14

De Cock had moeie voeten en pijn in zijn kuiten.

Het was er ineens, onaangekondigd, als een donderslag bij heldere hemel. Hij leunde achterover en legde zijn voeten op een hoek van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten. Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn, die uit de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoogtrok en zich vastzette in zijn kuiten. Hij wist ook wat die pijn betekende. Telkens als de zaken slecht verliepen, als zijn onderzoeken dreigden te verzanden en hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister te tasten, gaven die helse duiveltjes acte de présence.

Vledder keek hem bezorgd aan.

‘Is het weer zover?’

De Cock knikte en sloot zijn ogen. Enkele minuten bleef hij zo zitten, bewegingloos en geconcentreerd. Zijn markante gezicht leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip.

‘Het gaat wel weer over,’ sprak hij mat. ‘Het duurt nooit zo lang, zoals je weet.’

De oude rechercheur schudde zijn hoofd.

‘Ik heb vannacht ook veel te kort geslapen. Hooguit een uur of vier.’ Op het gezicht van de grijze speurder brak een glimlach door. ‘Dat is niet genoeg voor dit oude lijf van mij.’

‘Dat heeft niets met een oud lijf te maken,’ sprak Vledder terwijl hij zich uitrekte. ‘Ik heb sinds ik opstond ook het gevoel dat ik niet meer ben dan een lome zak met rammelende botten. Ik neem mij al dagen voor om eens vroeg naar bed te gaan, maar jij komt steeds met iets anders om mijn privéleven te verstoren.’

De Cock lachte.

‘Wij hebben geen beroep voor goede voornemens.’

De grijze speurder voelde nog eens aan zijn kuiten. De pijn trok langzaam weg.

Voorzichtig tilde hij zijn benen van zijn bureau en rolde zijn stoel naar voren.

‘Het was gisteren een slechte dag,’ verzuchtte hij.

‘Dat kun je wel zeggen,’ zei Vledder. ‘Onze excursie naar Groningen en Wageningen was een regelrechte flop. De kinderen van Herman de Graaf begrepen niets van onze benadering.’ De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

‘Toch had ik het gevoel dat die twee in Groningen het handschrift op de receptenblaadjes herkenden. De oudste, Peter, kon zijn verbazing amper bedwingen.’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Maar niemand zei iets. Ze verklaarden alle vier het handschrift niet te kennen. En ik moet je eerlijk zeggen dat ik in geen van de vier kinderen De Graaf een moordenaar zie.’

‘Je hebt gelijk,’ gaf De Cock toe. ‘Ze missen alle vier de emotie, de wilde gedrevenheid die uit de tekst op de recepten blijkt. Het zijn heel nuchtere jonge mensen.’

Vledder grinnikte.

‘Wat zei jouw oude moeder ook altijd: je kijkt ze wel voor de kop, maar niet in de krop.’

De Cock lachte.

‘Dat heb je goed onthouden. We zitten op de verkeerde golflengte, Dick. Een doodlopend pad. We moeten de dader van de moorden niet onder de kinderen van Herman de Graaf zoeken.’ De Cock greep met zijn handen naar zijn hoofd. ‘Maar wie heeft zo’n emotionele binding met Mathilde de Graaf dat hij of zij moordend wraak neemt.’

Vledder keek hem schuins aan.

‘Jij gaat er nog steeds vanuit dat het motief bij Mathilde de Graaf ligt?’

‘Daar ben ik van overtuigd. De slachtoffers zijn de mannen van wie werd gedacht dat zij Mathilde de Graaf seksueel hadden misbruikt.’

‘Behalve dan die Radboud van Everdingen,’ vulde Vledder grijnzend aan.

De Cock zuchtte.

‘Daar heb ik mij vannacht ook mee beziggehouden. Op de grote voordeur van het pand van Christiaan de Klerk staat alleen de naam: C. de Klerk. Ik denk dat de dader alleen een adres wist… verder niets. Geen signalement en geen uiterlijke kenmerken. Toen de moordenaar in het pand aan de Prinsengracht een man aantrof, heeft hij of zij maar aangenomen dat het Christiaan de Klerk was.’

‘En wurgde hem,’ zei Vledder. ‘Het verbaast mij alleen dat de dader zijn slachtoffers zo gemakkelijk heeft kunnen benaderen. Er zijn nergens sporen van braak gevonden… Bij Charles Verbruggen stond de buitendeur op een kier. Andrea van Loosduinen had een sleutel van het huis van Antonie van Maathuizen. Misschien heeft de dader kans gezien om een kopie van die sleutel te maken. Ik denk dat Radboud van Everdingen zijn toekomstige moordenaar of moordenares gewoon heeft binnengelaten.’ Vledder keek De Cock schuins aan.

‘Verwacht je nog meer slachtoffers?

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Als er nog een slachtoffer komt, klopt mijn theorie niet.’ De grijze speurder glimlachte. ‘En ik geloof in mijn theorie. Onvoorwaardelijk. Meer slachtoffers komen er niet… tenzij de dader erachter komt dat hij in het huis van Christiaan de Klerk de verkeerde heeft vermoord.’

Vledder keek verrast.

‘Kunnen we dat bericht niet rondstrooien?’

‘Hoe?’

Vledder bewoog zijn schouders kort heen en weer.

‘Jij kent vast wel een of andere journalist, die je een primeurtje gunt.’

De Cock trok een vies gezicht.

‘Dan moet je vanaf dat moment Christiaan de Klerk permanent bewaken. En met ons nijpend personeelsbestand lukt dat beslist niet.’

De oude rechercheur pauzeerde even.

‘Moet jij nog naar de sectie op het lijk van Radboud van Everdingen?’

Vledder keek op zijn horloge.

‘Straks om twaalf uur.’

De Cock gleed met zijn pink over de rug van zijn neus.

‘Ik heb nog één troef. Daar zal ik aan werken als jij naar Westgaarde bent.’

‘Wat is die troef?’

‘Een weduwe.’

De mond van Vledder zakte open.

‘Een weduwe?’

De Cock knikte.

‘Meer zeg ik je niet.’

De Cock schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge. Hij had nog ruim een kwartier voordat, zo hoopte hij, de moordenaar zich zou melden. De oude rechercheur voelde hoe de spanning bezit van hem nam. De diepe haarwortels op zijn schedel tintelden en zijn hart klopte in een hogere versnelling.

Hij had door de technische dienst van het hoofdbureau in de muur van het kamertje, waarin hij na de moord op Radboud van Everdingen met De Klerk had zitten praten, twee gaatjes laten boren. Een voor hem en een voor Vledder, die nu naast hem stond. De kleine gaatjes gaven uitzicht op de plek waar Radboud het leven liet. In diezelfde leren fauteuil zat nu Christiaan de Klerk. Hij droeg onder zijn donkere colbert een trui met een hoge kraag, waarin — geleend van de technische dienst — een stalen band om zijn hals tegen een wurgaanval te beschermen. De Cock had zich verzekerd van de hulp van Fred Prins en Appie Keizer, twee collega’s op wie hij altijd een beroep kon doen in speciale gevallen en die onvoorwaardelijk vertrouwen stelden in zijn acties.

De oude rechercheur had de twee rechercheurs met hun mobieltjes geposteerd op de Prinsengracht met uitzicht op de toegangsdeur van het huis van Christiaan de Klerk. Die deur was niet slotvast afgesloten, maar stond, volgens afspraak, op een kier.

De Cock keek opzij naar Vledder.

‘Kun je snel genoeg in de kamer komen?’

Vledder knikte.

‘De deur van dit kamertje openen en dan nog hooguit vijf stappen. In enkele seconden ben ik bij Christiaan de Klerk.’ Hij zuchtte. ‘Ik vraag mij af hoeveel tijd de moordenaar zal nemen voor hij toeslaat. Om De Klerk te wurgen moet hij hem toch van achteren benaderen.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Die kans moeten we hem niet geven.’

Hij zweeg even.

‘Heb jij over dat receptenblaadje al bericht van het laboratorium in Rijswijk?’

Vledder trok een somber gezicht.

‘Het is niets geworden. Het laboratorium heeft mij vanmorgen gebeld. De moordenaar droeg vermoedelijk handschoenen toen hij de recepten schreef. Er is geen dna-materiaal gevonden.’

‘Jammer.’

‘Weet je zeker dat de moordenaar komt?’ vroeg Vledder. De Cock schudde zijn hoofd.

‘Niet voor honderd procent. Het is niet te voorspellen af zo’n valstrik lukt.’

Vledder glimlachte.

‘Je hebt weer een valletje opgezet?’

De Cock knikte.

‘Christiaan de Klerk was na de dood van zijn vriend volledig bereid tot medewerking om de moordenaar van onder anderen Radboud van Everdingen te vatten. Hij stond er zelfs op om als toekomstig slachtoffer te fungeren. Ik heb hem een brief gedicteerd. Een gemene brief. Ik hoop dat de moordenaar daarop reageert.’

Vledder keek even door het gaatje.

‘Wat dacht je,’ vroeg hij bezorgd, ‘zal de moordenaar niet worden afgeschrikt door die hoge coltrui die De Klerk onder zijn jasje draagt?’

De Cock trok zijn schouders iets op.

‘Ik hoop en verwacht dat de moordenaar hier in wilde woede naartoe komt.’

‘Waarom?’

‘Gezien de strekking van de brief die De Klerk hem stuurde.’

‘Jij weet wie de moordenaar is?’

‘Ja. Sinds gistermiddag.’

Het mobieltje van De Cock meldde zich. Het was Fred Prins.

‘Voor het pand loopt een jongeman heen en weer en kijkt voortdurend op zijn horloge.’

‘Maak een paar foto’s van hem met je mobieltje en geef een seintje als hij naar binnen gaat.’

‘Oké.’

De Cock gromde.

‘Ook al oké.’

Onmiddellijk daarop meldde Fred Prins zich weer.

‘Hij gaat naar binnen.’

De Cock en Vledder posteerden zich achter hun kijkgaatje. Na enkele seconden kwam een jongeman in hun gezichtsveld. Hij droeg een smetteloos lichtgrijs kostuum. In sluipende tred liep hij op Christiaan de Klerk toe en haalde een wurgkoord uit een zijzak van zijn colbert.

De Cock gaf Vledder een duw.

‘Nu,’ hijgde hij.

De jonge rechercheur duwde de deur open en stormde het kamertje uit. De Cock volgde en zag hoe Vledder door de jongeman ondersteboven werd gelopen. Hij krabbelde weer overeind en zette de achtervolging in.

Buiten op de Prinsengracht ving de sterke Fred Prins de vluchtende man op en werkte hem tegen de grond.

Vledder boog zich over de jongeman heen en draaide zijn gezicht naar zich toe. Verrast keek hij omhoog naar De Cock.

‘Henry Bernisse!’

De Cock knikte.

‘De enige zoon van een weduwe.’

Загрузка...