik?’ reageerde ze verwonderd.

’Ja.’

’Bridgen. Ik bridge elke donderdagavond. Het is hier niet ver vandaan. Ik kan het lopend af. Soms brengt iemand mij naar huis, maar vanavond…’

Ze stokte.

’Wat is er met Henry gebeurd?’

De Cock kauwde even op zijn onderlip.

’Wij vonden hem vanavond in het donker bij het openhaardvuur.’

Mevrouw Cooperbrander knikte.

’Dat doet Henry graag, zitten in het donker bij het licht van de open haard. Dan voelt hij zich op zijn gemak, nemen zijn gedachten bezit van hem. Het vuur kalmeert en fascineert mijn man.’ De Cock knikte begrijpend.

’Had uw man vijanden?’

Mevrouw Cooperbrander kwam met een ruk overeind. Met toegeknepen lippen keek ze De Cock doordringend aan. Rond haar mond lag een krans van kleine rimpels.

’Had, u zei had. Dat is verleden tijd.’

De oude rechercheur knikte.

’U hebt goed geluisterd,’ sprak hij gelaten. ’Uw conclusie is juist. Uw man is overleden. Iemand stak hem een ponjaard tussen zijn ribben.’

Zijn stem klonk harder dan zijn bedoeling was.

De mond van mevrouw Cooperbrander zakte open. Het duurde even voor de mededeling bezit van haar nam. Toen sperde ze haar groene ogen.

’Robert,’ sprak ze bits. ’Het was Robert, Robert Finken. Een jongen met ontembare driften. Henry had vanavond een afspraak met hem.’

Загрузка...