Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat leunde behaaglijk in zijn stoel achterover en keek met een milde glimlach om zijn lippen naar de jongeman, die op de stoel naast zijn bureau had plaatsgenomen.
Hij plukte even aan het puntje van zijn neus en strekte toen zijn vinger naar hem uit.
‘Hoe heet je?’ vroeg hij vriendelijk.
‘Gert-Jan. Gert-Jan van Brunschoten.’
De Cock schoof zijn onderlip naar voren.
‘Een mooie naam. Gert-Jan van Brunschoten. En hoe oud ben je?’
‘Zeventien jaar. Ik kom uit Rotterdam. Mijn vader heeft daar een grote boekhandel.’
‘En jij wilt rechercheur worden?’
De jongeman knikte nadrukkelijk.
‘Ik lees altijd de boeken, die Baantjer over u schrijft. Ik vind ze geweldig. Echt spannend. Ik zou graag eens samen met u en Vledder een moordzaak willen meemaken. helemaal. van het begin af aan erbij zijn. Dat lijkt me geweldig.’
De Cock grinnikte.
‘Het spijt me echt, maar dat gaat niet. Bovendien. als ik jou was, dan zou ik niet alles geloven wat die Baantjer over mij schrijft. Ik ken hem vrij goed. Ik ga ook erg vertrouwelijk met hem om. Hij komt vaak bij mij thuis en dan vertel ik hem alles wat ik als rechercheur aan de Warmoesstraat meemaak. Die Baantjer heeft echter de neiging om de zaken veel ingewikkelder voor te stellen, dan ze in feite zijn. Schrijvers noemen dat een dichterlijke vrijheid, maar volgens mij is het gewoon bedrog.’
Gert-Jan van Brunschoten trok diepe rimpels in zijn voorhoofd.
‘Is uw werk dan niet ingewikkeld en spannend?’ In de stem van de jongeman trilde teleurstelling.
De Cock lachte om het beteuterd gezicht dat Gert-Jan trok.
‘Soms,’ reageerde hij traag. ‘Soms is het erg ingewikkeld en ook spannend. Daarin heeft Baantjer wel gelijk. Ik wil dat zeker niet ontkennen. Maar als ik in een druilerige regen uren sta te wachten op iemand, van wie ik niet eens zeker weet of hij ook werkelijk komt, dan wens ik wel eens een ander beroep te hebben gekozen… boekhandelaar bijvoorbeeld.’
Gert-Jan van Brunschoten snoof.
‘Dat is ook niet alles,’ sprak hij mistroostig. ‘Ik merk dat aan mijn ouders. Veel kopzorg en lange werkdagen. Mijn grootvader heeft de boekhandel destijds opgericht. Dat was nog voor de oorlog. Nu drijft mijn vader de zaak. En hij wil als traditie dat ik als derde Van Brunschoten de boekhandel later weer van hem overneem.’
De Cock knikte.
‘Dat lijkt mij van je vader een te billijken wens. Zo vader, zo zoon. Nog niet zo heel lang geleden was dat de gewoonste zaak van de wereld.’
Gert-Jan van Brunschoten schudde zijn hoofd.
‘Als ik naar mijn vader kijk en ik zie al dat gedoe en geploeter. ’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Die drukke boekhandel trekt mij, eerlijk gezegd, niet zo aan.’
De jongeman lachte.
‘Ik zei u toch. ik wil graag rechercheur worden.’
De Cock boog zich vertrouwelijk naar hem toe.
‘Daar zou ik nog maar eens een nachtje over slapen. twee nachtjes. En als je dan nog. ’
Hij stokte en keek over het hoofd van de jongeman naar zijn assistent Vledder, die opgewonden de grote recherchekamer binnenstormde.
‘Kom eens kijken!’ riep hij.
‘Waar?’
‘Op de steiger achter het bureau.’
‘Wat is daar?’
Vledder gebaarde ongedurig.
‘Ga nu even mee.’
De Cock kwam zuchtend overeind. Hij legde zijn hand op de kruin van Gert-Jan van Brunschoten.
‘Blijf nog maar even zitten. Ik kom zo weer terug.’ Daarna sjokte hij achter Vledder aan de recherchekamer uit en de gang door.
Ze zakten twee trappen af en liepen door het gebouw naar de achteruitgang.
Vledder deed de deur naar de steiger open en wees.
‘Kijk. een nieuwe Volkswagen Golf.’
De Cock keek hem niet-begrijpend aan.
‘Wat is daarmee?’
‘Die is van ons.’
‘Wat?’
Vledder knikte met glanzende ogen.
‘Onze oude Kever gaat naar de schroothoop,’ riep hij enthousiast. ‘Ik denk dat onze korpsleiding eindelijk heeft begrepen dat het levensgevaarlijk was om nog langer met die gammele kar te rijden. Het is een aanfluiting voor de politie. De mensen lachen ons uit als wij met zo’n barrel komen voorrijden.’
De Cock reageerde niet. Hij kauwde op zijn onderlip. Zijn brede gezicht stond somber.
‘Schroothoop.’ Het klonk weemoedig.
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Ja. schroothoop. Als je het nog niet wist. daar gaan oude auto’s heen.’
De Cock ging bij hem vandaan en slenterde aan de glanzende Golf voorbij naar de oude gebutste Kever. Met een bijna teder gebaar legde hij zijn hand zachtjes op het dak.
Vledder kwam naast hem staan en deed het portier van de nieuwe Golf uitnodigend open.
‘Moet je niet even voelen hoe hij zit?’
De Cock schudde zijn hoofd. Zijn hand rustte nog steeds op het dak van de oude Kever.
‘Schroothoop.’ Zijn stem trilde een beetje. ‘Dat heeft hij in feite niet verdiend.’
Vledder reageerde met verwondering.
‘Wat wil je dan. hem bewaren. conserveren. bijzetten in een soort museum. met een bordje ervoor: hierin reden de rechercheurs De Cock en Vledder. met doodsverachting?’Zijn stem droop van sarcasme.
De Cock trok gelaten zijn schouders op.
‘Ik was aan die oude kar gehecht. met al zijn deuken en butsen was hij mij dierbaar. We hebben heel wat uren in zijn inwendige doorgebracht. En hij heeft ons altijd trouw gediend. Ik kan mij niet herinneren dat hij ons ooit in de steek heeft gelaten. Dat. eh, dat schept een band.’
Vledder grinnikte.
‘Je bent een sentimentele oude dwaas.’ Met een gebaar van verachting schopte de jonge rechercheur tegen de bumper, waarvan het chroom was gebladderd. ‘Dat is een dood ding. een afgedankt gebruiksvoorwerp. Meer niet. Een berg oud roest. rijp voor de sloop. Wat wil je er meer in zien?’
De Cock antwoordde niet. Hij nam zijn hand van het dak en liep met gebogen hoofd van de Kever weg. Vledder kwam hem na.
‘Moet je echt niet even in die Golf zitten? Geloof me, het is heel iets anders. Veel ruimer en het rijdt ook veel soepeler. Hij is echt niet met die oude gammele Kever te vergelijken.’ De jonge rechercheur wenkte uitnodigend. ‘Kom, ga nu eens even achter het stuur zitten.’
De Cock schudde resoluut zijn hoofd en liep door. Bij de deur draaide hij zich nog even om en keek secondenlang naar de oude afgedankte Volkswagen. Op zijn gezicht lag een peinzende uitdrukking. ‘Soms,’ sprak hij zacht, ‘denk ik, dat ook dingen een ziel hebben. En misschien. misschien weet ik dat wel heel zeker.’
‘Heb ik je lang laten wachten?’
Gert-Jan van Brunschoten keek hem glunderend aan.
‘Nee, hoor,’ riep hij opgewekt. ‘Hier in de kamer gebeurt van alles.’ Hij knikte in de richting van een man, die verderop door een rechercheur werd verhoord. ‘Dat is een echte inbreker,’ sprak hij fluisterend. ‘Hij werd net door twee jonge agenten binnengebracht. Heterdaad, zeiden ze.’
De Cock ging glimlachend zitten.
‘Ik begrijp het nog niet helemaal. jij bent vandaag met de trein van Rotterdam naar Amsterdam gereisd alleen om mij te vertellen dat jij later rechercheur wil worden?’ Zijn stem beefde van ongeloof.
Gert-Jan van Brunschoten schudde zijn hoofd.
‘Vader heeft mij naar u gestuurd.’
De Cock toonde verbazing.
‘Jouw vader?’
De jongeman knikte.
‘Dat is echt een zaak voor rechercheur De Cock, zei hij. En omdat ik het had gevonden, mocht ik naar Amsterdam om het u te brengen.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Spreek jij altijd in raadsels?’
Gert-Jan van Brunschoten schudde zijn hoofd.
‘Het is geen raadsel en ik spreek niet in raadsels.’ Hij veranderde van houding. ‘Hebt u nog even tijd voor mij, dan zal ik het u uitleggen.’
De Cock knikte gelaten.
‘Voor jou heb ik alle tijd.’
Gert-Jan van Brunschoten boog zich iets voorover.
‘Wij hebben een gewone boekhandel. Ik bedoel. vader handelt niet in oude of antieke boeken. Het was puur toeval.’
‘Wat?’
Gert-Jan van Brunschoten maakte een afwerend gebaar.
‘Vorige week kwam er een oude dame bij mijn vader in de zaak. Mijn vader kent haar goed. Haar man was al klant bij grootvader. Ze vertelde dat haar man was overleden en dat ze nu van plan was om naar een bejaardenhuis te gaan. In dat bejaardenhuis was geen plek voor de vele boeken die haar man in de loop der jaren bij ons had gekocht. Ze vroeg of vader belangstelling voor de boeken had, anders liet ze een opkoper komen.’
De Cock keek hem schuins aan.
‘En. had vader belangstelling?’
Gert-Jan van Brunschoten knikte.
‘We zijn er samen heen gegaan. vader en ik. Het was een hele verzameling. Ik ben als zoon van een boekhandelaar toch wel wat gewend, maar mensen, mensen, wat waren daar een boeken. hele wanden vol tot aan het plafond. We hebben drie keer moeten rijden om alles naar het magazijn te brengen.’
De Cock gebaarde ongedurig.
‘En verder?’
Gert-Jan van Brunschoten zuchtte.
‘Vader heeft het druk met de zaak. Hij wist ook niet goed wat hij met al die oude boeken moest beginnen. Ik heb vakantie. Kijk eens of er wat bij is voor in de winkel, zei hij. Ik ben toen in die boeken van mevrouw Donkersloot gaan neuzen. Toen vond ik het. in een oud geschiedenisboek.’
‘Wat?’
Gert-Jan van Brunschoten knoopte zijn overhemd los. Boven zijn broeksriem pakte hij een rechthoekig stuk papier en gaf dat aan De Cock.
‘Dit.’
De oude rechercheur bekeek het aandachtig.
‘Dat is een menukaart,’ sprak hij met enige verbazing. ‘Een gewone menukaart van hotel-restaurant De Poort van Eden in Amsterdam.’ Hij blikte vragend naar de jongeman op. ‘Wat. eh, wat is daar voor bijzonders aan?’
Gert-Jan van Brunschoten wees naar de kaart.
‘U moet hem omdraaien.’
De Cock deed wat de jongeman van hem verlangde. Aan de achterzijde van de menukaart ontdekte hij een wat priegelig schrift.
‘Ik, Hendrik-Pieter Donkersloot,’ las de oude rechercheur hardop, ‘leg hierbij een volledige bekentenis af. Ik heb een moord begaan. Op de avond van de negentiende juli om kwart voor twaalf schoot ik met mijn pistool, een oude Sauer 7.6 mm, bewust en bij mijn volle verstand driemaal op Frederik van Ravenstein. Hij keek naar mij alsof ik een geest was, zakte in elkaar en was vrijwel op slag dood. Ik had een afspraak met hem op de Westermarkt achter de Westertoren. Het is daar vrij stil. Ik zou hem op die plek vijftigduizend gulden in bankbiljetten
van honderd gulden overhandigen. Dat had hij van mij verlangd. Omdat ik mij ervan bewust was dat een chanteur doorgaat tot zijn slachtoffer totaal bankroet is, besloot ik hem te doden. Ik was eerst van plan om hem op straat achter de kerk te laten liggen, maar om de ontdekking van mijn daad iets te vertragen, heb ik zijn lichaam naar de Prinsengracht gesleept en in het water laten zakken. Ik voel geen wroeging, maar nu mijn einde nadert, doe ik deze bekentenis omdat ik niet wil dat mogelijk een onschuldige voor mijn daad wordt gestraft.’
De Cock keek op. Zijn gezicht stond ernstig.
‘En dit vond jij in dat oude geschiedenisboek?’
Gert-Jan van Brunschoten knikte.
‘Die kaart stak er een beetje uit. Dat trok mijn aandacht. Toen ik die bekentenis had gelezen, ben ik ermee naar mijn vader gegaan. Die zei: “Het is een Amsterdamse zaak, ga er maar mee naar rechercheur De Cock van de Warmoesstraat.”’
De grijze speurder wreef nadenkend over zijn kin.
‘Je bent er niet mee teruggegaan naar die oude dame. mevrouw Donkersloot?’
Gert-Jan van Brunschoten schudde zijn hoofd.
‘Ik was het wel van plan, maar vader zei dat ik het beter aan u kon overlaten.’
De Cock glimlachte.
‘Je hebt een wijze vader.’
Gert-Jan van Brunschoten wees naar de menukaart.
‘Is. eh, is het echt? Heeft die Hendrik-Pieter Donkersloot inderdaad een moord gepleegd?’
De Cock antwoordde niet direct. Hij staarde enige tijd nadenkend voor zich uit.
‘Vorig jaar juli,’ sprak hij traag, ‘dreef in het water van de Prinsengracht bij de Westermarkt het lijk van een man. Hij heette Frederik van Ravenstein en in zijn borst zaten drie kogelgaten.’