7

Notaris M.G. van den Hoeve lag op zijn rug achter zijn bureau naast een omgevallen stoel. Zijn bolrond gezicht was deerlijk verminkt. Op zijn voorhoofd, kort onder de haargrens, zaten dicht bijeen twee kogelgaten. Een derde kogel was via de rechteroogkas het hoofd binnengedrongen.

Vledder liep geschrokken door de aanblik achter de rug van De Cock vandaan en verliet het vertrek.

De oude rechercheur bezag de situatie… koel en afstandelijk… met een scherpe blik voor het detail. Naar zijn overtuiging werd de notaris door de kogels getroffen toen hij achter zijn bureau zat. Door de kracht van de inslagen was hij met zijn stoel achterovergetuimeld en op zijn rug terechtgekomen.

De Cock hurkte bij de dode neer en bezag nogmaals de verwondingen aan het gezicht. Er was slechts een kleine spreiding. De kogelgaten zaten opmerkelijk dicht bijeen… een duidelijke aanwijzing voor een geoefend schutter.

De grijze speurder kwam weer overeind en liet zijn blik door het vertrek dwalen. Rechts waren twee hoge ramen met uitzicht over het troebele water van de Keizersgracht. Achter het bureau, naast de omgevallen stoel, stond een grote oude brandkast van Lips — gesloten, gaaf — zonder zichtbare sporen van braak. Ook het rijtje stalen kasten links aan de wand was ongehavend. Op het immense bureau van de notaris lagen geen bescheiden of dossiers.

De Cock schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge. Het was kwart over twee. Hij keek op en wendde zich tot Vledder, die met een ontdaan gezicht naast een halfopen deur tegen de deurpost stond geleund. De confrontatie met een gewelddadige dood kon de jonge rechercheur nog steeds moeilijk verwerken.

‘Wie heeft hem ontdekt?’

Vledder gebaarde achter zich.

‘Een oude bediende, Hendrik de Vries. Hij noemt zichzelf klerk. Ik heb nog niet behoorlijk met hem kunnen praten. Hij is totaal overstuur, geeft voortdurend over.’

De Cock keek hem bezorgd aan.

‘Heeft hij een dokter nodig?’

Vledder schudde traag zijn hoofd.

‘Dat dacht ik niet. Het is even de schok. De oude man trekt wel weer bij.’

De jonge rechercheur toonde een moede glimlach. ‘Net als ik. Ik zal straks proberen om alsnog een verklaring van hem op te nemen.’

De Cock knikte instemmend.

‘Is er nog ander personeel?’

Vledder trok zijn schouders op.

‘Ik heb buiten die oude man niemand op het kantoor gezien.’

Bram van Wielingen kwam het vertrek binnen. Hij zette zijn aluminium koffertje in het midden van de kamer op een Perzisch tapijt en keek lachend naar De Cock. ‘Dat ben ik van jou niet gewend… een moord overdag. Meestal laat je mij bij nacht en ontij uitrukken.’ Hij keek om zich heen. ‘Waar is het lijk?’

De Cock wees.

‘Hij ligt achter zijn bureau. Schrik niet, hij ziet er niet erg appetijtelijk uit.’

Bram van Wielingen maakte een nonchalant gebaar.

‘Dat doen lijken nooit,’ bromde hij. De politiefotograaf bukte zich, opende zijn koffertje en nam daaruit zijn Hasselblad. In een reeks routinehandelingen monteerde hij daarop een flitslicht en liep naar de plek die De Cock hem had gewezen. Even aarzelde hij, toen richtte hij zijn camera en flitste in het dode gezicht van de notaris.

Vledder liep van de deurstijl weg toen dokter Den Koninghe het vertrek binnenkwam. Achter hem torenden twee onaandoenlijke broeders van de Geneeskundige Dienst met hun brancard.

De Cock slofte met een blijde lach om zijn mond op de lijkschouwer af en drukte hem hartelijk de hand.

De oude rechercheur had een zwak voor de kleine excentrieke dokter met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwart jacquet en zijn verfomfaaide groenuitgeslagen garibaldihoed.

‘Hoe maakt u het?’ vroeg hij belangstellend.

Dokter Den Koninghe keek door zijn metalen brilletje schuin naar hem op.

‘Ben je van gewoonte veranderd?’

De Cock reageerde verwonderd.

‘Hoezo?’

‘In de regel presenteer jij mij gewelddadig gedode mensen in de late avond of vroege nacht… nooit des daags bij puur daglicht.’

De Cock spreidde zijn handen.

‘De tijdstippen waarop ik u slachtoffers presenteer, worden niet door mij bepaald,’ sprak hij verontschuldigend. ‘Het is mijn noodlot. Als man van het recht ben ik gekoppeld aan de klok van de misdaad.’

Den Koninghe sjokte aan hem voorbij, gebaarde aan Bram van Wielingen, dat hij zich met zijn camera achter het bureau diende te verwijderen en hurkte daarna met krakende knieën bij de dode neer.

Zijn onderzoek duurde slechts kort. Hij keek naar de verwondingen aan het gezicht van de notaris. Vluchtig… bijna ongeïnteresseerd. Al na een paar seconden kwam de oude lijkschouwer overeind, nam zijn bril af, pakte zijn witte pochette uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste zijn glazen schoon.

‘Hij is dood,’ sprak hij laconiek.

De Cock knikte met een ernstig gezicht.

‘Dat begreep ik,’ reageerde hij simpel.

De dokter wees in de richting van de dode.

‘Nog niet lang. Ik schat hooguit een uur. De lichaamstemperatuur is nauwelijks gedaald.’

Hij zette met precieze bewegingen zijn bril weer op en plooide zijn pochette terug in de borstzak van zijn jacquet. Voor hij wegliep wuifde hij achter zich in de richting van de dode notaris.

‘De man of de vrouw die op hem schoot, had blijkbaar een hekel aan dat bolle gezicht.’

De lijkschouwer glimlachte om zijn eigen opmerking, zwaaide tot afscheid en liep de kamer uit.

In de deuropening botste hij bijna tegen Ben Kreuger.

De dactyloscoop kwam met zijn koffertje in zijn hand naar De Cock toe en keek om zich heen.

‘Is hier voor mij nog iets te kwasten?’[2]

De Cock wees voor zich uit.

‘Misschien aan deze zijde van het bureau. Mogelijk heeft de dader voor hij schoot even met zijn handen voor op het blad van het bureau gesteund.’ De oude rechercheur zweeg even en zuchtte. ‘Veel hoop heb ik er niet op. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is hier niets aangeraakt… Het lijkt erop dat de moordenaar is binnengekomen, heeft geschoten en weer is weggegaan.’

‘Een liquidatie?’

De Cock knikte.

‘Daar heeft het veel van weg.’

Ben Kreuger zuchtte.

‘Dat is tegenwoordig aan de orde van de dag. Ik heb er dit jaar al tientallen meegemaakt. In de kringen van de misdaad worden doodvonnissen snel uitgesproken en uitgevoerd.’

Vledder liep dreunend op hem toe. Zijn gezicht zag opgewonden.

‘Ik heb Hendrik de Vries, die klerk, verhoord. Hij was weer aanspreekbaar.’

‘En?’

‘Hij neemt altijd van huis een paar boterhammen mee en gebruikt zijn lunch hier op kantoor.’

De Cock grijnsde.

‘Zo,’ sprak hij spottend, ‘dat is dan heel belangrijk om te weten.’

Vledder keek hem vernietigend aan.

‘Het is inderdaad belangrijk,’ reageerde hij fel. ‘Vanmorgen tegen twaalf uur kwam notaris Van den Hoeve naar hem toe en gaf hem vijfentwintig gulden. “Hier,” zei hij, “ga maar in de stad lunchen.”’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Hij stuurde hem weg.’

Vledder knikte heftig.

‘Precies. Hij wilde niet dat de klerk tijdens lunchtijd op kantoor verbleef.’

De Cock plukte peinzend aan zijn onderlip.

‘Deed de notaris dat wel meer?’

‘Wat bedoel je?’

‘Die klerk, Hendrik de Vries, geld geven om in de stad te gaan lunchen.’

Vledder knikte opnieuw.

‘Steeds als de neven kwamen.’

‘De neven?’

De jonge rechercheur slikte.

‘Walter en Wouter van Fluijtenberg.’


De Cock keek Vledder verwonderd aan.

‘Is er vanmiddag al sectie?’

De jonge rechercheur knikte.

‘Om kwart over vijf. Het kwam dokter Rusteloos beter uit. Voor morgen heeft hij al een reeks afspraken.’

De Cock wees voor zich uit.

‘Denk je aan de kogels? Vermoedelijk steken ze nog ergens tussen de hersenen van de notaris. Ik heb geen uitschotverwondingen gezien.’

‘En geen hulzen.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Het wapen was vrijwel zeker een revolver… vermoedelijk met een korte loop.’

Vledder keek naar hem op.

‘Wie was het: Walter of Wouter?’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

‘Het is gevaarlijk om snelle conclusies te trekken,’ sprak hij bedachtzaam. ‘De enige aanwijzing die wij hebben, is, dat Van den Hoeve zijn klerk in de stad liet lunchen.’

‘En dat gebeurde steeds als de notaris door de neven werd geconsulteerd.’

De Cock knikte instemmend.

‘We kunnen wel aannemen, dat de notaris zijn bezoeker of bezoekers heeft gekend. En mogelijk waren het de beide neven. Of misschien slechts een van hen. We zijn alleen nog heel ver van de bewijsvoering af.’

‘Je neemt wel aan dat de moord verband houdt met de omstreden dood van Frederik Fluweel?’

De Cock maakte een wrevelig gebaartje.

‘Het heeft naar mijn gevoel alles te maken met die valse kennisgeving van overlijden.’ Hij strekte zijn vinger naar Vledder uit. ‘Ben je nog nagegaan waar die kaarten zijn gedrukt?’

De jonge rechercheur knikte.

‘Een kleine drukkerij aan de Planciusstraat… een eenmansbedrijfje. De tekst werd telefonisch doorgegeven. De kaarten en enveloppen werden afgehaald door een jochie van een jaar of tien, die zei dat een meneer hem had gevraagd om dat te doen.’

‘Kende de drukker dat jochie?’

‘Nee.’

‘Hoeveel kaarten zijn er met de tekst vervaardigd?’

‘Vijfentwintig.’

De Cock trok met een zucht de enveloppe uit de binnenzak van zijn colbert en legde die voor zich op zijn bureau.

‘En ik,’ sprak hij somber, ‘heb er een van.’

Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt en Vledder riep: ‘Binnen!’

De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen een slanke man, gekleed in een lange antracietgrijze mantel, waaronder een witzijden sjaal. Hij nam voorzichtig zijn donkere Edenhoed af en liep met slepende tred op De Cock toe.

‘U behandelt de moord op notaris Van den Hoeve?’

De oude rechercheur antwoordde niet direct. Hij keek de man onderzoekend aan. De Cock schatte hem op voor in de veertig. Hij had donkerblond, bijna zwart haar en vriendelijke grijze ogen in een lang gezicht, waarin een brede kin domineerde.

‘Met wie heb ik het genoegen?’

De man maakte een verontschuldigend gebaar.

‘Neemt u mij niet kwalijk. Mijn naam is Van Ulvenhout… Charles van Ulvenhout. Hendrik de Vries, de klerk van notaris Van den Hoeve belde mij en vertelde mij het verschrikkelijke nieuws.’

De Cock gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.

‘Neemt u plaats.’

Van Ulvenhout knoopte zijn mantel los en ging zitten.

‘Ik was werkelijk even geschokt.’

‘U kende de notaris?’

Van Ulvenhout glimlachte.

‘Vluchtig… heel vluchtig. Ik heb hem in het verleden wel eens ontmoet.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Wanneer belde die klerk u?’

Charles van Ulvenhout blikte op zijn polshorloge.

‘Ongeveer een halfuur geleden.’

‘Was er een speciale reden, dat de klerk u van de moord op de hoogte bracht?’

Charles van Ulvenhout glimlachte.

‘Ik had voor vanmiddag een afspraak met notaris Van den Hoeve. Dat… eh, dat kon nu niet doorgaan.’

De Cock knikte bedachtzaam. ‘Dat klinkt plausibel,’ reageerde hij traag. De oude rechercheur keek op. ‘Maar ik neem niet aan, dat het niet doorgaan van uw afspraak met notaris Van den Hoeve, voor u aanleiding was voor een tocht naar de Warmoesstraat?’

Charles van Ulvenhout schudde zijn hoofd.

‘Ik meen dat ik als goedwillend burger u bepaalde zaken niet mag onthouden… zaken, die mogelijk verband houden met de dood van notaris Van den Hoeve.’

‘Zoals?’

Charles van Ulvenhout zuchtte.

‘Ik ben vele, vele jaren bevriend geweest met Frederik Johannes van Fluijtenberg.’

De Cock keek de man voor zich verwonderd aan.

‘U?’

Over het gezicht van Charles van Ulvenhout gleed een glimlach. ‘Ik heb nooit aan zijn uitgebreide criminele activiteiten deelgenomen. Dat heeft hij ook nooit van mij verlangd. Onze interesses hadden andere draagvlakken. De vriendschap tussen hem en mij ontstond nadat mijn zuster Liesbeth een relatie met hem had aangeknoopt.’

‘Tante Liesbeth.’

‘Zo werd ze in de familie genoemd.’

‘Wist uw zuster van zijn… eh, zijn criminele activiteiten?’

Charles van Ulvenhout knikte.

‘Daar maakte Frederik van Fluijtenberg nooit een geheim van. Hij voelde zich ook niet in het minst bezwaard. Het was zijn manier van leven… van het verwerven van inkomsten.’

De Cock grinnikte.

‘Belastingvrij.’

Charles van Ulvenhout spreidde zijn beide handen.

‘Hoe u als rechercheur ook over hem mag denken… Frederik was een prettig mens, een beminnelijk man. Mijn zuster is tot haar dood toe heel gelukkig met hem geweest.’

De Cock knikte.

’Requiem aeternam dona eis, Domine,’ declameerde hij. ‘Heer geef hem de eeuwige rust.’

Charles van Ulvenhout keek hem strak aan.

‘U bedoelt dat spottend?’ vroeg hij streng.

De Cock schudde traag zijn hoofd.

‘Als Frederik Johannes van Fluijtenberg zijn leven… naar welke maatstaven dan ook gemeten… verkeerd had ingericht, dan zal u nu wel zijn geoordeeld door Hem, die alle feiten kent. Ik ken ze niet. En uw komst heeft mij tot nu toe niet veel wijzer gemaakt.’

Charles van Ulvenhout reageerde gelaten.

‘Ik heb u alleen willen schetsen wat voor een soort man Frederik was. Dat is belangrijk. Wilt u in de moord op notaris Van den Hoeve ooit enige klaarheid brengen, dan zult u rekening moeten houden met het ware karakter van Frederik Johannes van Fluijtenberg… een man die zijn liefde nooit heeft verloochend.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

‘Liefde? Liesbeth is dood.’

Charles van Ulvenhout knikte. ‘Liesbeth is dood,’ herhaalde hij somber. ‘God hebbe haar ziel.’ Hij zweeg even, zuchtte diep. ‘Maar Frederik en Liesbeth hebben een zoon… een jongen uit hun liefde geboren. Hij is nu drieëntwintig jaar en draagt de naam van mijn zuster… Van Ulvenhout… Frederik Johannes van Ulvenhout.’

‘Dat wist ik niet. Mij is nooit verteld dat Frederik Fluweel een zoon had.’

Charles van Ulvenhout schudde zijn hoofd.

‘Er zijn er ook maar weinigen die dat weten.’ Hij draaide zich naar De Cock. ‘Waarom vraagt u mij niet, waarover ik vanmiddag met notaris Van den Hoeve een onderhoud zou hebben?’

De Cock stak zijn beide handen vooruit.

‘Aan die vraag was ik nog niet toegekomen,’ sprak hij verontschuldigend. De oude rechercheur boog zich iets naar voren. ‘Maar ik stel u die vraag alsnog: waarover zou u vanmiddag een onderhoud hebben met notaris Van den Hoeve?’

Charles van Ulvenhout strekte zijn rug.

‘Het testament van mijn vriend Frederik Johannes van Fluijtenberg… onbegrijpelijk… aan zijn zoon heeft hij niets nagelaten.’

Загрузка...