16

Vledder stuurde de nieuwe Golf vanaf de steiger achter het politiebureau de Oudebrugsteeg op en zette de ruitenwissers aan.

Het mooie warme zonnige weer van de laatste dagen was door aangekondigde depressies verjaagd. Amsterdam lag weer onder een grauw wolkendek, waaruit gestaag felle regenbuien plensden. Op het brede trottoir van het Damrak werden vrouwelijke bekoorlijkheden niet langer vrijmoedig in luchtige toiletjes geetaleerd, maar voor het oog onzichtbaar in plastic verpakt. Het gaf een somber straatbeeld. Maar naar het gevoel van De Cock was Amsterdam juist mooi als het regende. Dan glom het asfalt, tintelden de keitjes op de Dam en hadden de eeuwenoude geveltjes de meeste luister.

Hij keek opzij.

‘Heb je nog genoeg benzine?’ vroeg hij bezorgd. ‘Mijn geografische kennis is niet zo groot, maar volgens mij is dat Meppel een eind weg.’

Vledder knikte.

‘Ik heb het nagekeken. Het is ruim honderdvijftig kilometer. Ik heb de tank dan ook tot zijn nek toe laten volgooien.’

De Cock glimlachte fijntjes.

‘Je zult wel blij zijn dat je met onze nieuwe Golf zo’n lange rit mag maken?’ In zijn stem klonk een lichte spot, maar hij wachtte het antwoord niet af. ‘Hoe kom je zo plotseling aan dat adres van de weduwe Donkersloot?’ vroeg hij op een andere toon. ‘Heeft ze zich eindelijk in Rotterdam laten uitschrijven?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Die jongen belde het vanmorgen door.’

‘Welke jongen?’

Vledder lachte.

‘Die zo graag rechercheur wil worden.’

De blik van De Cock verhelderde.

‘Gert-Jan van Brunschoten. van de boekhandel.’

Vledder knikte.

‘Toen hij hier van ons had gehoord dat de weduwe Donkersloot in Rotterdam was verdwenen, besloot hij haar in zijn eentje op te sporen. Hij beschouwde dat als een soort test. of hij voldoende vaardigheden had om later rechercheur te worden. In de omgeving van de Molenlaan heeft hij dagen achtereen, bijna huis aan huis geïnformeerd of iemand wist waar ze naartoe was gegaan. Hij vertelde steeds hetzelfde verhaal, dat hij altijd gewend was om haar op haar verjaardag een presentje te brengen en dat hij die traditie graag wilde voortzetten.’

De Cock lachte.

‘Het is toch een handig joch.’

Vledder knikte.

‘Tot hij een oude dame trof, die kort tevoren een ansichtkaart van mevrouw Donkersloot had ontvangen, een fraaie foto van een groot tehuis, omzoomd door groen. Op die foto was op de tweede etage een raam aangekruist.’

‘En daar stond ook haar adres op?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Alleen haar naam. mevrouw Donkersloot. Maar de ansichtkaart was een afbeelding van het bejaardenhuis Reestoord aan de Zuiderlaan in Meppel.’

De Cock knikte begrijpend.

‘En het kruisje duidt de plek aan waar ze in dat bejaardenhuis woont?’

‘Dat dacht Gert-Jan, ja. En ik geloof dat hij daarin gelijk heeft.’

Een tijdlang reden ze zwijgend door. Het drukke stadsverkeer eiste van Vledder alle aandacht. Pas toen ze de snelweg hadden bereikt, blikte de jonge rechercheur opzij.

‘Je zult mevrouw Donkersloot nu toch een aantal directe vragen moeten stellen.’

De Cock reageerde verbaasd.

‘Hoe bedoel je?’

Vledder antwoordde niet direct. Hij keek de oude rechercheur onderzoekend aan.

‘Je hebt de oude menukaarten van de Poort van Eden met die bekentenissen aan de achterkant toch wel bij je gestoken?’ In zijn stem trilde achterdocht.

De Cock knikte bedaard.

‘Daarvoor heb ik die aktetas meegesleept.’

Vledder gebaarde voor zich uit.

‘Ik wil toch eindelijk wel eens zekerheid of die bekentenissen inderdaad door haar man zijn geschreven en. ik wil haar reactie daarop.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Ik kon destijds ook niet voorzien dat ze plotseling van de aardbodem zou zijn verdwenen,’ sprak hij verontschuldigend. ‘Voor het tonen van die bekentenissen heb ik geen kans meer gehad. Misschien lukt het nu, dankzij Gert-Jan van Brunschoten.’

Vledder mopperde:

‘Tenzij ze inmiddels weer is verkast.’

De Cock tuitte zijn lippen en schudde zijn hoofd.

‘Vanuit een bejaardenhuis verkast men, zoals jij het uitdrukt, in de regel nog slechts eenmaal.. heel vredig. naar een laatste rustplaats.’

Meppel bleek een mooie stad en de Zuiderlaan een mooie laan met veel rust en groen. Voor Reestoord parkeerde Vledder de Golf binnen een gedeeltelijk ommuurde ruimte. De Cock stapte wat verkreukeld uit. Ondanks het feit dat de Golf beslist een betere zit kende dan de goede oude Kever, veroorzaakte lange autoritten bij hem toch lichte verschuivingen van spieren, botten, bloedvaten en ledematen. Het duurde een tijdje voor alles weer enigszins op zijn plaats zat. Toen sjokte hij met zijn aktentas onder zijn arm zichtbaar vermoeid achter Vledder aan naar de ingang. Reestoord, zo vond De Cock, was het toonbeeldvan een goed geoutilleerd bejaardenverblijf in een schitterende omgeving. Het leek hem beslist aangenaam om hier te wonen. Hij vroeg zich af of hij niet alvast een plaatsje voor hem en zijn vrouw kon reserveren, maar bedacht met enige weemoed, dat hij nog een goed aantal jaren van zijn bejaardenstatus was verwijderd.

Een vriendelijke jonge verzorgster in een glanzend witte jasschort bracht hen met een brede comfortabele lift naar de tweede etage en klopte bescheiden op de deur van een appartement. Toen zacht ‘ja’ werd geroepen, ging ze naar binnen. Het duurde slechts luttele minuten tot ze weer naar buiten kwam en zei dat mevrouw bereid was hen te ontvangen. Ze hield de deur voor de rechercheurs uitnodigend open.

Mevrouw Donkersloot keek naar hen op. Om haar mond met een krans van fijne rimpeltjes speelde een glimlach.

‘Ik vroeg mij af hoe lang het zou duren voordat jullie mij hadden gevonden.’ Het klonk vriendelijk.

De Cock keek haar onderzoekend aan. Mevrouw Donkersloot, zo constateerde hij, zag er goed uit. Veel beter dan de laatste keer, toen hij haar in dat oude, bijna lege huis in Rotterdam had ontmoet. Haar zilvergrijze haren eindigden niet meer in een wrong en de effen zwarte japon had plaatsgemaakt voor een kleurig mantelpakje.

De oude rechercheur ging tegenover haar in een rieten fauteuiltje zitten.

‘U had ons wel verwacht. een dezer dagen?’

Mevrouw Donkersloot knikte.

‘Ik begreep dat u terug zou komen.’

‘Waarom?’

‘Het leven van mijn man gaf daar alle aanleiding toe.’

De Cock glimlachte.

‘U weet dus meer van het doen en laten van uw man dan u ons tijdens ons bezoek in Rotterdam heeft willen openbaren?’

Mevrouw Donkersloot maakte een verontschuldigend gebaar.

‘Ik wilde het aandenken aan mijn man niet bezoedelen. Hij is altijd en goede echtgenoot voor mij geweest. lief, toegewijd, aandachtig en ouderwets betrouwbaar.’

De Cock keek haar schuins aan.

‘Wat viel er dan te be-zoe-de-len?’

Mevrouw Donkersloot liet haar hoofd iets zakken.

‘In het za kendoen was Hendrik-Pieter een hele andere man. hard, meedogenloos. Hij had een passie voor het verdienen van geld. Ik heb wel eens tegen hem gezegd dat hij erfelijk was belast. Onze oud-Hollandse kooplieden uit de gouden eeuw hadden eenzelfde instelling. Op welke manier zij aan hun geld kwamen, interesseerde hen niet.’

De Cock keek haar strak aan.

‘U wist dat uw man de handel in drugs financierde?’

Mevrouw Donkersloot knikte traag.

‘Dat wist ik,’ antwoordde ze zacht. ‘Ik ben er altijd op tegen geweest, maar hij wuifde mijn bezwaren steeds lachend weg. Zijn standpunt was: als ik het niet doe. doet een ander het. En waarom zou een ander er wel geld aan verdienen en ik niet?’

De Cock schonk haar een trieste glimlach.

‘Ik ken die stelling.’

Hij zweeg even, wuifde daarna in haar richting.

‘En zijn broeders in het kwaad waren Frederik van Ravenstein, Arnold van Beuningen en Adelbert Teijsterling?’

Mevrouw Donkersloot keek hem bewonderend aan.

‘U bent goed op de hoogte.’

De Cock negeerde de opmerking.

‘Hebt u hen wel eens ontmoet?’

Mevrouw Donkersloot knikte.

‘Een paar maal. onuitstaanbare typen. En dat bleek ook later.’

‘Wanneer?’

‘Toen Hendrik-Pieter ermee op wilde houden.’

‘Waarom? Had hij gezien welk een vernietigende werking drugs op mensen heeft?’

Mevrouw Donkersloot schudde haar hoofd.

‘Dat was mijn mans motief niet. Hij had geen enkel medelijden met drugsgebruikers. Dat kon hij niet opbrengen. Mensen, zo meende hij, hadden een vrije keuze. Als ze voor drugs kozen, was dat hun eigen individuele verantwoordelijkheid en dienden zij de gevolgen van die keuze zelf te dragen.’

De Cock keek haar verward aan.

‘Waarom wilde hij er dan mee ophouden?’

Mevrouw Donkersloot zuchtte.

‘Ongeveer twee jaar geleden reisde mijn man in opdracht van het syndicaat naar Zuid-Amerika om nieuwe contacten te leggen.’

‘Voor het leveren van cocaïne?’

‘Inderdaad. Oude relaties waren naar de mening van het syndicaat hun verplichtingen onvoldoende nagekomen. Daarom zocht men nieuwe wegen. Omdat Hendrik-Pieter vloeiend Spaans sprak was hij de aangewezen man. Bovendien beheerde mijn man de financiën. Hij kende de mogelijkheden.’

‘En toen?’

Mevrouw Donkersloot verschoof iets in haar fauteuil.

‘Mijn man kwam in Zuid-Amerika in contact met schatrijke drugsbaronnen. Mensen die op een waarlijk uitzinnige wijze in weelde baadden. Zo uitzinnig, dat het mijn man tegen zijn borst stuitte. Hij bezag al die weelde met walging. In zijn hart was mijn man een pure calvinist. Overdaad schaadt, was zijn lijfspreuk. Ondanks het vele geld dat hij verdiende, hebben wij nooit weelde gekend. We hadden het goed samen. op een rustige, degelijke manier.’

‘Wilde hij zich daarom terugtrekken. omdat die drugsbaronnen hem tegenstonden?’

Mevrouw Donkersloot schudde haar hoofd.

‘Dat was niet de enige reden. Het klinkt u misschien vreemd in de oren, maar in feite was mijn echtgenoot — meedogenloos financier van de handel in drugs — een sociaal bewogen mens.’ Ze strekte haar rug en haar gezicht kleurde. ‘Ik houd dit pleidooi voor mijn overleden man, omdat ik meen dat hij dat verdient.’ Ze zweeg even en ademde diep. ‘In Zuid-Amerika zag hij ook hoe de gewone bevolking in armoede en ellende leefde. Mensen, die in zijn ogen geen schuld hadden aan hun eigen situatie. Mensen, die geen mogelijkheden hadden tot het maken van een keuze, zoals de drugsgebruikers hier, en voor de miserabele omstandigheden waarin ze leefden niet zelf verantwoordelijk waren.’

Mevrouw Donkersloot liet zich terugzakken in haar fauteuil.

‘Die mensen besloot mijn man te helpen en daarom wilde hij uit het syndicaat. Hij wilde terug naar Zuid-Amerika om daadwerkelijk iets voor die mensen te doen.’

De Cock liet haar woorden op zich inwerken. Hij had aandachtig naar haar hartstochtelijk pleidooi voor haar gestorven man geluisterd.

‘De andere leden van het syndicaat stonden niet toe dat uw man uittrad?’ vroeg hij.

Mevrouw Donkersloot schudde traag haar hoofd.

‘Ze zetten hem onder druk. pleegden chantage. zeiden dat ze in Amsterdam de narcoticabrigade over zijn activiteiten zouden inlichten. verklaarden zich zelfs bereid om tegen hem voor een rechtbank te getuigen.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Waarom die haat? Toen uw man stierf moesten zij toch ook zonder hem verder?’

Mevrouw Donkersloot likte aan haar droog geworden lippen.

‘Mijn man was geen crimineel. had geen criminele ziel zoals die anderen. Ze mochten hem niet. In feite werd hij alleen om zijn kennis en financiële vaardigheden geduld.’

‘Afgunst?’

Mevrouw Donkersloot knikte traag.

‘Zo zou men het kunnen noemen.’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

‘Hoe reageerde uw man op hun tegenwerking?’

‘Hendrik-Pieter was er een beetje verdrietig onder. Misschien wel veel verdrietiger dan hij uiterlijk liet blijken. Ik geloof ook dat de houding van de andere leden van het syndicaat zijn gezondheid heeft ondermijnd. met die fatale hartaanval als uiteindelijk gevolg.’

‘Gaf hij zijn plannen op?’

Mevrouw Donkersloot schudde heftig haar hoofd.

‘Zeker niet,’ riep ze enthousiast. ‘Hij is daarna nog een paar maal terug geweest naar Zuid-Amerika en heeft daar met eigen geld hulporganisaties in gang gezet. Hij had grootse plannen voor een dorp met eigen werkplaatsen, winkels en scholen.’

De Cock gebaarde voor zich uit.

‘Vreesde hij geen repercussies van de andere leden van het syndicaat?’

Mevrouw Donkersloot glimlachte.

‘Ik denk dat ze niets wisten. dat ze niet op de hoogte waren. dat ze geen enkel vermoeden hadden wat mijn man in ZuidAmerika dreef. Hendrik-Pieter bleef ogenschijnlijk zijn werk voor het syndicaat gewoon voortzetten. Er veranderde voor hen in feite niets.’

‘Maar de haat bleef. ook van de zijde van uw man?’

‘Zeker. Hendrik-Pieter kon hun onderlinge gekrakeel vaak niet uitstaan. Als hij uit Amsterdam terugkwam na zo’n bijeenkomst in de Poort van Eden, dan luchtte hij tegenover mij wel eens zijn hart. “Het zijn schoften!” riep hij dan in woede. “Ik had mij nooit met dat rapalje moeten inlaten.”’

De Cock stak zijn handen naar voren, drukte zijn vingertoppen tegen elkaar.

‘Is bij hem nooit de gedachte gegroeid om zich van die anderen te ontdoen. letterlijk?’

Mevrouw Donkersloot keek hem niet-begrijpend aan.

‘U… eh, u bedoelt… moord?’

De Cock knikte bedaard.

‘Moord,’ herhaalde hij sinister. Hij nam zijn aktetas, plukte daaruit de bekentenis van de moord op Frederik van Ravenstein en reikte haar die met een zorgelijke blik in zijn ogen aan.

‘Leest u eens?’

Mevrouw Donkersloot pakte de menukaart. Vanaf het tafeltje naast haar fauteuil griste zij haar bril, zette die op en las. De Cock keek gespannen toe hoe de vrouw de woorden in haar opnam. Nog voor ze de laatste regels had gelezen, gleed de menukaart uit haar machteloos geworden handen op de vloer. Haar mond met de vele rimpeltjes zakte wijd open. Ze keek nog even naar De Cock. een ontredderde blik van stomme verbijstering. Toen sloot ze haar ogen en gleed bewusteloos opzij.

Загрузка...