Toen De Cock de volgende morgen ruim drie kwartier te laat de grote recherchekamer binnenstapte, vond hij Vledder achter zijn computer. De snelle vingers van de jonge rechercheur dartelden speels over de toetsen.
Eerst toen De Cock tegenover hem had plaatsgenomen, liet hij zijn vingers even rusten, schoof zijn computer iets opzij en keek op.
‘Ik was hier op de normale tijd,’ schamperde hij.
De Cock knikte.
‘Heel goed, Dick, maar ik stap ’s morgens voor negen uur niet meer in de tram.’
‘Waarom niet?’
‘Veel te druk. Ik ben al een paar keer voor negen uur in een overvolle tram door zwaarlijvige vrouwen volledig in elkaar geplet. Onder dezelfde fysieke druk ben ik zelfs al eens in ademhalingsmoeilijkheden geraakt.’
Vledder lachte.
‘Smoesjes, De Cock. Maar het zij je vergeven. Als ik zo oud ben als jij hoop ik wel iets leukers te doen dan me ’s morgens tussen twee dikke dames te laten pletten.’
‘Als jij je kruit dan niet al verschoten hebt, huh, huh,’ zei De Cock met een gespeeld valse grijns. ‘Nee, ik was het gisteravond laat echt spuugzat, niet meer gemotiveerd en te lui om je nog van repliek te dienen. Ik meende dat je zoiets zei van “of stierf”. Het klonk nogal geëmotioneerd. Wat bedoelde je daar precies mee?’
‘Luister. Het is duidelijk dat Charles Verbruggen voor een fusie tussen de modehuizen een hinderpaal was, een waar struikelblok. Ik heb in zijn fraaie, in leer gebonden agenda gesnuffeld. Ongeveer een week voor zijn dood schreef hij: Van Maathuizen en Gerbrandsen sturen aan op een fusie, een stiekem gedoe waarover ik Van Maathuizen zal onderhouden.’
De Cock wreef even over zijn brede kin.
‘Verbruggen wist dus van die fusieplannen.’
Vledder knikte.
‘Van Maathuizen en Gerbrandsen konden of wilden die fusie niet aangaan voordat Verbruggen uit de zaak was. Toen bedacht ik: of stierf. En dat zei ik gisteravond.’
De blik van De Cock verhelderde.
‘Je bedoelt dat zowel Gerbrandsen als Van Maathuizen belang had bij zijn dood.’
‘Een motief voor moord,’ zei Vledder beslist.
‘Maar,’ vervolgde hij en klopte een paar keer op zijn bureaublad, ‘vannacht, tijdens een kort helder moment toen ik er even uit moest, besefte ik dat de moord op Van Maathuizen niet past in dat motief.’
De Cock glimlachte.
‘Zonder Van Maathuizen geen fusie.’ De grijze speurder zweeg even. ‘Wat ik mij nu ineens bedenk… Rudolf Gerbrandsen heeft tijdens zijn verhoor met ons nooit over een fusie gesproken.’ Vledder trok achteloos zijn schouders op.
‘Dat kunnen we hem alsnog vragen. Misschien kent hij bijzonderheden over de fusie die voor ons onderzoek naar de dood van Van Maathuizen van belang zijn.’
De Cock knikte.
‘Dan gaan wij straks naar hem toe.’
‘Wie heeft er belang bij dat Charles Verbruggen van het toneel verdween, en dat er geen fusie tussen de modehuizen tot stand kwam?’ vroeg Vledder zich hardop af.
‘Je bedoelt,’ vroeg De Cock, ‘wie heeft een motief voor deze moorden?’
‘Precies.’
De Cock trok zijn kin iets op.
‘Directeur De Klerk? Wat weten we van die vent? Niet veel meer dan dat Anita de Reus een spiegel in zijn privékantoor liet ophangen.’
Vledder grinnikte.
‘Zodat Mathilde de Graaf zich na haar bezoek uiterlijk ongeschonden aan het publiek kon vertonen.’
‘Indachtig de uitbundige kreten van Anita de Reus, de receptioniste van het modehuis Verbruggen, wordt het ook tijd dat wij die Mathilde samen nog eens onder verhoor nemen… over haar min of meer intieme verhoudingen met Van Maathuizen en De Klerk,’ vond De Cock.
Vledder deed of hij zijn keel schraapte.
‘Eh… en haar klacht bij de zedenpolitie over mijn… eh, mijn ongewenste intimiteiten.’
‘Dat laten we buiten beschouwing, Dick,’ sprak De Cock hoofdschuddend. ‘Neem jij straks contact op met Anita de Reus en vraag of Mathilde alweer op kantoor is verschenen.’ Vledder glimlachte. ‘Dat doe ik met plezier. Misschien heeft ze nog een paar pittige opmerkingen voor mij in petto.’ De jonge rechercheur zweeg even en tikte met een grijns tegen de zijkant van zijn computer.
‘Jij zult er toch aan moeten geloven.’
De Cock keek hem niet-begrijpend aan.
‘Waaraan?’
‘De computer. Het verhoor van Andrea van Loosduinen heb jij gisteravond alleen gedaan. Daar was ik niet bij. Ik kan dat verhoor moeilijk voor jou schrijven.’
De Cock stak in wanhoop zijn twee brede handen omhoog, tikte zijn korte te dikke vingers tegen elkaar en toonde ze daarna met de toppen naar voren aan Vledder.
‘Volkomen ongeschikt voor de kleine toetsjes van een computer. Dat heet fysieke onmacht. Ik dicteer jou dat verhoor wel.’ Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik ben niet verantwoordelijk voor jouw ambtseed.’ De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich zoals gewoonlijk ver naar voren om de hoorn op te nemen. ‘Ouderwets rotapparaat,’ steunde hij voordat hij de hoorn tegen zijn oor hield.
De oude rechercheur lette scherp op de gelaatsexpressie van zijn jonge collega die luisterde. Hij wist bij welke uitdrukking er onheil dreigde.
Vledder hield zijn hand voor het spreekgedeelte.
‘Ik heb hier de wachtcommandant aan de lijn. Beneden voor de balie staat een man die jou wil spreken.’
‘Wie is het?’
‘De Klerk.’
De man, die na een schuchter kloppen in de deuropening van de grote recherchekamer verscheen, was kaalhoofdig, klein van gestalte en had een ietwat corpulente habitus. Met korte driftige pasjes kwam hij naderbij. De man moest achter in de veertig zijn, schatte De Cock. Voor een man in het modevak was hij slordig gekleed. Een blauwe spijkerbroek slobberde rond zijn knieën en het leren jack dat hij droeg zat veel te krap om zijn in de jaren kennelijk uitgedijde lichaam.
Bij het bureau van de grijze speurder bleef de man wat verloren staan en keek aarzelend van De Cock naar Vledder en weer terug.
‘Ik… eh, ik ben op zoek naar rechercheur De Cock,’ sprak hij weifelend.
De oude rechercheur kwam uit zijn bureaustoel overeind en stak de man zijn hand toe.
‘Mijn naam is De Cock met… eh, met ceeooceekaa,’ reageerde hij vriendelijk. Hij gebaarde naast zich. ‘En dat is mijn onvervangbare assistent, rechercheur Vledder.’
Na de handdruk wees hij naar de stoel bij zijn bureau.
‘Neemt u plaats en vertel ons… met wie hebben wij het genoegen?’ De man ging wat ongemakkelijk zitten.
‘Ik ben De Klerk… Christiaan de Klerk… onderdirecteur van het modehuis Verbruggen.’ Hij zuchtte diep. ‘En een man in nood.’ Ongelukkig keek hij De Cock en Vledder aan. ‘In welk opzicht?’ vroeg De Cock vriendelijk.
De Klerk verschoof iets op zijn stoel.
‘Ik ben geen streber… geen man die zo nodig op de voorgrond moet staan. Ik heb ook geen leiderscapaciteiten. Ik heb altijd moeite om anderen taken op te dragen. Ik ben gewoon een man die vol ijver en plezier zijn werk doet.’
‘U sprak over nood,’ zei De Cock.
De Klerk zuchtte nog eens, en het leek of hij bij het uitademen kromp.
‘In twee luttele dagen zijn mij de beide mannen tegen wie ik aanleunde, ontvallen.’
‘U bedoelt de heren Verbruggen en Van Maathuizen.’ De Klerk knikte en bleef met een gebogen rug zitten. ‘Een ieder verwacht nu van mij dat ik de leiding van het modehuis op mij zal nemen. En voor die taak ben ik niet toegerust.’ De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘U kunt toch leunen op Mathilde de Graaf, de bekwame secretaresse van wijlen de heer Verbruggen?’ Het was een typische reactie van De Cock, vond Vledder, die het niet altijd eens was met de verhoren van zijn oude collega en daarom meestal stil bleef luisteren.
‘Die is er niet,’ antwoordde De Klerk hoofdschuddend op de vraag.
‘Nog steeds ziek?’
‘Erger.’
‘Wat bedoelt u?’
‘Ze is gewoon verdwenen.’
De Cock keek verbaasd.
‘Verdwenen?’
De Klerk knikte.
‘Ze heeft haar koffertje gepakt en is weggegaan. Haar vrienden, bij wie ze een etage bewoont, weten niet waar ze is. Zelfs haar vader weet niet waar zij is. Hij heeft ook taal noch teken van haar vernomen. De brave man gaat gebukt onder die onzekerheid.’
‘U bent bij hem geweest?’
‘Ik ben naar hem in Hoorn gegaan.’
‘Woont hij daar?’
‘Ja. Ik dacht dat ze zich bij hem schuilhield en ik wilde haar verzoeken om weer naar kantoor te komen om mij te helpen. Zij was de enige mogelijkheid die ik zag om uit de ellende te komen. Ze kent ons bedrijf als geen ander.’
De Cock keek bijna medelijdend naar De Klerk.
‘Mathilde de Graaf woont gewoon thuis bij haar vader in Hoorn?’ vroeg De Cock.
‘Ja, eh… nee, door de week woont ze in Amsterdam op een etage bij vrienden, in de Vierwindenstraat. Maar in de weekenden is ze in Hoorn bij haar vader. Het is onder meer mijn taak om de gegevens van het personeel bij te houden. Daardoor ken ik haar woonadressen.’
De Cock likte even aan zijn droge lippen.
‘Had u een verhouding met Mathilde?’
Vledder grinnikte in zichzelf om deze vraag. Hij dacht aan de mooie Mathilde samen met deze slordige, sneue man. Maar het was De Cock die het verhoor deed en niet hij…
De Klerk schonk hem een droeve grijns.
‘Ik weet dat er onder ons personeel wordt geroddeld, maar ik heb nooit gebruikgemaakt van de diensten van Mathilde de Graaf.’
‘U bedoelt,’ sprak De Cock met gefronste wenkbrauwen, ‘dat Mathilde de Graaf zichzelf dienstbaar aanbood. Ik bedoel… presenteerde zij zich aan u als een soort prostituee in kantoortijd?’ Vledder draaide zich om, anders zou De Cock de lach op zijn gezicht zien. Hij vond het taalgebruik van zijn oude collega, hoe serieus ook bedoeld, niet van deze tijd en daardoor soms komisch.
De Klerk schudde zijn hoofd
‘Het was een overeenkomst.’
‘Met wie?’
‘Met Charles Verbruggen.’
De Cock stak vertwijfeld zijn armen omhoog.
‘Dat begrijp ik niet.’
‘Het is ook een ongewoon verhaal,’ zei De Klerk met een effen stem. ‘Op een dag… nu alweer een paar jaar geleden… ontbood Charles Verbruggen mij en Van Maathuizen op zijn privékantoor. Daar zat ook Mathilde de Graaf. Charles Verbruggen vertelde dat hij van mening was dat wij ons op kantoor prettig zouden moeten voelen. Daarom… als de werkdruk te groot werd en wij behoefte hadden aan enige ontspanning, dan konden Van Maathuizen en ik — zonder tegenprestatie, dus zonder betaling — gebruikmaken van de diensten van Mathilde de Graaf… diensten, die zij alleen bij lichamelijk ongenoegen zou mogen weigeren.’ Nog met het hoofd gebogen hief De Klerk zijn ogen naar de oude rechercheur.
De Cock staarde de man verbijsterd aan.
‘Dat is niet waar!’
De Klerk trok zijn schouders iets op.
‘Waarom zou ik hierover liegen?’
‘Hoe reageerde Mathilde de Graaf hierop?’ zei De Cock terwijl hij naar zijn hoofd greep.
‘Zij reageerde in het geheel niet. Ze zat er bij alsof ze niet hoorde wat er gezegd werd.’
‘Apat h isch?’
De Klerk knikte.
‘Ik had op dat moment diep medelijden met haar.’
De Cock kneep zijn ogen even dicht.
‘U zegt nooit van haar dienst gebruik te hebben gemaakt?’ Christiaan de Klerk schudde zijn hoofd.
‘Ik vertrouwde Charles Verbruggen niet.’
‘Waarom niet?’
Christiaan de Klerk trok een grijns.
‘Het was een typisch staaltje van zijn perverse geest. Ik heb nooit begrepen hoe hij die overeenkomst met Mathilde de Graaf heeft kunnen aangaan. Ik vond het een soort koehandel, waaraan ik niet mee wilde doen.’
De Cock glimlachte.
‘Vond u Mathilde de Graaf geen aantrekkelijke vrouw?’
‘Wellicht voor anderen…’
‘Voor u niet?’
De Klerk reageerde niet direct. Hij keek De Cock een tijdje zwijgend aan.
‘Ik val niet op vrouwen.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Hebt u later met Mathilde de Graaf nog over die vreemde overeenkomst gesproken?’
‘Dat heb ik wel geprobeerd, maar Mathilde de Graaf was daarover niet toegankelijk.’
De Cock boog zich iets naar voren.
‘Hoe reageerde Van Maathuizen, weet u dat?’
De Klerk trok zijn schouders op.
‘Hij profiteerde wel van haar diensten. Voor hij die meid van het modehuis Gerbrandsen leerde kennen had hij vrij regelmatig lijfelijk contact met Mathilde.’
De Cock gebaarde in zijn richting.
‘Met “die meid van het modehuis Gerbrandsen” bedoelt u Andrea van Loosduinen?’
‘Ik ken haar naam niet.’
De Cock snoof.
‘Misschien moet u haar wel spoedig in uw personeelsbestand opnemen.’
‘Hoezo?’
‘Na de fusie.’
De Klerk reageerde als door een wesp gestoken.
‘Er komt geen fusie!’ Hij schreeuwde en stond op van zijn stoel. ‘Een fusie… nooit. Ik zal mij er met hand en tand tegen verzetten. Een fusie met het modehuis Gerbrandsen betekent de ondergang van ons bedrijf.’
De Cock glimlachte om de reactie.
‘De heer Van Maathuizen was juist een warm voorstander van zo’n fusie.’
De Klerk ging grommend weer zitten.
‘Antonie van Maathuizen… God hebbe zijn ziel… was een carrièrefreak, een fanaat, een fantast. Een man zonder scrupules, die je voortdurend “Hals- und Beinbruch” moest wensen.’
‘Hals- und Beinbruch?’ vroeg de Cock.
‘Ja. Hij haalde zakelijk zulke capriolen uit dat je steeds verwachtte dat hij zijn nek brak. Maar wonderbaarlijk genoeg liep het altijd goed af, vaak ook omdat Verbruggen op tijd ingreep.’
‘Een van de vele strubbelingen tussen die twee?’ vroeg De Cock.
‘Ze hadden voortdurend bonje. Antonie van Maathuizen was een vreemde vent. Hij had het hoog in zijn bol. Hij beklaagde zich er voortdurend over dat hij voor zijn veertigste nog geen miljonair was geworden.’ De Klerk trok zijn gezicht strak nadat hij dat gezegd had. ‘Toen ik,’ ging hij verder, ‘van het personeel hoorde dat Verbruggen was vermoord, dacht ik onmiddellijk aan Van Maathuizen.’
De Cock trok denkrimpels in zijn voorhoofd.
‘A ls dader?’
Christiaan de Klerk knikte overtuigend.
‘In zijn hang naar macht en geld acht ik hem tot alles in staat.’ De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘Ook tot een moord op Charles Verbruggen?’
‘Absoluut. Ik heb dat eerlijk gezegd al tijden verwacht. Na al die jaren van onmin, u merkte het zelf al op. Ze hadden voortdurend strubbelingen over de te volgen koers van het bedrijf. Dat Verbruggen hem nog steeds naast zich duldde, heeft mij altijd verbaasd.’
De Cock keek de man met een grijns aan.
‘Van Maathuizen is dood… vermoord.’
‘Hij heeft kennelijk een keer te hoog gegrepen,’ was het snelle antwoord van De Klerk.
De Cock glimlachte fijntjes.
‘Meneer De Klerk, die tegenstellingen tussen Charles Verbruggen en Van Maathuizen hebben u wel in een uiterst bevoorrechte positie gebracht.’
‘Hoe bedoelt u dat?’ vroeg de man wantrouwend.
‘U bent gestegen in de hiërarchie. U bent alleenheerser van het modehuis Verbruggen geworden.’
De Klerk zuchtte.
‘Ik dacht dat ik u al voldoende had uitgelegd dat ik daar niet blij mee ben.’
‘Uw uitleg heeft mij niet overtuigd,’ sprak De Cock hoofdschuddend.
De Klerk ging iets achteruit zitten. Een houding van afweer, vond Vledder, die het tafereel van achter zijn bureau volgde.
‘U… eh, u gelooft mij niet. U gelooft niet dat ik de positie verfoei waarin ik terecht ben gekomen door de dood van Verbruggen en Van Maathuizen?’
‘Integendeel,’ zei De Cock, ‘uw positie is de best denkbare in het modebedrijf Verbruggen. De aanvankelijke leider van dit bedrijf was een beul voor het personeel. Charles Verbruggen werd in het hele modewereldje als een onmogelijk mens gezien. Niemand zal zijn dood berouwen… ook u niet, heer De Klerk. De plotselinge dood van de heer Van Maathuizen brengt u niet in dalen van verdriet. Zijn dood betekent het einde van de plannen voor de door u zo vervloekte fusie met het modehuis Gerbrandsen.’
De Cock bracht een grijns op zijn gezicht.
‘Als iemand,’ formuleerde hij kalm en met overtuiging, ‘belang had bij de dood van zowel de heer Verbruggen als van de heer Van Maathuizen, dan bent u dat… heer Christiaan de Klerk. Ondanks uw vele jeremiades hebt u zich heel sluw in een prachtige positie gemanoeuvreerd. Het kon niet beter. Voor de beide moorden had u ijzersterke motieven.’
De Cock pauzeerde. Hij strekte zijn armen naar de man uit.
‘Christiaan de Klerk, ik zeg het u onomwonden: ik verdenk u van een dubbele moord.’
De man keek hem verbijsterd aan. Zijn ogen werden groot en zijn mond zakte open.
‘U bent gek.’
Vledder was op zijn hoede. Je wist nooit waartoe een woedende, in het nauw gedreven man in staat was. Hij spande zijn spieren om De Cock eventueel te hulp te schieten.
Maar De Cock was kalm en knikte gelaten.
‘Ik heb die kreet meer gehoord. U bent waarachtig niet de eerste die aan mijn verstandelijke vermogens twijfelt. En vermoedelijk bent u ook niet de laatste. Ik verzeker u echter dat mijn hersenen nog in een puike conditie verkeren en ik daag u uit mijn verdenkingen met feiten te weerleggen.’
Christiaan de Klerk zwaaide met zijn armen.
‘Man! Je bent gek.’
‘Dat onderwerp hebben we al uitgebreid behandeld,’ gniffelde De Cock. ‘Daar komen wij niet meer op terug. Nog eens… weerleg mijn verdenkingen met feiten, De Klerk.’
‘Het is… het is onzin wat u beweert,’ stamelde de man wanhopig. ‘Het is klinkklare nonsens. Ik heb die mensen niet vermoord.’ De Cock maakte een vragend gebaar.
‘U ontkent?’
‘Ja. Natuurlijk ontken ik,’ beet de man De Cock toe. ‘Dat is geen weerlegging,’ sprak De Cock kalm, ‘van de feiten die ik u heb voorgelegd.’
De Klerk ramde met zijn vuist op het bureau van De Cock.
‘Ik wil een advocaat!’ schreeuwde hij.
De Cock zuchtte.
‘Dat is wat alle moordenaars het eerste roepen.’