2

Met Vledder aan het stuur reden ze met hun oude Golf van de houten steiger achter het politiebureau weg. De Cock trok rillend de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn oude hoedje tot op zijn oren.

’Het lijkt wel winter,’ gromde hij.

Vledder reageerde niet. Via de Oudebrugsteeg draaide hij rechts het Damrak op.

De Cock keek om zich heen. Het was ongewoon rustig op het brede trottoir. De anders zo drukke promenade was bijna geheel verlaten. Een voor begin november ongewone koudegolf hield de mensen in hun huizen. Na een kille verregende zomer leek het Hollandse klimaat ook een milde herfst over te slaan. De enkelen die zich in de kou op de straat waagden, waren dik gekleed. Ook het verkeer leek bevroren. Vledder raasde bijna ongehinderd met de Golf over de weg. De snelheid ergerde De Cock. Hij stootte zijn jonge collega met zijn elleboog aan. ’Je rijdt weer veel te hard,’ riep hij boven het geronk van de motor uit. ’Hoe vaak moet ik het je nog zeggen, dood is dood, daar veranderen wij beiden niets meer aan.’

Vledder gehoorzaamde gedwee en nam wat gas terug. ’Ik heb de wachtcommandant gevraagd,’ sprak hij rustig, ’om de meute voor ons te waarschuwen.’

De Cock blikte opzij.

’Weet je het nummer nog?’

Vledder knikte.

’Herengracht 1353.’

’Dat is voorbij de Rozengracht.’

’Ja.’

’Wist de wachtcommandant nog bijzonderheden?’ Vledder zwaaide met zijn rechterhand.

’De melding kwam van een vrouw die in het pand aan de gracht een soort conciërgefunctie heeft. Ze vond het lijk in de keuken.’ ’En de keuken is in het souterrain?’

Vledder glimlachte.

’Dat neem ik aan,’ sprak hij laconiek. ’Anders klopt de melding niet.’

In stille verbazing over het geringe verkeer in de oude stad reden ze een tijdlang zwijgend voort. Op de Herengracht, niet ver van de Oude Spiegelstraat, vond Vledder een parkeerplaatsje tussen de bomen aan de rand van het water. Ze stapten uit en slenterden verder de gracht af.

Nummer 1353 bleek een statig herenhuis met een fraaie trapgevel en twee blauwstenen stoeptreden naar een indrukwekkend bordes.

In de halfopen deur van het souterrain stond een jonge vrouw. Ze was gekleed in een lange zwarte mantel, die bijna tot haar enkels reikte. Op haar hoofd droeg ze een oranje wollen puntmuts met een kwast.

’Recherche?’ vroeg ze toen De Cock en Vledder naderbij stapten.

De grijze speurder bleef voor haar staan, nam even beleefd zijn hoedje voor haar af en knikte.

’Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ’De Cock… met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ’En dat is Vledder. Wij zijn als rechercheurs verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat.’

Hij zweeg even.

’U… eh, u hebt een moord gemeld?’

De vrouw knikte nadrukkelijk. De kwast van haar puntmuts danste in haar nek.

’Een kwartiertje geleden ongeveer. Hij ligt hier achter mij in de keuken.’

’U woont hier?’

De vrouw schudde haar hoofd.

’Hier woont niemand. Mevrouw De Koning, Vera de Koning, is weggetrokken. Sinds de dood van haar vader kon ze dit kapitale pand niet meer onderhouden. Ze heeft nog een kleine villa in het Gooi. Die heeft haar oude heer gelukkig niet verkwanseld.’

’Wat is uw functie hier?’

’Ik was als hulpje, interieurverzorgster, gezelschapsdame, in dienst bij Vera. Nu zij in het Gooi woont, houd ik het hier op haar verzoek een beetje bij, tot er een nieuwe eigenaar is.’ ’U hebt een sleutel?’

De jonge vrouw glimlachte.

’Ik heb alle sleutels van dit pand. Maar ik had die vanmorgen niet nodig. De deur hier van het souterrain bleek niet afgesloten. Ik dacht eerst aan een inbraak, maar ik kon aan geen enkele deur iets ontdekken wat daarop wees.’

’Toen bent u naar binnen gegaan?’

’Ja.’

’En vond een dode man?’

De jonge vrouw knikte.

’Het was wel even schrikken,’ sprak ze glimlachend. ’Toen ik beneden de keuken binnenstapte, struikelde ik bijna over die dode vent.’

’Hebt u zijn gezicht gezien?’

’Ja. Dik, bol, een beetje pafferig.’

’Kent u hem?’

De jonge vrouw schudde haar hoofd.

’Het is een vreemde vent, goed gekleed. Dat wel. Geen zwerver of een junk.’

’Hebt u enig vermoeden hoe hij hier binnen heeft kunnen komen zonder braak?’

De jonge vrouw trok haar schouders op.

’Misschien had hij een sleutel.’

’Kan dat?’

’Voor het geval dat een toekomstige koper het pand wil bezichtigen heeft makelaar Van Limburg een set sleutels van het pand.’

De Cock knikte begrijpend.

’Hebt u binnen iets aangeraakt?’

De jonge vrouw glimlachte.

’Ik heb een zwager bij de politie, Hans Rijpkema. Misschien kent u hem wel. Hij zegt altijd: als je iets geks tegenkomt, overal afblijven.’

De Cock gebaarde naar Vledder.

’Neem naam en adres van mevrouw op en noteer haar bevindingen.’

De oude rechercheur nam opnieuw even zijn hoedje voor de jonge vrouw af, zei dat hij collega Hans Rijpkema kende als een perfecte vent en ging langs haar heen het souterrain in. In de keuken, naast een groot ouderwets kolenfornuis van het merk Kupperbusch, lag op zijn buik een zwaargebouwde man. In zijn rug, tussen de schouderbladen stak een vreemd model ponjaard. De tweesnijdende kling was niet geheel in het lichaam gedrongen, maar stak nog ongeveer zeven centimeter boven de rug van het slachtoffer uit. Met de koperen scheiding tussen greep en kling leek het gedeelte van het wapen dat nog uit het lichaam stak op het symbolische kruis van het geloof. De Cock bleef even naar het vreemde silhouet kijken. Daarna hurkte hij bij de dode neer.

Er was maar weinig licht in het souterrain. Hij pakte zijn zaklantaarn uit de binnenzak van zijn colbert en bescheen de zijde van het gelaat van de dode dat zichtbaar was. Zijn lichaam schokte. Een scheut adrenaline golfde door zijn lijf. De oude rechercheur kwam kreunend uit zijn gehurkte houding omhoog, wierp nog een blik op het vreemde kruis van de ponjaard en riep: ’Vledder.’

De jonge rechercheur liep van de vrouw met wie hij sprak weg en kwam gehaast naar hem toe.

’Wat is er?’

De Cock scheen zwijgend in het dode gelaat.

Vledder hijgde.

’Allemachtig, dat is hem, Antonie Renardel de Lavaterne.’


Bram van Wielingen dreunde de keuken binnen en zette zijn aluminium koffertje op de vloer. De fotograaf keek De Cock glimlachend aan.

’Ga je je leven beteren?’ Hij blikte op zijn polshorloge. ’Zo’n mooie tijd, kwart voor tien. In de regel laat je mij midden in de nacht opdraven.’

De Cock gromde.

’Ik heb het tijdstip waarop men mij een lijk presenteert niet in de hand. Ik geniet zelf ook graag van een ongestoorde nachtrust.’

Bram van Wielingen blikte om zich heen.

’Wat een entourage,’ riep hij verwonderd. ’Dit lijkt wel een keuken uit de vorige eeuw. Mijn grootmoeder had zo’n oud Kupperbusch kolenfornuis.’

De fotograaf grinnikte bij de herinnering.

’Het oude mens kon er fantastisch mee overweg. Ze had het altijd behaaglijk warm en ik heb later nooit meer zulke lekkere soep gegeten als bij haar.’

Hij wees naar de dode.

’Weet je al wie hij is?’

De Cock knikte.

’Antonie Renardel de Lavaterne. Zijn vrouw kwam vanmorgen bij ons zijn vermissing melden.’

De oude rechercheur gebaarde naar de dolk in de rug van het slachtoffer.

’Ik wil een paar extra opnamen van die ponjaard. Zo’n model heb ik nooit eerder gezien.’

Bram van Wielingen keek naar het wapen en lachte. ’Die vent is aan het kruis gestorven,’ sprak hij geinig. De Cock keek de fotograaf bestraffend aan.

’Ik vind dat geen gepaste opmerking.’

De oude rechercheur draaide zich om. In de deuropening stond dokter Den Koninghe. Achter hem torenden twee onaandoenlijke broeders van de Geneeskundige Dienst met hun brancard. De Cock liep blij op Den Koninghe toe en schudde hem hartelijk de hand. Hij had een zwak voor de excentrieke dokter met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwart jacquet en zijn verfomfaaide groen uitgeslagen garibaldihoed. Al vroor het dat het kraakte, al vielen de mussen van de hitte dood van het dak, de oude lijkschouwer verscheen altijd in hetzelfde tenue.

’Hoe maakt u het?’ vroeg De Cock belangstellend. Dokter Den Koninghe glimlachte.

’Met dit weer heb ik altijd een beetje last van mijn jicht. Verder gaat het wel goed met me.’ Hij gebaarde naar het lijk bij het fornuis. ’Met hem niet zo, dacht ik.’

De oude lijkschouwer duwde Bram van Wielingen met zijn Hasselblad ruw opzij. Daarna trok hij zijn pantalon aan de pijpen iets op en hurkte bij de dode neer. Hij voelde aan het gelaat. Even maar. Met krakende knieën kwam hij overeind, nam zijn bril af, pakte zijn witte pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste gewoontegetrouw zijn glazen schoon. De Cock wachtte geduldig tot de oude lijkschouwer zijn ceremonie had voltooid.

’Hij is dood,’ sprak hij laconiek.

De Cock knikte met een ernstig gezicht.

’Daar ging ik al van uit.’

De dokter wees naar het lijk.

’Ik schat zo’n veertien tot vijftien uur. Misschien nog wel iets langer. Gelet op de temperatuur in dit souterrain is het lichaam sterk afgekoeld.’

De Cock knikte begrijpend.

’Mag ik aannemen dat de dood werd veroorzaakt door inwendige bloedingen?’

Dokter Den Koninghe glimlachte.

’Dag mag.’

De oude lijkschouwer trok een rimpel in zijn voorhoofd. ’Ben je bereid,’ sprak hij voorzichtig, ’om naar een aanwijzing van mij te luisteren?’

’Altijd.’

’Wanneer het slachtoffer rechtop stond op het moment dat hij werd vermoord, dan is de dader beslist kleiner dan het slachtoffer.’

’Waar baseert u dat op?’

De dokter gebaarde naar het lijk.

’De stand van de ponjaard. Die is vrijwel horizontaal het lichaam binnengedrongen. Dat lukt niet wanneer de dader even groot of groter dan het slachtoffer is. Door de armzwaai is het heft dan vrijwel altijd schuin naar boven gericht.’

De lijkschouwer lichtte tot groet zijn groen uitgeslagen garibaldihoed en liep van hem weg. Na een paar passen draaide hij zich half om en wees met gestrekte arm naar de dode bij het fornuis. ’Die grote snor onder zijn neus is echt.’

De Cock wuifde vaag tot afscheid. Dokter Den Koninghe was nooit zo jolig. Maar de uiteenzetting over de stand van de ponjaard had hem getroffen. Hij blikte opzij naar Bram van Wielingen. ’Ben je klaar?’

De fotograaf flitste nog eens in het dode gelaat.

’Bijna. Dat kruis heb ik er goed op. Maar bij de andere kant van het gezicht van de man kan ik niet komen. Hij ligt te dicht bij het fornuis.’

’Doe dat dan maar morgen voor de sectie.’

Bram van Wielingen bukte zich en borg zijn Hasselblad in zijn aluminiumkoffertje.

’Heb je nog andere wensen?’

De Cock knikte.

’Buiten een foto van het hele pand. En krijg ik nog een dactyloscoop?’

’Absoluut. Ben Kreuger was nog bezig met een klus, maar je kunt hem elk ogenblik verwachten.’

Vledder kwam naderbij.

’Kan mevrouw Rijpkema weg?’

’Wie is mevrouw Rijpkema?’

’De jonge vrouw die het lijk ontdekte. Zij is met een broer van Hans getrouwd.’

’Heb je alles van haar?’

’Ja.’

’Doe haar de groeten van me.’

De Cock wenkte de broeders van de Geneeskundige Dienst naderbij. Ze legden de dode man op zijn buik op de brancard. Voorzichtig drapeerden zij een laken over hem heen. De canvas flappen bleven los. De oude rechercheur keek hen na toen ze het souterrain verlieten. Het silhouet van het kruis op de rug van de dode bleef zelfs onder het laken zichtbaar.


’Heeft Ben Kreuger nog iets gevonden?’

Vledder schudde zijn hoofd.

’Hij zal morgen voordat de sectie begint het heft van de ponjaard nog bekijken. Maar gezien zijn bevindingen in het souterrain verwacht de dactyloscoop er niet veel van.

Op de deur en aan de sponningen heeft hij niets gevonden. Dat is ongebruikelijk omdat daar vrijwel altijd vingerafdrukken te vinden zijn.’

’Weggeveegd?

Vledder knikte.

’Zorgvuldig.’

’Heb je al contact gehad met makelaar Van Limburg?’ Vledder knikte opnieuw.

’Hij was stomverbaasd dat er een dode man in het pand aan de Herengracht lag. Hij vond het onbegrijpelijk. Hij had sleutels van het pand, maar die had hij aan niemand afgegeven. Wanneer een aspirant-koper het pand wil bekijken, gaat de makelaar altijd mee. De sleutels geeft hij nooit uit handen.’ De Cock wreef over zijn brede kin.

’Het is mij een raadsel hoe die dode man in dat pand terecht is gekomen.’

Vledder glimlachte.

’Ik vind de suggestie van mevrouw Rijpkema dat de man mogelijk een sleutel van het pand had, nog zo gek niet. Ik zal morgen bij zijn fouillering bekijken of er een passende sleutel bij is.’ De Cock grijnsde.

’Als hij een sleutel heeft, dan rijst de vraag: hoe is hij eraan gekomen en in welke functie of hoedanigheid ging hij dat pand binnen?’

De oude rechercheur zuchtte.

’Ik voel meer voor de theorie, dat iemand hem heeft binnengelaten.’

Vledder keek hem schuins aan.

’Zijn moordenaar?’

Voordat De Cock kon antwoorden, werd er op de deur van de grote recherchekamer geklopt.

Vledder riep: ’Binnen!’

In de deuropening verscheen de gestalte van een jonge vrouw. De Cock schatte deze vrouw op achter in de twintig. Ze droeg een donkerbruine mantel van imitatiebont en een muts van hetzelfde materiaal. Vanonder de bontmuts golfde lang blond haar, dat bijna tot haar schouders reikte. Hoewel haar mantel weinig van haar figuur verraadde, was De Cock ervan overtuigd dat ze mooi was, uitzonderlijk mooi. In een driftige tred kwam ze naderbij en bleef voor het bureau van de grijze speurder staan.

’Wat is dat voor een dode man in mijn huis?’ vroeg ze bits. De Cock keek haar onbewogen aan. Hij wees naar de stoel naast zijn bureau.

’Neemt u plaats,’ sprak hij vriendelijk. ’En vertel mij, wie bent u?’

Ze weifelde even, daarna knoopte ze haar mantel los en nam bevallig bezit van de stoel.

De Cock glimlachte. Zijn overtuiging kreeg gestalte. Ze was mooi.

Met haar helblauwe ogen keek zij naar hem op.

’Ik ben Vera, Vera de Koning. Dat pand aan de Herengracht is nog niet verkocht. Het is nog steeds mijn eigendom. Ik heb recht om te weten welke gruwelijke zaken zich in mijn huis afspelen.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Hoe komt u aan de wetenschap dat er een dode man in dat pand aan de Herengracht is gevonden?’

Vera de Koning gebaarde naar de telefoon op het bureau van De Cock.

’Mevrouw Rijpkema heeft me gebeld. Ze vertelde mij van haar ontdekking en zei mij ook dat u de zaak in behandeling had.’ De Cock knikte.

’Dat klopt.’ Hij gebaarde voor zich uit. ’Mijn collega Vledder en ik onderzoeken de moord. We weten weinig van de toedracht. We hebben nog geen enkele aanwijzing die naar een dader wijst.’

De oude rechercheur zuchtte.

’Persoonlijk heb ik het gevoel dat deze zaak ons veel hoofdbrekens zal kosten.’

Over de lippen van Vera de Koning gleed een vluchtige glimlach.

’Dat is uw probleem,’ sprak ze nuchter. ’Wat mij bijzonder intrigeert, is hoe die dode man mijn huis is binnengedrongen.’ ’We gaan er voorlopig van uit dat hij nog niet dood was toen hij uw huis betrad,’ antwoordde De Cock.

Vera de Koning reageerde geprikkeld.

’Hoe?’

De Cock trok zijn schouders op.

’Dat is nog een raadsel. We hebben geen sporen van braak of verbreking kunnen ontdekken.’

Vera de Koning toonde ongeduld.

’Weet u wie het slachtoffer is?’

De Cock knikte traag. Hij trok de lade van zijn bureau open en nam daar de foto uit die hij van mevrouw De Lavaterne gekregen. Langzaam schoof hij de foto naar haar toe.

’Kent u die man?’

Het gezicht van Vera de Koning verbleekte.

’Dat… eh, dat is de heer De Lavaterne,’ sprak ze hakkelend. ’Toen vader nog leefde, was hij bankier aan de IJsselsteinse Bank.’

Загрузка...