10

De mollige assistente van dokter Achterbosch stond in de Saxen Weimarlaan handenwringend aan de deur van de wachtkamer van de praktijk. Ze was feestelijk gekleed in een korte witte bontcape, waaronder een lange donkere avondjurk, bedekt met fonkelende lovertjes.

Met een blik vol wanhoop keek ze van De Cock naar Vledder en terug.

‘Ze hebben hem doodgeschoten,’ jammerde ze toonloos. ‘Doodgeschoten… doodgeschoten… doodgeschoten.’ Ze herhaalde het alsof het begrip weigerde bezit van haar te nemen.

De Cock legde vertrouwelijk zijn rechterhand op haar schouder en voelde hoe haar lichaam beefde.

‘Hebt u hem gevonden?’ vroeg hij vriendelijk.

De jonge vrouw knikte.

‘Ik was vanavond met een vriendin van mij naar theater Carré, naar het stuk Les Misérables. Mijn vriendin werd na afloop van de voorstelling door haar man afgehaald en ik liet mij met een taxi naar huis rijden.’ Ze zweeg even, slikte een brok uit haar keel. ‘Toen ik thuiskwam vond ik Joost… dokter Achterbosch… liggend achter zijn bureau… doodgeschoten.’

De Cock keek haar schuins aan.

‘U woont hier?’

In zijn stem trilde verbazing.

De jonge vrouw knikte opnieuw.

‘Ik ben Poelstra… Maria Poelstra. Ik leef samen met de dokter… al zeven jaar… sinds zijn vrouw aan kanker stierf. Voordien was ik al als assistente bij hem in dienst.’

De Cock plukte aan zijn onderlip.

‘Had dokter Achterbosch wel eens problemen met zijn patiënten?’

‘Hoe bedoelt u?’

De Cock wuifde voor zich uit.

‘De autoriteit van een arts is niet meer onaantastbaar,’ legde hij uit. ‘Patiënten willen nog wel eens hun onvrede uiten over een behandeling of een beslissing en tot gewelddadigheden komen. Ik ken daar een paar recente voorbeelden van.’

‘U denkt dat een patiënt dit heeft gedaan?’

De Cock negeerde de vraag.

‘U kent alle patiënten van de dokter?’

Maria Poelstra knikte en wees achter zich.

‘Die staan in de kaartenbak.’

De Cock glimlachte.

‘En de patiënten die niet in de kaartenbak staan?’

Maria Poelstra keek hem onnozel aan.

‘Zijn die er?’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

‘Mijn collega en ik waren hier vanmorgen om met dokter Achterbosch over een sterfgeval te praten. Herinnert u zich dat nog?’

‘Zeker.’

‘Heeft de dokter na ons vertrek met u over ons bezoek gesproken?’

Maria Poelstra liet haar hoofd iets zakken en antwoordde niet.

De Cock bracht zijn rechterhand onder haar kin en tilde haar gezicht omhoog. ‘Heeft de dokter,’ herhaalde hij dwingender, ‘met u over ons bezoek gesproken?’

Maria Poelstra knikte traag. ‘U wilde inlichtingen over het overlijden van de heer Van Fluijtenberg.’

‘Kent u dat sterfgeval?’

‘Nee.’

De Cock zuchtte. ‘Zegt de naam Van Fluijtenberg u iets… het is geen alledaagse naam?’

Maria Poelstra liet haar hoofd opnieuw zakken.

‘Ik ken Walter van Fluijtenberg. Een jaar of vijf geleden heb ik dokter Achterbosch geassisteerd bij een kleine operatie.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Wat voor een operatie?’

Maria Poelstra slikte. ‘Walter van Fluijtenberg was bij een vuurgevecht met de politie getroffen. Dokter Achterbosch heeft een kogel uit zijn bil verwijderd.’

De Cock zweeg even en streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘U bent bereid om dat eventueel onder ede te bevestigen?’

Maria Poelstra keek de oude rechercheur verschrikt aan. Haar ogen rolden in haar kassen. ‘Nee… nee,’ riep ze hoofdschuddend. ‘Nooit.’

Ze liep in paniek de oude rechercheur voorbij en holde de wachtkamer uit.

De Cock keek haar na. Secondenlang. Toen draaide hij zich langzaam om en liep verder. Vledder volgde.

Dokter J.H. Achterbosch lag op zijn rug achter zijn bureau naast een omgevallen stoel. Bij zijn linkeroor lag zijn verbrijzelde bril. Zijn gezicht was deerlijk verminkt. Op zijn voorhoofd, kort onder de haargrens, zaten dicht bijeen twee kogelgaten. Een derde kogel was via de rechteroogkas het hoofd van de arts binnengedrongen. Minuscule glassplintertjes glinsterden in en rond zijn rechterwenkbrauw.

De oude rechercheur bezag de situatie… koel en afstandelijk… met een scherpe blik voor het detail. Naar zijn overtuiging werd de arts door de kogels getroffen toen hij achter zijn bureau zat. Door de kracht van de inslagen was hij met zijn stoel achterovergetuimeld en op zijn rug terechtgekomen.

De Cock hurkte bij de dode neer en bezag nogmaals de verwondingen aan het gezicht. Er was slechts een kleine spreiding. De kogelgaten zaten opmerkelijk dicht bij elkaar… een duidelijke aanwijzing voor het werk van een geoefend schutter.

Met een zucht kwam de grijze speurder overeind en keek rond. Zijn gezicht stond strak. Het was een perfecte kopie van de moord op notaris Van den Hoeve… een liquidatie… meedogenloos en met uiterste precisie uitgevoerd.

De gedachte deed hem huiveren.

Bram van Wielingen kwam dreunend het vertrek binnen. Hij zette zijn aluminium koffertje in het midden van de kamer en keek uitdagend naar De Cock. ‘Wat ben je aan het doen?’ vroeg hij meesmuilend. ‘Productie opvoeren? Twee op één dag… ’s middags en ’s avonds?’

De Cock liet de spot aan hem voorbijgaan en antwoordde niet. Zwijgend wees hij naar het lijk achter het bureau. Bram van Wielingen liep op hem toe en blikte over de schouder van de oude rechercheur naar de vloer. ‘Net… net als vanmiddag,’ stamelde hij geschrokken. ‘Ik zie geen verschil.’ De fotograaf keek op. ‘Is er een executiepeloton op pad?’

De Cock knikte traag. ‘Daar lijkt het op,’ sprak hij somber. ‘Qua modes operandi… opzet en uitvoering… is het beslist dezelfde moordenaar als die van vanmiddag.’ De grijze speurder gebaarde naar de dode arts achter zijn bureau. ‘En ik ben er ook van overtuigd, dat onder zijn schedeldak drie kogels zitten van het kaliber negen millimeter, afgevuurd met dezelfde revolver als waarmee vanmiddag notaris Van den Hoeve werd omgebracht.’

Bram van Wielingen keek De Cock zorgelijk aan.

‘Enig idee omtrent de dader?’

De oude rechercheur trok zijn schouders iets op.

‘Ideeën genoeg. Maar bewijzen… ‘Hij maakte zijn zin niet af.

Bram van Wielingen slofte terug naar zijn koffertje en pakte zijn Hasselblad. Op zijn gezicht lag een grijns.

‘Ik wens je veel sterkte.’

De Cock schonk hem een moede glimlach.

‘Ik heb het gevoel,’ reageerde hij mat, ‘dat ik dat nodig heb.’

De oude rechercheur liep achter het bureau vandaan naar dokter Den Koninghe, die met twee onaandoenlijke broeders van de Geneeskundige Dienst in zijn kielzog het vertrek binnenstapte. De oude lijkschouwer drukte hem slapjes de hand. ‘Je mag je wel tot één dode per dag beperken,’ sprak hij minzaam. ‘Ik heb werk genoeg.’ De dokter keek naar hem op. ‘Je hebt beslist een vriendelijk gezicht, maar in mij bruist niet het verlangen om het vaak te zien.’

Het klonk cynisch.

De Cock reageerde niet. Hij duwde de kleine lijkschouwer iets opzij en keek gespannen naar Maria Poelstra, die vanuit de wachtkamer wild het vertrek binnenstormde. Ze droeg nog steeds de lange donkere feestjurk met de glinsterende lovertjes, maar haar zwarte haren hingen warrig langs haar hoofd en haar gezicht zag rood. Hijgend bleef ze voor de grijze speurder staan en zwaaide met een briefje in haar hand.

‘Ik heb de naam van de moordenaar.’

De Cock keek haar verward aan.

‘De naam van de moordenaar?’ herhaalde hij ongelovig.

Maria Poelstra knikte.

‘Ik vond dit briefje boven, half onder het telefoontoestel geschoven. De dokter had nog een afspraak met een patiënt om negen uur.’

De Cock nam het briefje van haar over. Vledder kwam achter hem staan en las over zijn schouder mee.

‘Roosendaal,’ lispelde hij geschrokken. ‘Richard Roosendaal.’


De rechercheurs reden in hun Golf van de Saxen Weimarlaan weg. De Cock trok rillend de kraag van zijn regenjas omhoog. De novembernacht was koud en de motor van de wagen had zijn bedrijfstemperatuur nog lang niet bereikt.

Vledder blikte opzij.

‘Wil je direct terug naar de Kit of gaan we hem eerst arresteren?’

‘Wie?’

‘Richard Roosendaal.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Als Richard Roosendaal deze moord heeft gepleegd, dan is hij ook verantwoordelijk voor de moord op notaris Van den Hoeve.’

Vledder liet zijn stuur even los en spreidde zijn beide handen.

‘Kan dat niet?’

De Cock knikte traag.

‘Richard Roosendaal kan tot het vermoeden zijn gekomen dat hij en zijn zuster Patricia door manipulaties van notaris Van den Hoeve en dokter Achterbosch een deel van de erfenis van hun oom Frederik zijn misgelopen.’

‘Een wraakactie?’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

‘Ik heb er gevoelsmatig moeite mee,’ sprak hij aarzelend. ‘Het zou betekenen, dat Richard Roosendaal inzake de dood van oom Frederik over meer kennis en informatie beschikt dan wij. En dat idee heb ik tijdens ons onderhoud met hem niet gekregen.’

Vledder klapte met zijn vuist op het stuur.

‘Hij had een afspraak met dokter Achterbosch om negen uur. Dat was voordat hij zo rond de klok van tien uur bij ons aan de Warmoesstraat kwam.’ De jonge rechercheur snoof. ‘Over die afspraak heeft hij met geen woord gerept.’

De Cock keek zijn jonge collega van terzijde aan.

‘Een bewijs van moord?’

Vledder zwaaide heftig.

‘Hij wist van het bestaan van dokter Achterbosch.’

De Cock grinnikte.

‘Is dat zo moeilijk? Hij kan bij het Bevolkingsregister hebben vernomen, dat dokter Achterbosch inzake de dood van zijn oom de verklaring van overlijden had afgegeven en daarna het plan hebben opgevat om aan de dokter enige opheldering te vragen.’ De oude rechercheur zweeg even. ‘Bovendien staat die naam op die valse kennisgeving van overlijden.’

Vledder bromde. ‘Toch vertrouw ik hem niet.’

De Cock negeerde de opmerking. Herinner jij je een schietpartij met de politie, waarbij Walter van Fluijtenberg zou zijn betrokken?’

Vledder trok zijn schouders op. ‘Er zijn de laatste jaren zoveel schietpartijen geweest. Dat is niet meer bij te houden.’

De Cock kauwde op zijn onderlip. Van Fluijtenberg… Van Fluijtenberg… die naam zegt mij niets,’ sprak hij bitter. ‘Dat waren de woorden van dokter Achterbosch vanmorgen. Nu blijkt dat hij wel degelijk een Van Fluijtenberg kende… Walter van Fluijtenberg… en bereid was om een politiekogel uit zijn bil te verwijderen.’

Vledder knikte met een ernstig gezicht. ‘En vermoedelijk,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘wist Walter van Fluijtenberg vooruit, dat een dergelijke bereidheid bij dokter Achterbosch voorhanden was.’

De Cock zuchtte. ‘We kunnen gevoeglijk aannemen, dat dokter Achterbosch tot heel veel zaken bereid was.’

‘Een louche dokter.’

De Cock grijnsde. ‘Zelfs in de literatuur vormen artsen en misdaad een gewilde combinatie.’

De oude rechercheur trok zijn veiligheidsgordel iets losser en liet zich knorrend onderuitzakken. ‘Navolgelingen van Hippocrates[3] en de heilige Hermandad,[4]’ bromde hij, ‘zijn in het verleden wel vaker met elkaar in conflict gekomen.’

Ineens kwam hij weer omhoog, een verschrikte uitdrukking op zijn gezicht.

‘Peter van Oosterwijker.’

Vledder keek hem verward aan. ‘Wie of wat is Peter van Oosterwijker?’

De Cock gebaarde heftig. ‘Bij de broers Van Fluijtenberg, M.G. van den Hoeve en J.H. Achterbosch stond nog een naam onder die valse kennisgeving van overlijden.’

‘En?’

De Cock verschoof onrustig op zijn stoel. ‘Begrijp je het dan niet?’ riep hij geagiteerd. ‘Van den Hoeve en Achterbosch zijn vermoord.’

Vledder reageerde geschrokken. ‘Je… je hebt gelijk,’ stamelde hij. ‘Als je van het lijstje op die valse kennisgeving van overlijden uitgaat, dan is Peter van Oosterwijker de volgende man die op de nominatie staat om… om te worden vermoord.’ De jonge rechercheur blikte opzij. ‘Maar wie is Peter van Oosterwijker?’


Vledder wreef met zijn duim en wijsvinger langs zijn neus in zijn ooghoeken. ‘Ik heb slaap,’ gromde hij. De jonge rechercheur schoof een dik telefoonboek van Amsterdam van zich af. ‘Ik kan toch moeilijk midden in de nacht alle mensen met de naam Van Oosterwijker uit hun bed bellen en vragen of ze zijn vermoord?’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Dat lijkt mij geen goede vraagstelling,’ sprak hij ernstig. De oude rechercheur wees naar het telefoonboek van Amsterdam. ‘En daar zul je hem niet in vinden. Volgens het valse bericht van overlijden woont Peter van Oosterwijker in Baarn.’

Vledder wreef over zijn blonde haar. ‘Je hebt gelijk,’ verzuchtte hij, ‘in Baarn. Dat was ik even vergeten.’ De jonge rechercheur keek op. ‘Jij bent van nature een nachtbraker. Ik niet. Op dit uur van de dag ben ik niet zo helder meer.’

Het klonk als een verontschuldiging.

De Cock liet zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken. ‘Bel de heer Kruidenwinkel.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan. ‘Wie is de heer Kruidenwinkel?’

De Cock wees naar zijn bureau. ‘Zijn telefoonnummer staat bij mij op de molen. De heer Kruidenwinkel is referendaris bij het Bevolkingsregister van Amsterdam. Ik ken hem persoonlijk en hij heeft mij toegezegd dat ik in noodgevallen een beroep op hem mag doen.’

‘Midden in de nacht?’

De Cock knikte. ‘Juist, midden in de nacht.’ Hij strekte zijn wijsvinger naar Vledder uit. ‘Zeg de referendaris dat het een zaak is van leven of dood en vraag hem om het adres van een man, genaamd Peter van Oosterwijker, die…’

Vledder onderbrak hem. ‘Die man is referendaris bij het Bevolkingsregister van Amsterdam.’

‘Precies.’

Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Die Peter van Oosterwijker woont in Baarn.’

De Cock knikte. ‘Je liet mij ook niet uitspreken,’ reageerde hij geduldig. ‘Het adres van een man, genaamd Peter van Oosterwijker, die bij het Bevolkingsregister van Amsterdam in dienst is… of is geweest.’

De rechterhand van Vledder reikte naar de telefoonmolen op het bureau van De Cock. Halverwege hield hij in en keek met een troebele blik omhoog. ‘Bij het Bevolkingsregister van Amsterdam in dienst is… of is geweest?’ herhaalde hij vragend.

De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Ik heb een sterk vermoeden,’ sprak hij bedachtzaam, ‘dat Peter van Oosterwijker de man is, die drie jaar geleden “vergat” het overlijden van Frederik Johannes van Fluijtenberg op de computeruitdraai voor de politie te plaatsen.’

Загрузка...