3

Vledder keek grinnikend opzij.

‘Wat wilde jij vanmorgen ook weer zien hier op Sint Barbara… Aasgieren achter de baar van Frederik van Fluijtenberg?’

De Cock knikte traag.

‘Dat leek mij het aanzien waard… bedroefde aasgieren… belust op de verdwenen buit van een succesvol crimineel.’

Vledder zwaaide om zich heen. ‘Het schouwspel gaat niet door,’ riep hij spottend. ‘Geen bedroefde aasgieren, geen baar en geen begrafenis.’

Iets gebogen, zijn beide handen diep in de zakken van zijn regenjas gestoken, keek De Cock naar de bestelauto, die langzaam, zacht hobbelend van het parkeerterrein afreed. ‘Wel,’ verzuchtte hij, ‘twee diep teleurgestelde mensen.’

Vledder trok zijn schouders hoog in zijn nek en rilde. De ijzig koude wind maakte het verblijf op de begraafplaats bijzonder onaangenaam. ‘Ze hadden stellig op een erfdeel gerekend.’

De Cock knikte.

‘Ik heb het idee,’ sprak hij somber, ‘dat die twee al jaren op de dood van hun oom Frederik hebben zitten wachten… zich vermoedelijk al diep in de schulden hebben gestoken. Zo’n aangepaste bestelauto is een kostbare aangelegenheid.’

Vledder staarde peinzend voor zich uit.

‘Hoe oud schat jij die Patricia?’

De Cock tuitte zijn lippen.

‘Rond de vijfentwintig.’

De jonge rechercheur klakte met zijn tong.

‘Verschrikkelijk als je zo jong al aan een rolstoel bent gekluisterd.’

De Cock bromde.

‘Invaliditeit is altijd verschrikkelijk… voor eenieder… jong, oud. Dat heeft met leeftijd niets te maken.’

Vledder negeerde de opmerking.

‘Wat heeft ze?’

De Cock trok zijn schouders iets op.

‘Dat weet ik niet. Patricia heeft over haar eigen invaliditeit met geen woord gerept… en ik heb het haar niet durven vragen… maar ik ben bang voor MS.’

‘Wat is dat?’

De Cock zuchtte.

‘Multiple sclerose… een ernstige ziekte, waarop de medische wereld nog steeds geen afdoend antwoord heeft gevonden.’

‘En treden daar zulke ernstige verlammingen bij op dat je niet meer kunt lopen?’

De Cock nam zijn handen uit de zakken van zijn regenjas en gebaarde voor zich uit. ‘Ik heb het in mijn eigen familie van nabij meegemaakt. Soms zijn er verlammingen… soms niet. Het is een ziekte van het centrale zenuwstelsel. De aard van de verschijnselen kan zeer verschillend zijn. Het opvallende is, dat de ziekte zich in de meeste gevallen openbaart bij jonge mensen van zo tussen de twintig en dertig jaar.’

‘In de leeftijd van Patricia.’

De Cock staarde nadenkend voor zich uit.

‘Ik vond haar lief en aandoenlijk,’ sprak hij zacht, bijna teder. ‘Zo fragiel met die grote donkere ogen in dat wasbleke gezichtje. In mijn hart kroop medelijden, maar dat wilde ik haar niet tonen. Sommigen voelen zich daardoor gekwetst.’

Op het gezicht van Vledder kwam een smartelijke trek. ‘Laten we voor haar hopen dat haar aandoening niet van ernstige aard is… dat er voor haar hoop blijft op genezing.’ De jonge rechercheur maakte een emotionele armzwaai. ‘Het blijft natuurlijk een macabere grap om die twee mensen met een bericht van overlijden naar Sint Barbara te lokken.’

De Cock blikte verschrikt opzij.

‘Jij denkt aan een grap?’

Vledder knikte heftig.

‘En daar zijn wij ook de dupe van.’ Hij keek huiverend om zich heen. ‘Wil je nog langer hier op die kille begraafplaats blijven? Ik heb toch al een hekel aan dit soort oorden.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik niet.’

Vledder grinnikte.

‘Ik kan mij een aangenamer plek voorstellen om mij te verpozen. Wat denk je van het intieme etablissement van Smalle Lowietje?’

De Cock wreef over zijn brede kin.

‘Een grap,’ sprak hij peinzend. ‘Een macabare grap… van wie?’

Vledder grijnsde.

‘Van iemand die weet dat broer en zus Roosendaal op een erfenis loeren.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Als het alleen om hen te doen was, dan had men mij geen overlijdensbericht gestuurd.’ De grijze speurder wees in de richting van de Golf. ‘Informeer eens via de mobilofoon bij het hoofdbureau of de signalering van Frederik van Fluijtenberg nog steeds van kracht is. Dan kijk ik hier nog even rond.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Rondkijken?’ riep hij verrast. ‘Wat is hier te zien… graven en grafstenen. Ga mee naar de wagen, dan rijden we meteen terug naar de Kit.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik wil nog even rondkijken.’

Vledder haalde wrevelig zijn schouders op.

‘Wat hebben we hier nog langer te zoeken?’ riep hij vertwijfeld. ‘Je hebt het toch gehoord… geen begrafenis vandaag.’

De Cock stak zijn rechterwijsvinger omhoog.

‘Er zijn in en om Amsterdam tal van begraafplaatsen: Karsenhof, Rustoord, Vredenhof, Zorgvlied, de Nieuwe Ooster.’

‘En?’

De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

‘Ik geloof,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat in het bericht van overlijden de begraafplaats Sint Barbara met zorg is gekozen.’

Vledder snoof.

‘Onzin,’ reageerde hij smalend. ‘Het is een grap. En het is niet de eerste keer dat er een grap met een overlijdensbericht wordt uitgehaald. Sommige mensen hebben nu eenmaal een slechte smaak.’

De Cock stak zijn kin naar voren.

‘Het spijt me,’ sprak hij koppig. ‘Ik geloof niet in een grap.’

Vledder maakte geagiteerd een wild wegwerpgebaar naar de grijze speurder. Daarna draaide de jonge rechercheur zich om en draafde van hem weg in de richting van de Golf.

De Cock keek zijn jonge collega even na en kuierde toen verder op zijn gemak de begraafplaats op.

Sint Barbara was, naar zijn gevoel, een lieflijke beschutte plek voor de doden om te rusten. De hoge, eeuwig groene heggen van jeneverbes gaven de begraafplaats een besloten karakter… intiem… alsof men elk moment de gestorvenen tijdens hun dagelijkse wandeling kon ontmoeten en begroeten.

Het was niet de eerste keer dat hij ambtelijk over het oude Sint Barbara zwierf. Hij overdacht even koortsachtig in welke moordzaak dat was geweest. Maar de rommelige zolderkamer van zijn herinnering was te stoffig voor een antwoord.

De oude rechercheur liet zijn blik over de grafstenen dwalen en vroeg zich af of hij hier op Sint Barbara begraven zou willen worden. Het idee trok hem aan. Het geluid van de voortrazende treinen verderop klonk als een lokroep.

De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn gezicht en grinnikte om zijn eigen gedachtespel. Wie was hij… een hobbytreinenfanaat tot in de dood?

Plotseling bleef hij staan. Een monumentale grafsteen in glanzend donkerrood graniet hield zijn blik gevangen. ‘In zoete afwachting der herrijzenis,’ las hij hardop, ‘R.I.P. … Requiescat In Pace… rust in vrede… Frederik Johannes van Fluijtenberg, geboren 16 september 1932… overleden…’

In een totale verbijstering bleef hij naar de tekst staren… las hem opnieuw en opnieuw.

Achter hem klonken snelle voetstappen in het grind. De grijze speurder draaide zich om en keek in het gezicht van Vledder.

‘En?’

De jonge rechercheur hijgde.

‘Volgens het hoofdbureau luidt zijn volledige naam Frederik Johannes van Fluijtenberg. Zijn opsporing is nog van kracht. De signalering is niet vervallen. Hij wordt nog steeds gezocht.’

De Cock deed een stap opzij en wees schuin achter zich naar de grafsteen in glanzend donkerrood graniet.

Vledder keek, las, en zijn mond zakte open.

‘Frederik Johannes van Fluijtenberg,’ sprak hij ontzet, ‘stierf al drie jaar geleden.’


Ze reden van Sint Barbara weg. De Cock had de vreemde ontdekking al verwerkt. Hij bukte zich iets en keek door de voorruit omhoog. ‘Volgens mij zit er sneeuw in de lucht,’ sprak hij benepen. ‘Het ziet zo grauw.’

Vledder roffelde met zijn volle vuist op het stuur.

‘Het klopt niet,’ riep hij kwaad. ‘Er klopt geen barst van.’

De Cock glimlachte fijntjes.

‘Als je het mij eens uitlegde?’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘Uitleggen?’ vroeg hij verbaasd. ‘Wat moet ik je uitleggen?’

De Cock blikte rustig opzij.

‘Wat er niet klopt.’

Vledder gebaarde heftig.

‘Het verzoek tot opsporing van die Van Fluijtenberg is nog steeds van kracht.’ De jonge rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Dat kan toch niet. Als die man drie jaar geleden is overleden, dan moet zijn signalering toch allang zijn vervallen?’

De Cock knikte traag. ‘Inderdaad,’ sprak hij kalm, ‘dat had moeten gebeuren.’

Vledder snoof.

‘Het is niet gebeurd,’ riep hij verbeten.

‘Blijkbaar niet.’

Vledder liet even het stuur van de Golf los en stak zijn beide handen vertwijfeld omhoog. ‘Als ook nog alle dode criminelen in ons opsporingsregister staan, dan mogen ze over een paar jaar wel een lorrie aanschaffen om…’ De jonge rechercheur maakte zijn zin niet af. ‘Hoe gaat dat?’ vroeg hij rustiger.

‘Je bedoelt… met dode criminelen… mensen die door justitie worden gezocht?’

Vledder knikte.

‘Daar zal toch een procedure voor zijn?’

De Cock knikte.

‘Zeker. Volgens mij zelfs een waterdichte procedure. Zie je, het Bevolkingsregister van Amsterdam stuurt onze Herkenningsdienst aan het hoofdbureau van politie dagelijks een computeruitdraai van inwoners, die of zijn overleden of naar elders zijn verhuisd.’

‘En dan?’

‘Die gegevens worden door onze Info-eenheid aan het hoofdbureau administratief verwerkt. De oude adressen worden geschrapt en de nieuwe ingevoerd. Voor criminelen en voortvluchtigen die gestorven zijn, hebben politie en justitie gewoonlijk geen belangstelling meer. Zij worden uit het systeem gelicht.’

Vledder knikte begrijpend.

‘En als iemand buiten Amsterdam is overleden?’

‘Dan krijgen wij daarvan bericht via de CRI… Centrale Recherche Informatiedienst in Den Haag, die landelijk gegevens verzamelt en internationaal verbindingen heeft via Interpol.’

Vledder klemde zijn lippen op elkaar.

‘Dode mensen,’ vroeg hij verbeten, ‘komen dus niet in ons opsporingsregister voor?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Nee, die komen er niet in voor.’

‘Dat weet je zeker?’

‘Absoluut. Vooral wanneer ze al geruime tijd geleden zijn overleden. Het duurt uiteraard wel enkele dagen voor de wijzigingen in het opsporingsregister zijn aangebracht.’

Vledder slikte.

‘Weet je wat dat betekent?’

‘Nou?’

‘Dat die Frederik Johannes van Fluijtenberg,’ riep hij verbijsterd, ‘helemaal niet gestorven is… dat hij nog leeft.’

De Cock leek niet in het minst geschokt.

‘Maar er is in Nederland,’ sprak hij gedragen, ‘geen directie van een begraafplaats, die een lijk accepteert dat niet braaf, heel netjes en heel officieel is overleden.’

Vledder snoof.

‘Ik zei het je toch: er klopt geen barst van.’

De Cock ademde diep.

‘Je hebt gelijk,’ sprak hij gelaten. ‘Voorlopig klopt er weinig. Laten we het eens samenvatten: ik krijg een bericht van overlijden, waarin staat vermeld dat Frederik van Fluijtenberg drie dagen geleden stierf, en vind op Sint Barbara een grafzerk, waarop in goud gebeiteld staat, dat diezelfde heer Van Fluijtenberg al drie jaar geleden het leven liet. En dat terwijl het opsporingsregister ons wil doen geloven, dat de man nog steeds in leven is.’

Vledder reageerde niet. Zwijgend en met een strak gezicht reed hij vanaf de Spaarndammerdijk naar de Tasmanstraat en vandaar via de Van Diemenstraat en het Barentszplein naar de Westerdoksdijk. Aan de voet van het hoge havengebouw aan de De Ruyterkade draaide hij het parkeerterrein op en bracht de Golf tot stilstand.

Hij draaide zich half naar De Cock.

‘En?’ vroeg hij uitdagend.

‘Wat?’

Vledder duimde over zijn schouder.

‘Gaan we op Sint Barbara,’ vroeg hij cynisch, ‘een graf openen om te zien wie er nu precies onder die donkerrode grafsteen ligt?’

De Cock keek hem onbewogen aan.

‘Waarom dat graf openen? Daar ligt Frederik Johannes van Fluijtenberg.’

‘Daar ben je van overtuigd?’

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

‘Wat doe je moeilijk,’ riep hij wrevelig. ‘Op een officiële begraafplaats worden in geval van een natuurlijke dood alleen mensen begraven voor wie de ABS, dat is de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand, een verlof tot begraven heeft afgegeven.’ Vledder grinnikte.

‘En als Frederik Johannes van Fluijtenberg geen natuurlijke dood is gestorven, maar gewelddadig om het leven kwam?’

De Cock spreidde zijn beide handen.

‘Dan hadden we nu geen problemen gekend.’

‘Waarom niet?’

De Cock glimlachte.

‘Dan was er naar de gewelddadige dood,’ legde hij geduldig uit, ‘door de recherche een onderzoek ingesteld en had de officier van justitie een verlof tot begraven gegeven. In dat geval waren wij al drie jaar geleden op de hoogte geweest van het droevig verscheiden van de heer Van Fluijtenberg en stond zijn signalering niet meer in het opsporingsregister.’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Toch ben ik niet overtuigd,’ riep hij geëmotioneerd. ‘Volgens mij blijven er genoeg twijfels over. Die fraaie grafsteen kan best een camouflage zijn… en ligt daar geen Frederik Johannes van Fluijtenberg, maar iemand anders en leeft Frederik Johannes van Fluijtenberg nog ergens onbekommerd voort.’

‘Wat wil je dan?’

‘Opgraven.’

De grijze speurder zuchtte.

‘Ik denk niet,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘dat de officier van justitie onmiddellijk bereid zal zijn om ons een bevel tot exhumatie te geven.’ Hij zweeg even. Een zoete glimlach dartelde om zijn lippen. ‘Op basis van een grap… een macabere grap?’

Vledder gromde.

‘Ik geloof niet meer in een grap.’

De Cock keek zijn jonge collega geamuseerd aan.

‘Wat dan?’

Vledder startte de motor.

‘Ik geloof,’ sprak hij knorrig, ‘dat we weer midden in de ellende zitten.’

Загрузка...