Rechercheur De Cock van het oude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat sjokte met zijn handen diep in de zakken van zijn regenjas over het brede trottoir van het Damrak. Plukken grijs haar puilden vanonder zijn vettige vilten hoedje. Op zijn brede gezicht lag een sombere trek. De vriendelijke accolades rond de mond hadden hun dartele boogjes verloren. Ze stonden strak. Bijna nors.
Vledder, zijn jonge collega, stapte rustig naast hem voort. Zo nu en dan keek hij zijn oude leermeester van terzijde aan. Moest hij De Cock met rust laten of kon hij het stilzwijgen beter verbreken?
‘Heb je de smoor in?’ vroeg hij ineens.
De grijze speurder antwoordde niet. Hij boog het hoofd wat dieper en trok zijn schouders op. Er stond een straffe wind, vermengd met vlagen regen. De winter trok zich woedend terug voor een opdringende lente. Bij het Victoriahotel sloegen ze linksaf. Op de Prins Hendrikkade leek de wind nog feller. De Cock greep haastig naar zijn hoed, die dreigde van zijn hoofd te worden gerukt.
De oude rechercheur gromde een verwensing.
Vledder lachte.
‘Ja, je hebt de smoor in,’ stelde hij bijna vrolijk vast. ‘Ik zie het duidelijk.’
De Cock keek schuins naar hem op.
‘En sinds wanneer is dat verboden?’ mopperde hij kortaf. ‘Je zou ermee kunnen beginnen,’ reageerde Vledder, ‘mij te vertellen wat er aan de hand is. De hele dag al loop je rond met een gezicht van oude lappen en je scheldt en gromt tegen iedereen die bij je in de buurt komt. Die arme Afra Molenkamp van de administratie moest het ook al ontgelden. Dat doe je toch niet tegen zo’n aardig mens. Nu slenter je nog langzamer dan anders en zegt geen woord. Ik heb er recht op te weten wat jou dwarszit.’ De Cock snoof.
‘Ik pieker me suf,’ sprak hij korzelig. ‘Ik weet zeker dat ik in een grijs verleden eens een zaak heb behandeld met een vervalst recept van een arts, dat een cruciale rol speelde. Afra heeft ook niets in de dossiers kunnen vinden. En dat vind ik bezopen.’
‘Zoiets kun je haar ook niet kwalijk nemen. Die oude dossiers, puh, daar kun je dagen in zoeken. Dat gaat nu gelukkig allemaal digitaal.’
‘Digitaal…’ De Cock sprak het uit alsof het een vies woord was.
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Herinner je je nog iets? Een naam, een plaats, misschien een verdachte, iets van het slachtoffer?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Die zaak is volledig uit mijn herinnering weggezakt. En geloof me, dat irriteert me mateloos. Ik word echt oud, geloof ik. Dat ergert me ook. Het is beslist ergens onder mijn hersenpan opgeslagen, maar ik kan er niet bij komen. Ongrijpbaar. Ik ben er al de hele dag mee bezig. Alleen dat recept is in mijn gedachten blijven hangen. Een recept… zo meen ik… dat een arts foutief had uitgeschreven, zoiets.’
‘En de gevolgen?’
Over het gezicht van De Cock gleed een glimlach. Het was zijn eerste glimlach van de dag.
‘Dat is de ellende,’ grinnikte hij. ‘Ik weet de afloop van die zaak niet eens meer. Huh…’
De oude rechercheur maakte een wegwerpgebaar.
‘Laat maar zitten. Hoe langer ik erover denk hoe chagrijniger ik word.’
Vledder spreidde zijn handen.
‘Vertel me dan hoe dat recept ineens terug in je gedachten kwam. Misschien kom je zo wat verder.’
‘Door mijn vrouw.’
‘Wat heeft die ermee te maken?’ riep Vledder uit.
‘Dat zal ik je vertellen.’ De Cock leek een stuk opgewekter. ‘Mijn vrouw kreeg van de week pijn aan haar voeten. Vooral bij de grote teen. Het was nogal heftig. En ze is echt niet kleinzerig. Onze huisarts constateerde dat haar nieren niet meer optimaal werken. Te veel urinezuur. Hij dacht aan jicht en gaf haar een recept mee voor colchicine.’
‘En?’
De Cock zwaaide breed.
‘Colchicine,’ reageerde hij, ‘is een vergif!’
Vledder reageerde verrast.
‘Een arts schrijft toch zomaar geen vergif voor?’
‘Colchicine is zelfs een zwaar vergif,’ herhaalde De Cock venijnig.
‘Hoe weet je dat?’
De Cock bleef ineens midden op het trottoir stokstijf staan. Zijn mond zakte halfopen, maar zijn blik verhelderde.
‘Ik weet het weer,’ riep hij opgelucht en rechte zijn rug. ‘Door die kwaal van mijn vrouw heb ik dingen verward. In die oude zaak die ik bedoelde, was helemaal geen sprake van een recept. Nee, met een recept had het niets te maken. In die zaak speelde een vrouw een rol, die in het kruidentuintje achter haar huis herfsttijloos[1] verbouwde, dat is het!’
‘Herfsttijloos?’
De Cock knikte.
‘Een plantje dat veel op een krokus lijkt, maar het bloeit niet in het voorjaar, maar in het najaar.’
Vledder keek hem vragend aan.
‘Een giftig plantje. Nou je het zegt, daar staat me nog wel iets van bij. Hoe zat dat ook alweer?’
De Cock grijnsde.
‘Herfsttijloos bevat stoffen waarvan men colchicine kan bereiden. Dat is volgens de overlevering ontdekt door de mythische Medea van Colchis, die het vergif voor het eerst zou hebben toegepast. In Romeinse regeringskringen werd colchicine veelvuldig gebruikt om met vergif tegenstanders uit de weg te ruimen.’
‘Noem er eens een?’ Vledder was allang blij dat De Cock in een betere stemming was en hij liet hem maar vertellen. De Cock gebaarde.
‘De hakkelende Romeinse keizer Claudius is vrijwel zeker door zijn vierde vrouw, de intrigerende Agrippina, met colchicine vergiftigd.’
‘Waarom?’ Vledder leunde tegen een muur. Als De Cock over geschiedenis begon…
‘Agrippina had een zoon uit een vorig huwelijk. Ze kreeg Claudius zo ver dat hij die zoon tot zijn opvolger benoemde. Toen Claudius dreigde op zijn beslissing terug te komen…’ Vledder vulde het antwoord in:
‘…gaf ze hem wat colchicine.’
‘Vermoedelijk in een drankje,’ antwoordde De Cock. ‘Colchicine lost gemakkelijk op in alcohol.’
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Hoe heette die zoon van Agrippina?’
‘Nero.’
‘Aha, die later Rome in brand stak!’ Vledder knikte, wie wist dat nou niet?
De Cock zette zich weer in beweging.
‘Precies.’
Vledder volgde hem grijnzend.
‘En nu terug naar je vrouw.’
‘Wat bedoel je?’ vroeg De Cock verwonderd.
‘Gaat zij die colchicine nu gebruiken?’
De Cock glimlachte.
‘Ik heb aan onze huisarts gevraagd om haar een ander middel voor te schrijven tegen haar jicht.’
‘Je laat haar niet vergiftigen.’
De Cock knikte. Zijn gezicht stond ernstig.
‘Er zijn in het verleden nogal eens foutjes met colchicine gemaakt… een verkeerde komma bij het vaststellen van de juiste dosis en je kunt de begrafenispolis uit de kast halen.’ Vledder moest erom lachen.
Ze liepen zwijgend verder. Na een tijdje verbrak Vledder de stilte.
‘Lekker, een frisse neus halen, maar waar gaan we eigenlijk naartoe?’
De Cock ademde zwaar.
‘Naar de Singel.’
Vledder wuifde om zich heen.
‘En dit vind jij de kortste weg?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘We lopen iets om. Mijn geest in verwarring had behoefte aan zuurstof.’
‘Je hebt me niets verteld over de Singel.’ Het klonk bestraffend. ‘Wij werken samen, weet je nog?’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘Je hebt gelijk. Gisteravond ben ik thuis nog gebeld door een mij totaal onbekende man, die mij dringend verzocht om hem vandaag na kantoortijd te komen bezoeken. Hij had een probleem. Onder vier ogen wilde hij een belangrijke mededeling doen.’
‘Onder vier ogen? Wat een stiekemerd!’
De Cock knikte.
‘Na enig aandringen toonde hij zich bereid om ook jou bij het gesprek toe te laten. Ik doe toch nooit iets alleen,’ voegde hij er een beetje verongelijkt aan toe.
De oude rechercheur liet zijn blik door het kantoor dwalen. Het zag er keurig uit. Aan de wanden hingen foto’s van mannelijke en vrouwelijke modellen in modieuze kleding. Een prettige, niet storende verlichting daalde vanuit het plafond neer op de bureaus. Overal stonden computers.
Ongeveer in het midden van het kantoor, achter een immens groot bureau, zat een man in een smetteloos lichtgrijs kostuum. De Cock schatte hem op voor in de dertig. Hij had zacht golvend donkerblond haar en een vriendelijk ogend ovaal gelaat met bruine ogen. Toen de man de rechercheurs zag naderen kwam hij haastig overeind en schoof twee stoelen voor zijn bureau. Daarna drukte hij hen de hand en wees naar de door hem klaargezette stoelen.
‘Neemt u plaats.’
Vledder ging zitten, maar De Cock bleef staan.
‘U hebt zich gisteravond niet aan mij voorgesteld,’ sprak hij streng.
De man bracht even zijn rechterhand naar zijn mond.
‘Dat is waar. Dat heb ik mij later ook gerealiseerd. Maar ik was zo blij dat ik u aan de lijn had, dat ik…’ Hij voelde zich duidelijk wat ongemakkelijk, pauzeerde even en vervolgde toen: ‘Mijn naam is Bernisse, Henry Bernisse. Ik ben in dienst van het modehuis Gerbrandsen. Dit is het kantoor van ons modehuis.’ Hij ging weer zitten. De Cock nam naast Vledder plaats. Bernisse maakte met zijn platte handen een bijna bezwerend gebaar over het bureau waaraan hij zat.
‘Dit is niet mijn plek. Ik heb hier maar een simpele kantoorfunctie. Wel beschik ik over een sleutel van het kantoor, zodat ik u hier op dit uur, buiten kantoortijd, kan ontvangen.’ De Cock glimlachte.
‘Het is niet onze gewoonte om op elk vaag telefoontje in te gaan, en zeker niet na kantoortijd. Maar ik beluisterde gisteravond in uw stem een lichte trilling van paniek.’
Bernisse knikte.
‘Dat klopt, en daar gaat het ook over. Ik maak mij ernstig zorgen.’
‘Over wie… over wat?’
‘Ik ben zo’n beetje de protégé van de heer Gerbrandsen, eigenaar van dit modehuis. Door hem heb ik mijn baan hier op kantoor gekregen. Een broer van mijn vader had vroeger een atelier, een confectiebedrijf. Hij kende Gerbrandsen nog van vroeger.’ De Cock glimlachte.
‘En over die heer Gerbrandsen,’ sprak hij beminnelijk, ‘maakt u zich zorgen?’
Vledder volgde het gesprek geamuseerd. Hij kende de tactiek van zijn mentor en hij wist dat De Cock het ene moment liefjes kon doen en na een stilte donderend zijn volgende vraag kon afvuren.
Bernisse zuchtte.
‘Rudolf — ik mag hem bij zijn voornaam noemen — is woedend op de heer Verbruggen van modehuis Verbruggen, dat is een concurrent van ons.’
De Cock schonk hem een milde grijns.
‘Concurrenten liggen wel vaker met elkaar overhoop,’ sprak hij gladjes.
Bernisse schudde zijn hoofd.
‘Dit is ernstiger,’ sprak hij met een vreemd gespannen gezicht. ‘Veel ernstiger! De heer Verbruggen heeft op internet een eigen website, en die gebruikt hij om Rudolf en ons modehuis belachelijk te maken en te bespotten.’
‘Toch niets om je zorgen over te maken?’ vroeg De Cock glimlachend.
Bernisse spreidde zijn handen.
‘Het gaat heel ver. Die man beschuldigt ons van fraude, van diefstal en het imiteren van creaties van anderen. Ons maatwerk, zo meldt hij, is nog slechter dan de gemeenste confectie. Kortom, hij belastert ons met grove leugens. Dat benadeelt onze business. Het heeft ons bedrijf al een stroom aan relaties gekost.’ Bernisse schoof een map die voor hem lag over het bureau in de richting van De Cock.
‘Op verzoek van de heer Gerbrandsen heb ik de berichten van de website van Verbruggen de laatste maanden regelmatig gedownload. Hier heb ik de prints voor u.’
De oude rechercheur trok zijn wenkbrauwen op.
‘Wat is dat, “gedownload”?’
‘Berichten binnenhalen naar mijn computer. En die heb ik hier voor u afgedrukt op papier.’
Onwillekeurig moest Vledder grinniken.
De Cock trok zijn schouders op.
‘Dit is geen affaire voor de recherche,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Laat de heer Rudolf Gerbrandsen een civiele procedure tegen Verbruggen beginnen, een dwangsom bedingen bij verdere aantijgingen en een goed gefundeerde eis tot schadevergoeding.’
Bernisse boog zich naar voren. Een zenuwscheut trilde over zijn wang.
‘Ik ben bang,’ sprak hij hees, ‘dat Rudolf zich op een keer aan hem vergrijpt. Ik weet dat hij al eens met moordplannen naar het huis van Verbruggen aan de Keizersgracht is gegaan. Toen hij op het bordes stond en wilde aanbellen, kwam hij tot bezinning. Maar als die Verbruggen doorgaat met zijn beschuldigingen, dan gebeuren er ongelukken.’
De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit.
‘Hebt u zich persoonlijk wel eens in deze affaire gemengd? Hebt u de heer Verbruggen benaderd om hem zijn acties te laten stoppen?’
‘Nee. Ik ben geen partij.’
De Cock keek de man achter het bureau onderzoekend aan.
‘Weet de heer Gerbrandsen dat u nu hier tegen ons dit betoog houdt?’
Ons, bedacht Vledder, ik zit hier anders meer als decor. Bernisse schudde zijn hoofd.
‘Dit,’ sprak hij geëmotioneerd, ‘is mijn eigen initiatief. Rudolf weet hier niets van. Hij mag het ook niet weten. Hij zou mijn gedrag beslist afkeuren.’
De Cock beet op zijn onderlip en wachtte even, terwijl hij Henry Bernisse vorsend aankeek. Toen vroeg hij:
‘Hoe is uw relatie tot de heer Gerbrandsen?’
‘Vriendschappelijk.’
‘Niet meer…’
Bernisse kneep zijn lippen op elkaar.
‘Ik ben geen homo… als u dat bedoelt.’
De Cock knikte vaag.
‘Dat bedoel ik.’
Ze liepen van de Singel terug naar de Kit. Een felle wind mepte vlagen regen in hun gezicht. De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn oude hoedje naar voren.
‘Gaan we hier nog iets aan doen?’ riep Vledder tegen het geluid van de wind en het straatrumoer naar De Cock. Hij wilde weten wat zijn rol nu was.
De Cock liep voor zijn doen stevig door.
‘We pakken straks de Golf en brengen een bezoekje aan de heer Verbruggen. Heb jij het nummer op de Keizersgracht?’ Vledder gromde. De auto door het stadsverkeer loodsen, daar was hij goed genoeg voor.
‘Dat nummer is 1117. Wat leggen we hem ten laste?’ De Cock schudde zijn hoofd.
‘Niets. We vragen hem alleen waarom hij zulke onaardige dingen over het modehuis Gerbrandsen op zijn… hoe noemde hij dat ook weer?’
‘Website.’
‘Op zijn website zegt.’
‘En we gebruiken het verhaal van die Henry Bernisse als inleiding?’
De Cock antwoordde niet direct.
‘Heb jij thuis een computer?’
‘Ja.’
‘Doe je wel eens iets met internet?’
Vledder maakte een schouderbeweging.
‘Als ik iets wil weten zoek ik dat op via een zoekprogramma op internet. Wanneer ik iets wil aanschaffen, bijvoorbeeld de nieuwste, modernste wasmachine, dan vraag ik naar de modernste wasmachines. Eerst kijk ik welke de beste is en dan krijg ik alle informatie die ik wens.’
‘En een maatpak?’ grinnikte De Cock. ‘Kun je dat ook zoeken?’ Vledder lachte.
‘Dan tik ik maatkostuum in, of kleermaker.’
‘Kom je dan de website van die Verbruggen tegen?’
‘Vermoedelijk wel. Elk bedrijf heeft tegenwoordig een website.’
De Cock grijnsde en tikte Vledder op zijn arm.
‘Jij hebt van de week op internet naar een maatkostuum gezocht. Je hebt de website van Verbruggen gevonden en je erover verbaasd dat er zoveel negatieve zaken over het modehuis Gerbrandsen in worden genoemd. Dan hoeven wij de naam van Henry Bernisse niet prijs te geven.’
Vledder keek zijn oude collega geamuseerd aan.
‘Dat is een leugen, De Cock. Maar je hebt het trucje snel door.’ De oude rechercheur knikte.
‘Een leugentje om bestwil kan een oude rechercheur zich wel permitteren.’
‘Wel slim van een digibeet als jij.’
‘Wat ben ik nou weer? Digibeet, door wat ben ik nou gebeten?’ Vledder lachte De Cock uit en verklaarde: ‘Een digibeet is iemand die volstrekt onkundig is op het gebied van computers. Nou, dat mag ik van jou toch wel zeggen, maar je koketteert er wel een beetje mee. Dus ik doe straks het woord,’ zei hij zelfverzekerd.
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Jij had toch een maatkostuum nodig? Kom op, we gaan naar Verbruggen.’
Het gedeelte van de Keizersgracht waar de twee rechercheurs moesten zijn, lag er wat verlaten bij. Er liep niemand. Vledder vond aan de walkant tussen de bomen een plekje voor hun oude Golf. Het geluid van het stadsverkeer klonk van ver. Toen de rechercheurs uitstapten scharrelden een paar vette ratten in het duister tussen de auto’s. Vledder gruwde en klapte het portier dicht.
Nummer 1117 bleek een prachtig grachtenpand met een imposante gevel en een van twee zijden te bestijgen bordes. Ze klommen langs een van de stenen trappen omhoog en bleven voor de deur staan. Rechts aan de gevel hing een glimmende koperen plaat met W.T.G. Verbruggen in zwarte verzonken letters.
Tot verwondering van De Cock stond de monumentale, groengelakte deur op een kier. Toen hij zijn knie ertegenaan drukte, ging de deur langzaam verder open. Hij bekeek de deurstijlen. Er waren geen sporen van braak of verbreking.
De Cock bleef even besluiteloos staan. Daarna drukte hij met zijn elleboog de deur ver genoeg open om naar binnen te gaan. Vledder volgde en probeerde langs De Cock het pand in te kijken, bedacht op onverwachte acties.
Het was binnen aardedonker. Er brandde niet het kleinste lampje.
De Cock haalde zijn zaklantaarn tevoorschijn en knipte hem aan.
Zo min mogelijk geluid makend slopen ze achter de lichtkegel van de zaklamp verder.
Na een portaal met een fraaie staande Friese klok bereikten ze een brede gang van witgeaderd marmer. De oude rechercheur liet het ovaal van zijn zaklantaarn door de gang dwalen. Vledder tuurde mee. Hoog aan het plafond zag hij vele wulpse engeltjes in reliëf.
Ongeveer in het midden van de gang stond een kunstig bewerkte eikenhouten deur op een kiertje open. Ook deze deur duwde De Cock met zijn elleboog verder open. Het licht van zijn zaklantaarn danste door het vertrek en bleef rusten op de monumentale omlijsting van een open haard. Hij liet het licht van zijn zaklantaarn zakken en tastend de ruimte tegenover de open haard beschijnen. Daar stond een ronde tafel met een paar pompeuze lederen fauteuils.
Voorzichtig, op de toppen van zijn tenen, schoof De Cock verder het vertrek binnen. De vloer maakte minieme kraakgeluiden. Achter een van de fauteuils stopte hij geschrokken. Hij keek tegen het achterhoofd van een man. Op zijn rug hingen de twee stokjes van een wurgkoord.
De oude rechercheur liep om de stoel heen. Hij scheen met zijn zaklantaarn in het gezicht van de man. Twee wijd opengesperde ogen staarden wezenloos in het niets.
Vledder was De Cock zwijgend gevolgd en had alle details die de lichtbundel bescheen, goed in zich opgenomen. Hij stond hijgend naast De Cock in het starende dode gezicht te kijken. ‘Dood?’ fluisterde hij.
De Cock knikte.
‘A ls een pier.’