Toen De Cock na het stormachtig onderhoud met commissaris Buitendam in de grote recherchekamer terugkwam, keek Vledder hem schattend aan.
’Was het weer zover?’
De Cock knikte met een grijns.
’Onze collega’s van de regio Gooi- en Vechtstreek hebben zich gisteravond bij Buitendam beklaagd.’
Vledder reageerde met verwondering.
’Waarover?’
De Cock grinnikte vreugdeloos.
’We hadden onze komst naar Naarden vooraf moeten aankondigen. We hadden na de ontdekking van de moord de villa aan de Jan Toebacklaan niet mogen onderzoeken op een mogelijk nog aanwezige dader en ik had mevrouw Cooperbrander niet naar een alibi mogen vragen.’
’Onzin.’
De Cock knikte.
’Je hebt gelijk, pure onzin. Maar onze commissaris Buitendam gaat op dergelijke klachten in. Bloedserieus. Hij begrijpt niets van ons werk. En dat maakt me razend. Die man is zo’n pure ambtenaar, dat hij zijn eigen moeder zou bekeuren als ze verkeerd de straat overstak.’
Vledder gniffelde.
’En dat heb je hem gezegd?’
De Cock maakte een weids gebaar.
’Ik heb hem gezegd dat hij beter zijn spulletjes bij elkaar kon pakken en uit dit bureau kon verdwijnen als hij niet meer begrip kon opbrengen voor hetgeen er in ons politiemensen leeft.’
Vledder schaterde.
’En toen joeg hij jou zijn kamer af.’
’Ja.’
’Vind je het gek?’
De Cock schudde glimlachend zijn hoofd.
’Het was de gebruikelijke procedure, een rood hoofd en een brede armzwaai in de richting van de deur.’
De oude rechercheur zuchtte omstandig.
’Ik vrees dat het tussen Buitendam en mij nooit meer goed komt.’
Vledder knikte geruststellend.
’Wie van jullie gaat als eerste met pensioen?’
’Ik.’
’Wedden dat hij bij jouw afscheid een grabbelton lovende woorden over je uitstort?’
De Cock maakte een grimas, maar reageerde verder niet. De telefoon op zijn bureau rinkelde. Vledder boog zich naar voren, greep de hoorn en luisterde. Na luttele seconden hield de jonge rechercheur zijn hand voor het spreekgedeelte. Hij keek naar De Cock op.
’De wachtcommandant. Beneden aan de balie staat een meneer Cooperbrander.’
De oude rechercheur gniffelde.
’Die is dood.’
Het klonk als een grap.
Vledder schudde zijn hoofd.
’Volgens de wachtcommandant staat hij in levenden lijve voor hem aan de balie en wil jou spreken.’
’Waarover?’
’Dat wil hij de wachtcommandant niet zeggen.’
De Cock maakte een berustend gebaar.
’Laat de nog levende Cooperbrander komen.’
De man die de grote recherchekamer binnenstapte, was lang en breed. De Cock schatte hem op voor in de dertig. Hij droeg een beige regenjas met ceintuur, waardoor zijn slanke taillelijn geaccentueerd werd. Met soepele tred liep hij op de grijze speurder toe.
’U bent rechercheur De Cock?’ vroeg hij jubelend. De oude rechercheur keek langs de regenjas omhoog en blikte in een knap gezicht met een scherpe neus en een iets vooruitstekende kin. Nadat hij de gelaatstrekken van de man goed in zich had opgenomen, knikte hij gelaten.
’De Cock met… eh, met ceeooceekaa,’ antwoordde hij rustig. Hij wees voor zich uit. ’En dat is mijn jonge collega Vledder. Wij vormen al jaren een eenheid.’
De man schonk Vledder een minzaam knikte. Zonder daartoe te zijn uitgenodigd nam hij vervolgens op de stoel naast het bureau van De Cock plaats. Met een grijns op zijn gezicht boog hij zich in de richting van de oude rechercheur.
’Moeder stuurt me.’
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
’Waarom?’
’Dat zal ik u uitleggen.’
’Wie is uw moeder?’
’Marianne Cooperbrander.’
’En wie bent u?’
De man verschoof iets op zijn stoel. De snelle vragen van De Cock verwarden hem zichtbaar.
’Ik… eh,’ stamelde hij, ’ik ben Albert, Albert Cooperbrander. Ik ben haar zoon, haar enige zoon.’
De Cock knikte begrijpend.
’En welke opdracht heeft de enige zoon van zijn moeder meegekregen?’
Albert Cooperbrander antwoordde niet direct. Hij knoopte de ceintuur van zijn regenjas los.
’Het… eh, het was geen duidelijke opdracht,’ sprak hij timide. ’Moeder wilde iets rechtzetten.’
’Wat?’
Albert Cooperbrander zuchtte.
’Ik woon hier in Amsterdam met mijn vriendin. Gisteravond laat belde moeder mij en vertelde wat er met vader was gebeurd. Ik ben toen onmiddellijk naar haar toe gegaan. Ik ben ook vannacht bij haar gebleven.’
Hij zweeg even. Nadenkend.
’Moeder vertelde mij dat zij u gisteravond had ontmoet en met u had gesproken over… eh, over Robert Finken. Hij had die avond een afspraak met vader. Moeder was achteraf van mening dat zij te impulsief was geweest en Robert Finken ongegrond en ondoordacht van moord op mijn vader had beschuldigd.’ ’Ongegrond en ondoordacht?’
Albert Cooperbrander knikte.
’Het was een opwelling van haar.’
De Cock veinsde verbazing.
’Ik kreeg gisteravond het idee dat uw moeder heel goed wist wat ze zei,’ sprak hij protesterend. ’Zij omschreef Robert Finken als een jongen met ontembare driften en die omschrijving komt aardig overeen met de realiteit. Robert Finken schijnt inderdaad een kruidje-roer-mij-niet te zijn, die zijn driften moeilijk beheerst.’
Albert Cooperbrander spreidde zijn armen.
’Hij is gisteravond niet in Naarden geweest.’
’Wie niet?’
’Robert Finken.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
’Hoe weet u dat?’
In zijn stem trilde verwondering.
’Zijn vader heeft gisteravond laat moeder gebeld om zijn zoon te verontschuldigen voor het feit dat hij zijn afspraak met mijn vader niet was nagekomen.’
De Cock reageerde geschrokken.
’Zijn vader belde uw moeder?’
Albert Cooperbrander knikte.
’Robert Finken was de afspraak met vader vergeten. Robert zat daar erg over in. Hij heeft zijn vergeetachtigheid bij zijn vader opgebiecht.’
’En die heeft gebeld, namens zijn zoon.’
’Ja.’
’Hoe laat was dat?’
Albert Cooperbrander tuitte zijn lippen.
’Ik dacht vannacht, een uur of twee. Moeder en ik waren nog wakker. De plotselinge dood van vader hield ons bezig. Van slapen was geen sprake. Het rinkelen van de telefoon verraste ons volkomen. Wie belt er nu nog zo laat?’
De Cock streek peinzend met zijn rechterhand over zijn kin. ’Waren de rechercheurs van de regio Gooi- en Vechtstreek toen al klaar met hun onderzoek ter plekke?’
Albert Cooperbrander knikte.
’Nadat het lichaam van vader was afgevoerd, zijn ook zij vertrokken. Zij zouden nog terugkomen om moeder nader te verhoren.’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
’Heeft uw moeder haar bedenkingen jegens Robert Finken ook tegen die rechercheurs geuit?’
Albert Cooperbrander trok zijn schouder op.
’Dat weet ik niet. Ik heb het haar ook niet gevraagd. Ze zei mij dat zij al spijt van haar woorden had onmiddellijk nadat u was vertrokken.’
’Dus voor vader Finken had gebeld.’
’Precies.’
’Kent u Robert Finken?’
’Ik ben met hem bevriend geweest.’
’Geweest?’
Albert Cooperbrander knikte.
’Robert Finken is geen man voor langdurige vriendschappen. Hij houdt te veel van zichzelf.’
De Cock glimlachte.
’Een moderne ziekte met epidemische trekjes.’
Albert Cooperbrander knikte.
’Robert Finken offert een ieder aan zichzelf op.’
De Cock beluisterde de toon. Daarna keek hij de man voor zich doordringend aan.
’Acht u hem tot een moord in staat?’
’Robert Finken?’
De Cock knikte instemmend.
’Robert Finken,’ herhaalde hij mat.
Albert Cooperbrander ademde diep in.
’Zeker, als iets of iemand hem dwarszit. Robert is een driftkop.’
’Moord op uw vader?’
Albert Cooperbrander liet zijn hoofd zakken.
’Ik… eh, ik ben hier op verzoek van mijn moeder,’ sprak hij ontwijkend.
De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit.
’Dat zei u: moeder stuurt me. Maar dat is geen antwoord op mijn vraag.’
Albert Cooperbrander bracht zijn hoofd weer omhoog. Secondenlang staarde hij voor zich uit in het niets.
’Ik… eh,’ begon hij aarzelend, ’ik heb er niet met moeder over gesproken, maar gezien in het licht van hetgeen gisteren met vader is gebeurd, vond ik het late telefoontje van Finken uiterst merkwaardig.’
De Cock simuleerde verbazing.
’In welk opzicht?’
Albert Cooperbrander zwaaide geëmotioneerd.
’Het tijdstip,’ reageerde hij plotseling hij luid. ’Vader en moeder gaan gewoonlijk bijtijds naar bed. Vader Finken weet dat. Voor een verontschuldiging maakt men toch niet iemand midden in de nacht wakker? Ik kreeg de indruk dat hij moeder en mij per se duidelijk wilde maken dat Robert die avond niet in Naarden was geweest.’
De Cock hield zijn hoofd iets scheef.
’Alsof hij al wist wat er met uw vader was gebeurd?’ ’Inderdaad, die indruk kreeg ik.’
De Cock keek hem begrijpend aan.
’U wilt zeggen, vader Finken werkte aan een alibi.’ Albert Cooperbrander knikte met een ernstig gezicht. ’Een alibi voor zijn zoon.’
Toen Albert Cooperbrander de grote recherchekamer had verlaten, keek Vledder zijn oudere collega vragend aan. ’Denk je echt dat vader Finken midden in de nacht de vrouw van Henry Cooperbrander belde om zijn zoon Robert een alibi te verschaffen?’
De Cock trok zijn schouders iets op.
’Het is een reële mogelijkheid,’ antwoordde hij voorzichtig. ’Maar niet wijs.’
’Hoe bedoel je?’
’Albert Cooperbrander vond dat late telefoontje naar zijn moeder ronduit verdacht. Het wekte bij hem de nodige argwaan. Een argwaan die ik met hem deel. En dat zal zeker niet de bedoeling van vader Finken zijn geweest.’
’Wat doen we met vader en zoon Finken?’
’Niets.’
Vledder keek hem verrast aan.
’Niets?’
De Cock knikte. Hij wees naar de grote klok boven de toegangsdeur van de grote recherchekamer.
’Als jij straks naar Westgaarde gaat voor de gerechtelijke sectie op het lijk van Antonie de Lavaterne, neem ik contact op met onze collega’s van de regio Gooi- en Vechtstreek. De dood van Henry Cooperbrander is hun zaak.’
Vledder slikte.
’Jij wilt hun vertellen wat wij omtrent vader en zoon Finken te weten zijn gekomen?’
’Ja.’
’Jij wilt hen helpen hun moordzaak op te lossen?’
’Ja.’
’Zij hebben ons gisteravond bij commissaris Buitendam gemeen belasterd.’
De Cock glimlachte.
’Je mag geen kwaad met kwaad vergelden.’
Vledder keek hem peinzend aan.
’Een kreet van je oude moeder?’
De Cock knikte bedaard.
’Je begint haar al aardig te kennen.’
Met een grauw gezicht kwam Vledder sjokkend de grote recherchekamer binnen en liet zich puffend op zijn stoel achter zijn bureau zakken.
’Ik kwam in de spits terecht,’ sprak hij blazend. ’Ik denk dat ik er bijna twee uur over heb gedaan om van Westgaarde naar de Warmoesstraat te komen. Amsterdam is een stad met aderverkalking. Volkomen dichtgeslibd. Als je eenmaal vastzit, kun je geen kant meer uit.’
De Cock knikte begrijpend.
Toen het grauw uit het gezicht van Vledder iets was weggetrokken, zei hij: ’Ik heb onze collega’s van de regio Gooi- en Vechtstreek volledig ingelicht. Ze zullen vader en zoon Finken benaderen en mocht het iets opleveren, dan zullen ze ons daarover informeren.’
Vledder grinnikte.
’Toch vriendelijk van ze,’ sprak hij spottend. ’Heb je nog iets gezegd over hun klacht bij Buitendam?’
De Cock schudde zijn hoofd,
’Het is beter die zaken niet op de spits te drijven. Misschien hebben wij hen in de toekomst weer nodig.’
’Ik vind het toch een rotstreek.’
De Cock reageerde niet.
’Ik heb tijdens jouw verblijf op Westgaarde ook een bezoek gebracht aan Gabriëlle de Lavaterne. Ze bezwoer mij nog eens dat ze geen Frederik Finken kende en dat zij betwijfelde of haar man ooit met hem bevriend was.’
De oude rechercheur zweeg even voor het effect.
’En, op mijn verzoek, toonde ze mij de ponjaard van haar man.’
Vledder snoof.
’Het betekent niet dat ik haar als mogelijke verdachte uitsluit.’ De Cock liet het onderwerp rusten.
’Hoe was de sectie?’ vroeg hij belangstellend.
Vledder maakte een wegwerpgebaar.
’Vervelend,’ gromde hij. ’Dokter Rusteloos had de pest in. Hij kankerde over een te hoge werkdruk, te veel gerechtelijke secties op één dag, wilde een betere salariëring voor het zware werk dat hij deed.’
De jonge rechercheur gromde opnieuw.
’Het enige belangrijke dat hij opmerkte, was dat de steek met de ponjaard professioneel was toegebracht, links van de ruggengraat en tussen de ribben door. Het hart werd vol geraakt.’ ’Heeft Kreuger de ponjaard nog op dactyloscopische sporen onderzocht?’
Vledder knikte.
’Voor Rusteloos aan zijn sectie begon.’
’En?’
’Niets. Schoongeveegd.’
De Cock stak zijn open rechterhand naar Vledder uit. ’Sleutels?’
Vledder grinnikte.
’Ik heb alle sleutels die ik in zijn kleding kon vinden, meegenomen. Zijn fouillering leverde niets op. Hij had geen agenda bij zich, ook geen legitimatiebescheiden, alleen een portefeuille met creditcards en een klein bedrag aan geld.’
Vledder tastte in een zijzak van zijn colbert en schoof De Cock een bos sleutels toe. ’Ik weet niet,’ verzuchtte hij, ’of daar een sleutel bij zit van dat pand aan de Herengracht. Ik heb geen idee hoe die sleutel eruit moet zien.’
De Cock bekeek de sleutels met kennersblik.
’Buiten deze bos had hij geen sleutels bij zich?’
Vledder schudde zijn hoofd.
’Dat was alles.’
De Cock keek hem vragend aan.
’Je zei: ik heb alle sleutels die ik in zijn kleding kon vinden meegenomen, je hebt toch geen sleutels die los van deze bos waren, later daaraan bevestigd?’
’Is dat belangrijk?’
De Cock knikte.
’Een sleutel los van de bos duidt in de regel op een aparte status. Een sleutel aan een bos betekent dat de sloten die de eigenaar daarmee kan openen tot zijn eigen gebruiksterrein behoren.’
Vledder boog beschaamd.
’Er was een losse sleutel,’ sprak hij timide. ’Die zat in de rechter zijzak van zijn colbert. Voor het gemak heb ik die aan die bos geschoven.’
’Weet je nog welke sleutel dat was?’
De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.
’Ze lijken allemaal op elkaar.’
De Cock stond van zijn stoel op, pakte de sleutelbos, stak die in zijn broekzak en slofte naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
’Waar ga je heen?’
De Cock draaide zich half om.
’Naar de Herengracht, kijken of een van die sleutels op de deur van het souterrain past.’
Het schemerde toen ze op de houten steiger achter het politiebureau naar hun Golf stapten. Vledder drukte het contactsleuteltje in de hand van De Cock.
’Rij jij maar eens. Ik heb er na die paar uur in de spits geen zin meer in.’
De Cock trok gelaten zijn schouders op. Hij hees zich achter het stuur en reed in een verkeerde versnelling de steiger af naar de Oudebrugsteeg en verder het Damrak op. Na wat horten en stoten en een noodstop voor een zebrapad, bereikte hij de Herengracht en vond daar een parkeerplaatsje aan de walkant tussen de bomen.
De rechercheurs stapten uit en slenterden langs een bruine haag van Amsterdammertjes naar het imposante pand. De Cock nam de sleutelbos uit zijn broekzak en koos een sleutel met een sleutelbaard die hem geschikt leek. Na de derde poging gaf het slot mee en duwde hij de deur van het souterrain open.
Hij draaide zich half om naar Vledder.
’Zullen we nog even binnen kijken?’
Vledder gebaarde voor zich uit.
’Mij best.’
Hij tikte De Cock op zijn schouder. ’Antonie de Lavaterne had dus een sleutel van dit pand. Hij hoefde door niemand te worden binnengelaten.’
De Cock knikte.
’De vraag is: met wie had hij een afspraak? En waarom juist hier?’
Vledder vond geen antwoord.
Vanuit de keuken, waar nog niet zo lang geleden met een ponjaard in de rug het lijk van Antonie de Lavaterne lag, bereikten zij via een houten draaitrap een hoger gelegen verdieping. Boven aan de trap bleef De Cock staan. Zijn scherp gehoor had het geluid van voetstappen waargenomen. Hij hield zijn wijsvinger voor zijn mond.
’Er is iemand,’ fluisterde hij zacht.
Voorzichtig ging hij verder. Vledder volgde in zijn kielzog. De trap leidde naar een brede marmeren gang. Half in die gang bleef De Cock opnieuw staan en luisterde intens. Het geluid van de voetstappen trilde schuin boven hun hoofd. De oude rechercheur pakte zijn zaklantaarn en liet het licht door de brede gang dwalen. Het ovaal rustte even bij wulpse engeltjes aan het plafond. Behoedzaam sloop hij verder en gromde binnensmonds omdat zijn leren schoenen kraakten. Midden in de gang vond hij een trap omhoog. Toen hij even omkeek naar Vledder zag hij dat de jonge rechercheur zijn dienstpistool in zijn rechterhand had.
De Cock kneep zijn lippen samen.
’Doe dat ding weg,’ siste hij tussen zijn tanden. ’Je zou er iemand pijn mee kunnen doen.’
Vledder trok met een scheve mond een grijns, maar gehoorzaamde gedwee. Achter De Cock aan hees hij zich de trap op. Boven aan de trap, in een brede gang met een houten lambrisering, bleef de oude rechercheur opnieuw staan en luisterde. Hij lokaliseerde het geluid van de voetstappen in een vertrek aan de voorzijde van het pand.
Bijna aan het einde van de gang ontdekte hij een smalle lichtstraal onder een gesloten deur. Hij beduidde Vledder aan de andere zijde van de deur te gaan staan. Daarna duwde hij de kruk voorzichtig naar beneden. Met een ferme trap schopte hij deur met een knal open en stormde het vertrek binnen. Vledder volgde.
Bij een halfopen kastdeur stond een man in een lang grijs gewaad. Met verschrikte ogen staarde hij naar de rechercheurs die op hem toestormden. In een reflex bracht hij zijn beide armen omhoog.
De Cock bleef voor de man staan.
’Doe uw armen maar naar beneden,’ sprak hij rustig. De man liet met een zucht zijn armen zakken.
De oude rechercheur keek hem observerend aan. Hij schatte de man op achter in de zestig. Hij had lang golvend zilverkleurig haar en een volle baard. Het grijze gewaad dat hij droeg, had zwartfluwelen randen aan wijde mouwen. Ook de zoom was van zwart fluweel.
De Cock spreidde zijn handen in een hulpeloos gebaar. ’Wie bent u, wat doet u hier?’
De man glimlachte.
’Ik zou die vraag ook aan u kunnen stellen.’
De oude rechercheur knikte.
’U hebt gelijk. Mijn naam is De Cock, met ceeooceekaa.’ Hij duimde over zijn schouder. ’En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn als rechercheur verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat.’
De man glimlachte opnieuw.
’Rechercheurs,’ sprak hij begrijpend ’geïnteresseerd in de moord op mijn tempelier De Lavaterne.’
’Uw tempelier?’
De man strekte zijn rug en knikte.
’Ik ben François Eugène Vidocq, grootmeester van de Broederschap van het Kruis.’