17

In een snel vallende avond raasde de vuurrode Mitsubishi Colt vanuit het Belgische Brasschaat over brede snelwegen naar het noorden.

Yolanda van Ulvenhout boog zich over het stuur en tuurde gespannen over de weg. Vledder zat met een nors gezicht naast haar. Het feit dat hij de zaak nog niet geheel doorgrondde, zat hem dwars.

De Cock had op de achterbank plaatsgenomen, schuin, met opgetrokken knieën. De oude rechercheur keek behaaglijk toe hoe een volle maan zo nu en dan door het grauwe wolkendek prikte en het omringende landschap verraste met een zilveren gloed.

Op het gezicht van de grijze speurder lag een tevreden trek. Hij had het gevoel dat hij de juiste voorbereidingen had getroffen. Binnen enkele uren kon het doek over het drama vallen.

Het was een simpel plan. Een in het verleden vaak door hem gebruikte methode. Charles van Ulvenhout, zo had hij bedacht, zou goed beschermd als lokaas dienen voor een op wraak beluste Wouter van Fluijtenberg. De gedachte aan de naderende ontknoping deed hem glimlachen. Zachtjes gleed hij opzij en viel in slaap.

Toen de wagen de grens van Amsterdam had bereikt, werd hij wakker en snoof. Het was alsof de lucht van de stad hem had gewekt. Wisselende beelden van straten, grachten en pleinen schoven aan hem voorbij. Hij had het gevoel weer thuis te zijn.

Yolanda van Ulvenhout bracht in de Warmoesstraat haar vuurrode auto voor de ingang van het politiebureau tot stilstand en liet de beide rechercheurs uitstappen.

De Cock stormde als eerste de hal binnen. Achter de balie zaten Fred Prins en Appie Keizer. De oude rechercheur liep op Jan Kusters toe.

‘Waar is Charles van Ulvenhout?’

De wachtcommandant keek hem niet-begrijpend aan.

‘Ik heb geen Charles van Ulvenhout,’ reageerde hij verward.

De Cock zwaaide.

‘De man die zich vanavond namens mij zou melden.’

Jan Kusters schudde zijn hoofd.

‘Er heeft zich niemand bij mij gemeld.’

De Cock staarde met toegeknepen lippen voor zich uit. Een licht gevoel van paniek maakte zich van hem meester. Het duurde maar even. Toen draaide hij zich om naar Yolanda.

‘Waar woont jouw vader?’

‘Aan de Rooseveltlaan.’

‘Rooseveltlaan?’

‘Ja.’

‘Rij mij daarheen.’

Yolanda van Ulvenhout knikte begrijpend. Met een bleek gezicht liep ze terug naar haar Mitsubishi.

De Cock wendde zich tot Vledder.

‘Jij neemt Fred Prins en Appie Keizer bij je in de wagen en rijdt met de Golf achter ons aan.’ Na die opdracht draafde de oude rechercheur het bureau uit.

Vledder keek hem na en glimlachte.

De Cock in draf was een koddig gezicht.

Het ging snel. Yolanda van Ulvenhout nam in het drukke stadsverkeer meer risico’s dan de grijze speurder lief was, maar hij begreep haar angst.

Met knarsende remmen bracht zij haar wagen in de Rooseveltlaan tot stilstand en rende over het trottoir. De Cock volgde.

Op de bruingelakte toegangsdeur van de woning van Charles van Ulvenhout was een briefje met twee punaises vastgeprikt. Yolanda trok het er wild af en De Cock keek over haar schouder mee.

‘Je kunt mij vinden,’ las hij zwaar hijgend, ‘op Sint Barbara.’


Op de oude smalle Spaarndammerdijk stonden achter elkaar twee auto’s: een donkerblauwe Ford Scorpio en een lange zilvergrijze Mercedes.

Yolanda wees voor zich uit.

‘Die Scorpio is van vader. De Mercedes van Wouter.’

De Cock keek haar van opzij aan.

‘Heeft je vader een vuurwapen?’

Yolanda van Ulvenhout knikte.

‘Hij is al jaren lid van een schietvereniging.’

De Cock liep naar het gesloten hek en klom er gehinderd door een gewicht van negentig kilo moeizaam overheen. Yolanda volgde hem, lenig als een kat. Achter hen klonk het geluid van de remmende Golf, gevolgd door de voetstappen van Vledder, Appie Keizer en Fred Prins.

Behoedzaam, zij aan zij, schuifelden De Cock en Yolanda van Ulvenhout de begraafplaats op. Er hing een vreemde, onheilspellende stilte. Een koele wind deed de oude cederbomen fluisteren en bleek maanlicht wierp lange schaduwen over het pad.

Even voorbij een manshoge heg van groene jeneverbesstruiken ontwaarden ze op een zijpad, liggend in het volle maanlicht, het lichaam van een man. Hij lag op zijn rug met iets gespreide benen. Ter hoogte van zijn knie lag een uit zijn rechterhand gegleden revolver.

De Cock hurkte bij hem neer. Een enkele blik vertelde hem dat de man was overleden.

Yolanda van Ulvenhout boog zich over hem heen.

‘Wouter,’ hijgde ze, ‘dood.’

De Cock knikte en kwam traag overeind. Hij zag hoe de houding van de jonge vrouw voor hem veranderde. Haar grijze ogen werden groot, puilden bijkans uit de kassen. Ineens rende ze van hem weg. Haar lange zwarte haren wapperend in de wind.

‘Vader… vader.’

Haar van angst trillende stem galmde over de graven, resoneerde tegen de rij grafstenen langs het pad.

De Cock liet haar begaan. Intuïtief wist hij waar hij Charles van Ulvenhout kon vinden… liggend naast de roodgranieten grafsteen bij het graf van zijn vriend… Frederik Johannes van Fluijtenberg.

Загрузка...