15

Nog diep onder de indruk van het verhaal van Freddy van Ulvenhout, sjokten de beide rechercheurs door de binnenstad van het fraaie Antwerpen. De Cock was in gepeins verzonken. De smalle middeleeuwse straten met hun aandoenlijke oude geveltjes schenen hun charme voor de grijze speurder te hebben verloren. Het idee dat Frederik Johannes van Fluijtenberg zijn laatste grote slag had willen slaan met de intentie om de buit te schenken aan instellingen die tot doel hadden het leed van slachtoffers van mutiple sclerose te verzachten, beheerste zijn gedachten. De oude rechercheur vroeg zich af hoe hij dit gegeven kon inpassen… bruikbaar maken voor zijn onderzoek.

Ineens ontwaarde hij op een klein intiem besloten pleintje het bronzen beeld van de Vlaamse schrijver Hendrik Conscience, schepper van het epos De Leeuw van Vlaanderen, en herinneringen aan zijn vorige bezoek aan Antwerpen kwamen boven.

De Cock bleef midden op het pleintje staan. Wijdbeens.

De mysteries rond de dood van Frederik Johannes van Fluijtenberg zakten even uit zijn gedachten weg. Strelend gleed zijn blik langs de barokke gevel van de Sint-Carolus Borromeuskerk, en dwaalde langs de muren van de oude stadsbibliotheek.

Plotseling bekroop hem het verwarrende gevoel dat het begrip tijd niet bestond… niet wezenlijk… dat hij niet een paar jaar, maar een paar eeuwen geleden hier had gestaan… op dezelfde plek, genietend van de aanblik die de omgeving bood.

Vledder, die was doorgelopen, deed een paar passen terug en keek hem vragend aan.

‘Blijf je hier overnachten of wil je vandaag nog naar Brasschaat?’ Zijn stem, trillend van ongeduld, klonk onvriendelijk.

De Cock, nog bezield van het vreemde, verwarrende tijdgevoel, knikte traag.

‘We zijn hier, dacht ik, niet zo bar ver van de Grote Markt verwijderd en daar zal wel ergens een taxistandplaats zijn.’ De oude rechercheur draaide zich om en schudde de verwarring van zich af. Hij vatte Vledder gemoedelijk bij zijn arm. ‘Ik heb nog een beter idee,’ sprak hij opgewekt. ‘We drinken hier een café-filtre en vragen daarna aan de uitbater of hij een taxi voor ons wil bestellen.’

De jonge rechercheur bromde, maar liet zich toch gewillig naar de staminee leiden.

Het zomerse terras, waar ze zich tijdens hun vorige bezoek aan Antwerpen in een stralend zonnetje hadden gekoesterd, lag er nu verlaten bij. De stoeltjes waren leeg. Het was te guur voor buiten.

De beide rechercheurs zochten zich een plekje bij het raam met uitzicht op het intieme pleintje. De Cock legde zijn oude hoedje naast zich op een stoel. Toen de café-filtre werd gebracht, boog de grijze speurder zich voorover. Steunend op zijn ellebogen snoof hij de koffiegeur op.

Vledder schoof ongedurig op zijn stoel heen en weer.

‘Was jij onder de indruk?’

‘Waarvan?’

‘Dat relaas van Freddy.’

De Cock knikte gelaten.

‘Het heeft mij getroffen.’

Vledder gromde.

‘Mij niet,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Ik heb mij eraan geërgerd.’

De Cock keek hem verward aan.

‘Waarom?’ vroeg hij niet-begrijpend.

Vledder grijnsde.

‘Volgens Freddy bestond er in de gehele wereld geen beter mens dan zijn overleden vader.’

De Cock maakte een schouderbeweging.

‘Kan in een misdadiger geen goed mens steken?’ vroeg hij gelaten. ‘Is dat onmogelijk? Christus reserveerde voor de moordenaar aan het kruis nog een plekje in de hemel.’

Vledder zwaaide afwerend.

‘Wat hebben we voor ons onderzoek,’ riep hij geagiteerd, ‘aan dat sentimentele verhaal van een oude crimineel, die op het eind van zijn misdadige leven nog een goede daad wil verrichten?’

De Cock keek bestraffend naar hem op.

‘Het geeft toch een blik op zijn karakter,’ antwoordde hij rustig. ‘Frederik Fluweel was door zijn zoon Freddy en zijn nicht Patricia van nabij met de ziekte mutiple sclerose geconfronteerd en meende zijn… eh, zijn misdadige gaven te moeten aanwenden om voor de slachtoffers van die ziekte iets te doen.’

Vledder grijnsde.

‘Met een ordinaire kraak.’

De Cock tuitte zijn lippen.

‘Zo mag je het noemen,’ sprak hij berustend. ‘Daar heb ik niets op tegen. Het gaat om de intentie… om dat wat een mens beoogt.’

Vledder grinnikte.

‘Het valt alweer mee,’ sprak hij cynisch, ‘dat ik het van jou een or-di-nai-re kraak mag noemen en geen hei-li-ge missie.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Vanwaar dat sarcasme?’ vroeg hij verwonderd. ‘Na een misdadig leven, besloot Frederik Fluweel nog iets goeds te doen… op zijn manier… met zijn misdadige mogelijkheden.’

Vledder wond zich zichtbaar op.

‘Misdadige mogelijkheden,’ herhaalde hij wild. ‘Volgens zoon Freddy stonden na de dood van zijn moeder de activiteiten van Frederik Fluweel op een laag pitje. Het transportbedrijf S&S… Snel en Soepel, leed een kwijnend bestaan.’

De Cock knikte instemmend.

‘Je hebt gelijk. De fut was er een beetje uit. Frederik Fluweel had genoeg geld vergaard om onbekommerd van een rustige oude dag te kunnen genieten. En dat deed hij ook. De eens zo succesvolle misdadiger had inderdaad weinig lust om nog nieuwe activiteiten te ontplooien… om het kwijnend bestaan van Snel en Soepel nieuw leven in te blazen.’

De oude rechercheur zweeg even.

‘Daarom,’ ging hij geëmotioneerd verder, ‘mijn sympathie… mijn gevoelens van sympathie voor die oude crimineel, die op het eind van zijn misdadige leven nog een goede daad wilde verrichten.’

Vledder keek hem aan. Strak. Onbewogen. Hij was het duidelijk niet met zijn oudere collega eens, maar reageerde verder niet.

De Cock zag het. Licht geprikkeld gebaarde hij heftig met zijn beide handen.

‘Die overval in de hoofdstad Luxemburg… het leegroven van de kluis van de Banque Nationale de Lyondas… deed Frederik Fluweel niet uit eigenbelang… niet om eigen gewin.’

De grijze speurder zweeg opnieuw. Hij boog zich voorover en roerde in zijn café-filtre.

‘Frederik Johannes van Fluijtenberg,’ ging hij gedragen verder, ‘meldde zich een paar dagen na die beruchte bankroof heel rustig bij de gemeentepolitie in Utrecht en bekende zijn daad.’ De oude rechercheur keek weer op. ‘Frederik Fluweel bleek zelfs bereid om voor zijn lijdende medemensen zeven jaar gevangenisstraf op te knappen.’

Vledder snoof verachtelijk. ‘Waarvan hij slechts één jaar, elf maanden en dertien dagen uitzat.’


De Antwerpse taxi raasde over de Belgische A1 de stad uit. Links boven het havengebied van de Schelde hingen lage donkere wolken, maar het regende niet.

De beide Amsterdamse rechercheurs hadden op de achterbank van de taxi plaatsgenomen. De Cock leunde achterover.

‘Brasschaat,’ riep hij pathetisch, ‘gelegen in de noordoostelijke banlieu van de Antwerpse agglomeratie, groeide sedert de Eerste Wereldoorlog uit tot de meest luxueuze residentiële voorstad van Antwerpen, met talrijke grote buitenverblijven, vakantietehuizen, sanatoria en kasteelparken.’

Vledder keek hem verwonderd aan.

‘Heb je dat uit een folder?’

De Cock negeerde de opmerking.

‘Vooral het noorden van de gemeente,’ dreunde hij vrolijk verder, ‘het gehucht Maria ter Heide, heeft een zeer ruime villabebouwing… Volgens kenners staan daar de mooiste villa’s, landhuizen en bungalows van heel West-Europa.’

Vledder trok zijn wenkbrauwen op.

‘Waar haal je die wijsheid vandaan?’

De oude rechercheur glimlachte.

‘Een oude gewoonte van mij… voor ik naar een stad, dorp of gehucht ga, informeer ik eerst wat ervan bekend is. Wel, dit stond over Brasschaat in de Grote Winkler Prins Encyclopedie.’

Vledder trok een grimas.

‘En in zo’n chique woonomgeving woont het misdadige duo Walter en Wouter van Fluijtenberg.’

De Cock knikte.

‘Aanvankelijk woonden die twee samen, maar volgens Freddy, die ik kort voor ons afscheid nog even om opheldering vroeg, liepen hun karakters en levensgewoonten zo sterk uiteen, dat de beide broers al vrij snel na de dood van hun oom Frederik elk een eigen villa in Brasschaat betrokken.’

Vledder grijnsde.

‘Na de erfenis was er geld genoeg.’

‘Zo is het.’

De jonge rechercheur plukte een notitie uit de borstzak van zijn colbert en bekeek de adressen.

‘Wie nemen we het eerst?’

‘Walter.’

Vledder reageerde verrast.

‘Waarom?’

De Cock bracht zijn beide handen naar voren en drukte de vingertoppen tegen elkaar. ‘Toen ze bij mij aan de Warmoesstraat waren,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘heb ik ze kunnen observeren. Wouter is veel sluwer, bedachtzamer en naar mijn mening bijzonder intelligent. Walter is knap van uiterlijk, maar beslist dommer en… extrovert.’

Vledder knikte begrijpend.

‘Je bedoelt dat je Walter misschien makkelijker tot uitspraken kan verlokken dan Wouter?’

De Cock ademde diep.

‘Precies. Ik zal in deze zaak toch een doorbraak moeten forceren.’

Vledder keek hem van terzijde aan.

‘Hoe had je dat gedacht?’

De grijze speurder wreef peinzend over zijn kin.

‘Ik denk dat ik Walter zal zeggen dat ik bezorgd ben voor zijn leven… dat ik in Amsterdam heb gehoord dat iemand een prijs op zijn hoofd heeft gezet.’

Vledder grinnikte.

‘Een mooie opening.’

De Cock knikte.

‘Daarna zal ik hem op de man af vragen wie volgens hem bereid is om voor zijn dood vijfentwintigduizend gulden te betalen.’

Vledder glimlachte.

‘En waarom… waarom iemand bereid is dat te doen?’

De Cock knikte opnieuw.

‘Precies,’ riep hij instemmend. ‘Het antwoord op die vraag is volgens mij de sleutel… de zaak waar alles om draait. Als wij dat antwoord kennen, zijn we dicht bij de oplossing.’

De jonge rechercheur boog zich ver naar voren en reikte de notitie met het adres van Walter van Fluijtenberg aan de taxichauffeur over. ‘Daar moeten we zijn,’ verduidelijkte hij.

Een paar minuten later stopte de taxi voor een gesloten smeedijzeren hek.

De taxichauffeur draaide zich half om.

‘Moet ik klingelen?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dit is ver genoeg.’

Vledder betaalde de chauffeur met Hollands geld en de beide rechercheurs stapten uit. Daarna wachtten ze geduldig tot de Antwerpse taxi uit het gezicht was verdwenen.

De Cock sjokte naar het smeedijzeren hek en inspecteerde het grondig. Toen hij tot de overtuiging was gekomen dat het niet elektronisch was beveiligd, nam hij uit de zak van zijn regenjas een koperen houdertje met uitschuifbaar een keur van sleutelbaarden. Het was een apparaatje dat hij eens van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen. In luttele seconden had hij daarmee het slot geopend en duwde voorzichtig het zware hek op een kier.

Vledder wees naar het apparaatje in De Cocks hand.

‘Ik zou dat ding verder maar in mijn zak houden,’ raadde hij ernstig aan.

De oude rechercheur keek naar hem op.

‘Waarom?’

Vledder wuifde om zich heen.

‘We zijn in België en ik voel er weinig voor om hier als verdacht van inbraak in een of ander cachot te belanden.’ De jonge rechercheur stak waarschuwend zijn wijsvinger omhoog. ‘Houd er rekening mee… ze zijn hier niet zo zoetsappig als bij ons.’

De Cock trok wat nonchalant zijn schouders op. Hij stak het apparaatje terug in de rechtersteekzak van zijn regenjas en drukte het smeedijzeren hek verder open. In zijn typische slenterpas wandelde hij over de oprijlaan naar de ingang van de villa. Het grove grind knarste onder zijn voeten.

Vledder deed het smeedijzeren hek zorgvuldig achter zich dicht en volgde met een sprintje.

Voor een imposante toegangsdeur onder een brede luifel bleven de twee rechercheurs staan. Rechts van de deur stond Walter van Fluijtenberg in gotische letters, diep gekerfd in een hardhouten schild.

De Cock bekeek aandachtig het slot van de toegangsdeur, maar hield het apparaatje van Handige Henkie in de zak van zijn regenjas. Na enige aarzeling drukte hij op een kleine koperen bouton boven het blankgelakte houten naamschild. Diep in het inwendige van de villa galmde een gong.

De beide rechercheurs lieten enkele minuten voorbijgaan. Er kwam geen reactie. De imposante deur bleef gesloten. De Cock belde opnieuw en wachtte. Zijn ongeduld groeide. Hij hield niet van gesloten deuren. Ze deden zijn vingertoppen tintelen.

Plotseling stopte kort voor het smeedijzeren hek een vuurrode Mitsubishi Colt. Een slanke jonge vrouw, gekleed in een korte rok met daarboven een zwarte cape van bont, gleed uit de wagen en deed het zware hek open. Daarna stapte ze opnieuw in, reed de oprijlaan op en stopte onder de luifel.

De beide rechercheurs stonden schouder aan schouder naast elkaar en keken onbewogen toe hoe de jonge vrouw met lange slanke benen uit de wagen kwam en naar de toegangsdeur schreed.

Pas na enkele meters keek ze op. Verbaasd en verrast bleef ze staan en staarde naar de beide mannen bij de toegangsdeur. Na enige aarzeling liep ze naderbij.

‘Bij wie moet u zijn?’

In haar stem trilde angst.

De Cock gebaarde achter zich naar het houten naambord.

‘Walter van Fluijtenberg.’

De jonge vrouw schudde haar hoofd.

‘Die is er niet.’

De grijze speurder deed een stapje vooruit en keek haar onderzoekend aan. Hij schatte haar op voor in de twintig. Ze had lang donker haar en vriendelijke grijze ogen in een ovaal gezicht. Haar gelaatstrekken kwamen hem bekend voor.

Na enkele seconden nam hij beleefd zijn hoed af en maakte een lichte buiging. ‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij beminnelijk. ‘De Cock met… eh, met ceeooceekaa.’ Hij duimde over zijn rechterschouder. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie uit Amsterdam.’

Over het gezicht van de jonge vrouw gleed een trek van verbazing. ‘Rechercheurs?’ herhaalde ze trillend. ‘Uit Amsterdam?’

De Cock knikte.

‘We zijn vanmorgen met de trein naar Antwerpen gereisd en vandaar…’ De oude rechercheur stokte. Hij keek de jonge vrouw glimlachend aan.

‘Met wie heb ik het genoegen?’

De vraag klonk bijna verlegen.

De jonge vrouw verplaatste haar voeten. Het starre uit haar houding verdween.

‘Yolanda,’ sprak ze zacht. ‘Yolanda van Ulvenhout.’

De Cock onderdrukte een uiting van verbazing.

‘Familie,’ vroeg hij voorzichtig, ‘van de invalide Freddy van Ulvenhout in Antwerpen.’

‘Dat is mijn neef.’

‘Bezoekt u hem wel eens?’

‘Alleen op zijn verjaardag.’

‘En wie is Charles van Ulvenhout uit Amsterdam?’

Er kwam een twinkeling in haar ogen.

‘Kent u hem?’

De Cock gleed met zijn tong langs zijn droge lippen en knikte. ‘Ik… eh, ik ken hem,’ anwoordde hij hees.

Over het gezicht van Yolanda van Ulvenhout gleed een glans van vertedering.

‘Mijn vader.’

Загрузка...