9

Op het gezicht van Vledder lag verbazing. ‘Jij had W&W bij je… Wouter en Walter… hier in de recherchekamer?’

De Cock knikte. ‘Jammer. Jij was net de deur uit op weg naar de sectie, toen ze hier binnenkwamen.’

‘En?’

‘Wat bedoel je?’

‘Bekenden zij dat ze notaris Van den Hoeve hadden neergeschoten?’

De Cock lachte. ‘Ik heb niet het idee,’ sprak hij zacht gnuivend, ‘dat de beide broertjes door gewetenswroeging worden verteerd. Spontane bekentenissen zijn van hen niet te verwachten.’

‘Wat kwamen ze doen?’

De Cock grijnsde. ‘Vertellen dat ze beiden een afspraak met notaris Van den Hoeve hadden.’

‘Vanmiddag?’

‘Inderdaad… vanmiddag.’

Vledder keek hem geschokt aan. ‘Ze waren dus op de Keizersgracht.’

De Cock knikte. ‘Volgens de beide broers ging de afspraak tot hun spijt niet door omdat de notaris inmiddels keurig was doodgeschoten.’

Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik heb de agenda van notaris Van den Hoeve nagekeken,’ sprak hij nadenkend. ‘Zorgvuldig. Er stond niets in over een afspraak met Walter en Wouter van Fluijtenberg. En volgens de klerk Hendrik de Vries waren er die dag geen afspraken gepland. Het enige frappante was, dat hij geld kreeg voor een lunch in de stad.’

De Cock krabde zich achter op z’n hoofd. ‘Ik vermoed dat de notaris zijn handelingen voor de beide broers zoveel als doenlijk is, buiten zijn boeken en buiten zijn personeel hield.’

Vledder grijnsde. ‘Ze zullen, schat ik, het daglicht niet hebben kunnen velen.’ De jonge rechercheur keek op. ‘Heb je de beide broers ook gevraagd waarom ze de notaris wilden spreken?’

‘Uiteraard.’

‘En?’

‘Ze hadden vanmorgen in België een bericht van overlijden ontvangen.’

Vledder grinnikte. ‘Van Frederik Johannes van Fluijtenberg… zo’n valse… zoals jij die gisteren kreeg?’

De Cock knikte. Zijn gezicht stond ernstig.

‘Ze waren er nogal woest over. En ook een tikkeltje nerveus. Ze spraken over een gore grap… een vieze stinkende gore grap. Wouter van Fluijtenberg, de oudste van de twee, voerde hoofdzakelijk het woord. Hij lijkt mij bijzonder intelligent. Zijn broer Walter is veel knapper van uiterlijk, maar volgens mij meer het type van een uitvoerende dommekracht.’

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Kwamen ze alleen maar vertellen dat ze een afspraak hadden met de notaris?’

De Cock plukte aan zijn neus. ‘Als ze werkelijk iets met de moord op de notaris te maken hebben,’ sprak hij bedachtzaam. Dan was dat op zich wel een handige zet.’

Vledder gebaarde voor zich uit.

‘Voor het geval dat later mogelijk uit ons onderzoek zou blijken dat de beide broers op de Keizersgracht waren gesignaleerd?’

De Cock knikte.

‘Bijvoorbeeld in de directe omgeving van het kantoor van de vermoorde notaris.’

‘Was die mededeling de enige reden van hun komst?’

De oude rechercheur schudde zijn hoofd.

‘Er was nog iets.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Wat dan nog meer?’

De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn gezicht.

‘Een stille wenk… een bedekte bedreiging.’

‘Aan jou?’

De Cock knikte.

‘Het was hun wens, dat de eeuwige rust van oom Frederik niet werd verstoord.’

Vledder kwam wild uit zijn stoel overeind. Zijn gezicht zag rood. ‘Ze hebben niets te wensen,’ riep hij geagiteerd. ‘Wat denkt dat spulletje wel? Het is toch een bezopen gedachte, dat zij ons willen voorschrijven wat we wel of niet mogen doen.’

De Cock glimlachte om de spontane reactie van zijn jonge collega. ‘Ik was er ook niet echt van onder de indruk,’ sprak hij kalmerend. ‘Integendeel. Het was een dom dreigement.’

‘Dom?’

De Cock knikte.

‘Wouter van Fluijtenberg gaf daarmee duidelijk te kennen, dat hij en zijn broer er alle belang bij hebben dat de eeuwige rust van hun oom Frederik niet wordt verstoord… Met andere woorden, dat het hoe en waarom van zijn overlijden niet meer wordt opgerakeld.’ De grijze speurder zweeg even en grijnsde breed. ‘Ik weet niet van wie het idee is… van wie die rouwcirculaires afkomstig zijn… maar ze hebben de beide neefjes danig op drift gebracht.’

Vledder gniffelde.

‘Misschien was dat wel de be…’ De jonge rechercheur maakte zijn zin niet af. Er werd op de deur geklopt en vrijwel onmiddellijk daarna stapte een jongeman de grote recherchekamer in. Hij droeg een opvallende zwarte hoed met een brede rand en rondom een glimmend lint. Een witzijden sjaal bolde tussen de revers van zijn nauwsluitende zwarte colbert.

Richard Roosendaal bleef bij de deuropening staan.

‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg hij aarzelend.

De Cock wees voor zich uit.

‘U bent al binnen,’ sprak hij laconiek. De oude rechercheur gebaarde naar de stoel naast zijn bureau. ‘Komt u nader.’

Richard Roosendaal liep langzaam op hem toe, trok de pijpen van zijn pantalon iets op en nam plaats.

‘Ik… eh, ik kom uw hulp inroepen,’ opende hij weifelend. ‘Patricia… mijn zus, vond dat het beste.’

De Cock glimlachte.

‘Ik ben een dienaar van het recht… waarbij wilt u mijn hulp inroepen?’

Richard Roosendaal verschoof iets op zijn stoel.

‘Toen Patricia en ik dat overlijdensbericht van oom Frederik ontvingen, hebben wij daar niet zo bij nagedacht.’

‘Hoe bedoelt u?’

Richard Roosendaal keek De Cock hulpeloos aan.

‘Wij dachten echt dat oom Frederik was overleden en zijn volkomen argeloos naar Sint Barbara gegaan om zijn begrafenis bij te wonen.’

De Cock zuchtte.

‘De rouwstoet kwam niet.’

Richard Roosendaal schudde zijn hoofd.

‘Er was geen begrafenis,’ sprak hij somber. ‘Thuisgekomen hebben wij de rouwcirculaire nog eens aandachtig bekeken en vergeleken met de circulaire die wij hebben verzonden bij de dood van ons moeder.’

De Cock keek hem gespannen aan.

‘En?’

Richard Roosendaal nam de paarsgerande rouwcirculaire uit de binnenzak van zijn colbert, legde die voor De Cock neer en wees.

‘Er staat geen datum op en geen adres,’ zei hij geëmotioneerd. ‘Uit niets blijkt wanneer en door wie dat bericht van overlijden werd verzonden.’

De Cock glimlachte.

‘Ik vermoed dat de verzender of verzendster van die rouwcirculaires ook niet wil dat wij zijn of haar adres kennen.’

Richard Roosendaal gebaarde heftig.

‘Oom Frederik is niet pas gestorven… hij is al drie jaar dood.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

‘Hoe bent u daarachter gekomen?’

Richard Roosendaal sloot even zijn beide ogen.

‘Die middag,’ antwoordde hij rustig, ‘na onze vergeefse tocht naar Sint Barbara, kregen Patricia en ik argwaan. We begrepen dat er iets bijzonders was met de dood van oom Frederik. Ik ben naar het Bevolkingsregister gegaan. Oom Frederik woonde aanvankelijk in België, in Antwerpen, maar na de dood van tante Liesbeth vertoefde hij het meest in Amsterdam in een villa, die hij had gekocht aan de Zuidelijke Wandelweg. Dat adres had ik nog ergens. Bij het Bevolkingsregister zei men tegen mij, dat oom Frederik daar niet meer stond ingeschreven. Toen ik verder informeerde, vertelde men dat hij al drie jaar geleden was overleden.’

De Cock liet zijn hoofd iets zakken.

‘Dat klopt.’

Richard Roosendaal keek hem verrast aan.

‘U wist dat?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik wist het niet op het moment dat ik u en uw zuster op de begraafplaats ontmoette. Pas na uw vertrek ontdekte ik zijn graf.’

‘Op Sint Barbara?’

De Cock spreidde zijn beide armen.

‘Ik had u inmiddels van mijn ontdekking moeten berichten,’ sprak hij verontschuldigend. ‘Ik ben er echter nog niet toe gekomen.’

Richard Roosendaal streek met nerveus trillende handen over zijn haar. ‘Patricia en ik zijn totaal in de war,’ sprak hij beverig. ‘De ontdekking, dat oom Frederik al drie jaar geleden is gestorven, heeft ons diep geschokt. We hadden er min of meer op gerekend, dat hij ons iets van zijn geweldige vermogen zou nalaten. In verband met de ziekte van Patricia kunnen wij dat geld heel goed gebruiken.’

De Cock ademde diep.

‘Dat begrijp ik.’

Richard Roosendaal keek hem smekend aan.

‘Wij hopen dat u ons wilt helpen. Wij willen weten waar en hoe oom Frederik stierf en wat er na zijn dood met zijn bezit is gebeurd.’

De Cock antwoordde niet direct.

‘U en Patricia waren ervan overtuigd dat u tot de erfgenamen van oom Frederik behoorde?’

Richard Roosendaal knikte nadrukkelijk.

‘Oom Frederik heeft altijd gezegd dat wij in zijn testament stonden.’

‘Weet u ook bij welke notaris uw oom zijn testament heeft laten opmaken?’

Richard Roosendaal schudde zijn hoofd.

‘Daar is nooit over gesproken.’

De Cock keek de man voor hem strak aan.

‘Notaris Van den Hoeve.’

Een zenuwtrek zwiepte over de wang van Richard Roosendaal. ‘Die… eh, die naam stond op de rouwcirculaire,’ reageerde hij onthutst.

De Cock knikte. ‘Vanmiddag besloot iemand, dat het beter was dat de notaris er verder voor eeuwig het zwijgen toe deed.’

‘U bedoelt?’

‘Hij werd vermoord.’

Richard Roosendaal slikte. ‘Waarom?’

De Cock trok zijn schouders op. ‘Vermoedelijk omdat notaris Van den Hoeve de nalatenschap van uw oom regelde.’

De mond van Richard Roosendaal gleed open. ‘Is… eh, is die nalatenschap al geregeld?’

De Cock knikte. ‘Drie jaar geleden. Het vermogen van uw oom ging naar zijn beide neven Wouter en Walter van Fluijtenberg.’

De ogen van Richard Roosendaal sperden zich wijd open.

‘Dat… eh, dat kan niet,’ stotterde hij. ‘Dat mag niet… dat… eh, dat is niet goed. Dat… eh, dat kan niet waar zijn.’

De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Waarom niet?’

Richard Roosendaal slikte opnieuw. ‘Oom Frederik… oom Frederik mocht hen niet. Hij kon hun bloed wel drinken.’


Toen Richard Roosendaal uit de grote recherchekamer was vertrokken, liet De Cock zich terugvallen in zijn stoel achter zijn bureau en dacht na. De “grap” met de rouwcirculaires, zo meende hij, begon dramatische vormen aan te nemen.

Charles van Ulvenhout had hem gezegd: ‘Wilt u in deze zaak ooit enige klaarheid brengen, dan zult u rekening moeten houden met het ware karakter van Frederik Johannes van Fluijtenberg… een man die zijn liefde nooit verloochende.’

Maar wat was het ware karakter van die man, een crimineel expert, een man die zich in de misdaad schatten had vergaard? Was hij werkelijk een man die zijn liefde niet verloochende?

Waarom onterfde hij dan zijn bloedeigen zoon en zijn dierbaarste nicht en neef en liet hij zijn gehele vermogen na aan de twee kinderen van zijn oudste broer Johannes? Misdadige neven, van wie hij zelf eens had beweerd dat zij alle slechte eigenschappen in zich verenigden, die er in de genen van het geslacht Van Fluijtenberg voorhanden waren. Of, zoals Richard Roosendaal het kort samenvatte: “hij mocht hen niet… hij kon hun bloed wel drinken.”

De grijze speurder schudde zijn hoofd en zuchtte diep. Er waren geheimzinnigheden rond de dood van oom Frederik Johannes van Fluijtenberg en er waren geheimzinnigheden rond zijn testament. Waarom wilde iemand dat hij opnieuw stierf — voor de tweede keer — en stuurde om die indruk te wekken rouwcirculaires rond?

Er bestond verder, zo overdacht hij, nog steeds een kleine mogelijkheid, dat Frederik Johannes van Fluijtenberg in het geheel niet was gestorven en dat onder de glanzende roodgranieten steen op Sint Barbara een ander lag.

De oude rechercheur zuchtte opnieuw. En notaris Van den Hoeve, de enige man die omtrent al die zaken misschien opheldering had kunnen geven, stierf enkele uren geleden achter zijn bureau met drie kogels in zijn hoofd.

De Cock staakte zijn overpeinzingen en keek op.

‘Hoe was de sectie?’

Vledder trok zijn schouders op. ‘Dokter Rusteloos had er niet veel moeite mee,’ antwoordde hij nonchalant. ‘Hij heeft eerst met een sonde de baan van de kogels afgetast. Toen hij daarna de schedel had geopend, kon hij de projectielen makkelijk vinden.’

De Cock knikte begrijpend. ‘Welk kaliber?’

‘Negen millimeter.’

‘Heb je ze nog bij je?’

Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik heb ze maar direct naar Harold Buis gebracht, onze wapendeskundige. Hij woont in Osdorp in de buurt van Westgaarde. Hij heeft beloofd ze zo spoedig mogelijk te onderzoeken.’

De Cock maakte een hulpeloos gebaartje. ‘We hebben alleen wat aan die kogels als we het wapen vinden.’

Vledder glimlachte. ‘Of als er nog eens met datzelfde wapen een moord wordt gepleegd.’

‘Verwacht je dat?’

‘Ik heb het gevoel dat in deze zaak nog van alles mogelijk is. Misschien krijgen we nog eens toestemming van de officier van justitie tot exhumatie… om te zien wie er werkelijk onder die roodgranieten steen op Sint Barbara ligt.’

De Cock glimlachte. ‘Aan die mogelijkheid heb ik zo-even nog gedacht.’ De grijze speurder keek omhoog naar de klok boven de toegangsdeur van de grote recherchekamer. Het was vijf minuten over halftwaalf. Hij grinnikte voor zich uit. ‘Ik had nog even naar Smalle Lowietje gewild om te horen of hij nog iets meer weet van W&W, de twee illustere broertjes in het kwaad.’ Hij stond geeuwend achter zijn bureau op. ‘Het wordt mij te laat.’

Vledder keek hem gnuivend aan.

‘Ben je morgen op tijd?’

De Cock sjokte naar de kapstok. ‘Als mijn vrouw morgenochtend niet op de slip van mijn hemd ligt.’

Vledder liep hem lachend na. ‘Draag jij hemden in bed? Een normaal mens heeft een pyjama.’

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde.

De jonge rechercheur draaide zich om, liep terug en nam de hoorn op.

Staande naast de kapstok bleef De Cock naar hem kijken en zag hoe het gezicht van Vledder verstarde. Met een bleek gezicht legde hij de hoorn op het toestel terug.

De Cock liep op hem toe. ‘Wie was dat?’

‘De assistente van dokter Achterbosch.’

‘Wat is er?’

‘De dokter is dood.’

‘Vermoord?’

Vledder knikte. ‘Drie kogels in zijn gezicht.’

Загрузка...