5

Ze liepen de wachtcommandant groetend aan de balie voorbijen stapten het bureau uit. De Cock keek omhoog. Uit een lucht, die zo donker was als een grauwe moltondeken, zakte gestaag een fijne miezerige motregen. De druppels kleefden aan zijn gezicht.

De oude rechercheur bromde een verwensing. Moe en nog vol van gedachten over een vreemde bekentenis in een oud geschiedenisboek, was hij de avond tevoren pas laat in slaap gesukkeld. Maar midden in de nacht was hij plotseling weer woelend wakker geworden na een angstige droom, waarin een moordende oude dame hem honend en schaterlachend na wees.

De Cock keek nog eens naar de lucht. Het weer, zo vond hij, kon zijn humeur niet verbeteren. Hij schoof zijn hoedje iets naar voren en trok de kraag van zijn regenjas omhoog. Vanuit de Warmoesstraat slenterden ze rechtsaf de Oudebrugsteeg in, staken met doodsverachting de rijbaan van het Damrak over en sjokten in een stroom van in plastic verpakte vakantiegangers over het brede trottoir naar de Dam.

Vledder blikte opzij.

‘Weet je waar de Poort van Eden is gevestigd?’

De Cock knikte.

‘Op de Keizersgracht, niet ver van de Hartenstraat. Ik ben er wel eens geweest. lang geleden. In verband met een zelfmoord. Toen was de oude heer Boerstange nog directeur. Een man die de politie een warm hart toedroeg.’

Vledder grijnsde.

‘Dan is hij zeker gestorven.’

De Cock reageerde niet.

‘Nu is er een nieuwe directie,’ ging hij onverstoord verder. ‘Volgens de mensen van onze hotelcontrole is het interieur de laatste jaren ingrijpend veranderd. vernieuwd. gemoderniseerd. Ook het klantenbestand heeft een opmerkelijke verandering ondergaan. Vroeger logeerden er over het algemeen eenvoudige mensen met een smalle beurs. vertegenwoordigers, kleine zakenlieden. Nu herbergt men er louter managers, directeuren, captains of industry.’

Vledder snoof.

‘En luitjes die in het geniep de handel in drugs financieren.’

De Cock knikte.

‘Volgens onze vriend Smalle Lowietje, en die is in de regel goed geïnformeerd. Die ervaring heb ik. We moeten met hem nog eens uitgebreid over die drugshandel praten en ik wil ook zo spoedig mogelijk het dossier van de narcoticabrigade zien.’

‘Over de moord op Van Ravenstein?’

‘Precies. Ik wil weten wat zij hebben bereikt. welke bronnen ze hebben aangeboord. Het heeft weinig zin om bepaalde zaken te herhalen.’

Vanaf de Dam liepen ze langs het Koninklijk Paleis via de Mozes Aaronstraat en de Nieuwezijds Voorburgwal naar de Raadhuisstraat. Vandaar schuifelden ze linksaf de Keizersgracht op. Na enige passen bleef De Cock op de gracht plotseling staan en draaide zich om. De grijze speurder wees met een brede armzwaai naar de fraaie in lichte nevelen gehulde contouren van de oude Westertoren.

‘De plek van de moord en de Poort van Eden. op nog geen steenworp afstand.’

De bedrijfsleider bracht de beide rechercheurs bij de nieuwe directeur van het hotel-restaurant de Poort van Eden, die hen minzaam ontving. Hij wuifde met een verveeld gebaar naar twee zetels voor zijn bureau en blikte daarbij nadrukkelijk op zijn horloge.

‘Mijn naam is Van Beuningen. Arnold van Beuningen,’ sprak hij gehaast. ‘Zoals u vermoedelijk reeds door mijn bedrijfsleider is meegedeeld, ben ik hier algemeen directeur. Ik hoop dat de heren zo vriendelijk willen zijn om niet te veel van mijn kostbare tijd in beslag te nemen, het runnen van een bedrijf als dit is een tijdrovende bezigheid.’

De Cock grijnsde.

‘Tijd,’ sprak hij wat afwezig, ‘is een vreemd begrip. Voor het plegen van een moord zijn in de regel een paar seconden al voldoende. Maar het oplossen van een moord is, gelooft u mij, doorgaans een zeer tijdrovende bezigheid.’ In zijn woorden sloop een lichte spot.

Arnold van Beuningen keek hem onderzoekend aan.

‘En daar kwam u voor. moord?’

De Cock knikte.

‘De moord op Frederik van Ravenstein.’

De directeur reageerdemet verbazing.

‘Daarvoor zijn toch al eens heren van uw dienst bij mij geweest?’

‘Van de narcoticabrigade.’

‘Ja, en u bent.?’

‘Van het bureau Warmoesstraat.’

Arnold van Beuningen keek verstoord.

‘Die verschillen zijn voor mij niet interessant,’ sprak hij geprikkeld. ‘Ik kan u alleen zeggen. wat ik destijds ook tegen uw heren van de. eh, de narcoticabrigade heb gezegd. dat ons hotel, de Poort van Eden, met de dood van de heer Van Ravenstein niets van doen heeft. Er bestaat geen enkele betrokkenheid. in welke zin ook.’

De Cock glimlachte.

‘Dat hebt u snel vastgesteld.’ Hij boog zich iets naar voren. ‘Ten tijde van zijn dood,’ gokte hij, ‘logeerde die Van Ravenstein toch in uw hotel?’

Het gezicht van Arnold van Beuningen kleurde.

‘Dat is toch niet belangrijk,’ antwoordde hij fel. ‘Of die man hier overnachtte. of het plan had om hier te overnachten. wat doet dat ertoe?’

De Cock negeerde de vraag.

‘Kende u de activiteiten van de heer Van Ravenstein?’

‘Hoe bedoelt u?’

‘Wat hij deed. waarin hij handelde. in welke kringen hij zich bewoog?’

De heer Van Beuningen reageerde woedend. Zijn corpulente habitus trilde van nijd en zijn bureaustoel kraakte.

‘Ik drijf een hotel. geen jongenskostschool.’ Hij schreeuwde wild. ‘Het interesseert mij geen bliksem wat mijn gasten uitspoken. daar heb ik niets, maar dan ook totaal niets mee te maken. Voor mijn part lichten ze de Nederlandse Bank op of… eh, of…’ Hij bleef in zijn zin steken.

De Cock schonk hem een wrange glimlach.

‘… of bestieren ze de handel in drugs?’

Arnold van Beuningen zuchtte diep. Uit zijn kleine diepliggende ogen vuurde haat. De felrode kleur op zijn gezicht trok langzaam weg. De woede maakte daarna plaats voor koele observatie.

‘U stelt onmogelijke vragen,’ sprak hij kalm, hoofdschuddend. ‘Vragen, waarop ik het antwoord schuldig blijf. Ik ben niet verantwoordelijk voor het gedrag van mijn gasten.’ Hij kwam moeizaam uit zijn stoel overeind. ‘Ik herhaal. voor de laatste maal. ons hotel, de Poort van Eden, heeft met de dood van de heer Van Ravenstein niets te maken. Ik wens dan ook van verdere recherchebezoeken over dit onderwerp verschoond te blijven.’

De Cock bleef zitten. Demonstratief. Langzaam gleed zijn blik tastend naar de man omhoog. Het dikke ronde vlezige gezicht met de diephangende onderkin wekte gevoelens van afkeer in hem op. Ook verzette de oude rechercheur zich tegen een lichte wrevel, die de zwaarlijvige directeur door zijn hautaine houding bij hem deed opwellen. Met enige moeite produceerde De Cock een glimlach.

‘Meneer Van Beuningen,’ vroeg hij, en zijn stem klonk vriendelijk, ‘kent u. of hebt u ene heer Donkersloot gekend?’

‘Donkersloot?’

De Cock knikte.

‘Hendrik-Pieter Donkersloot. een al wat oudere heer. Volgens mijn informaties verbleef hij frequent in uw hotel.’

Toen ze de Poort van Eden verlieten, regende het nog steeds. Het humeur van De Cock was aardig opgevijzeld. Ondanks de geringe medewerking van de directeur was de oude rechercheur niet ontevreden. Tijdens het onderhoud was in hem de overtuiging gegroeid, dat de dikke Arnold van Beuningen veel meer van de affaire wist dan hij had willen toegeven. Om de mond van de grijze speurder speelde een zoete glimlach. De garantie dat de directeur van verdere recherchebezoeken verschoond zou blijven, kon hij hem niet geven.

Vledder keek hem van opzij aan.

‘Het was volgens mij dom van die Arnold van Beuningen om te zeggen dat hij Hendrik-Pieter Donkersloot niet kende. In de hotelregisters van de Poort van Eden ben ik de naam Donkersloot ettelijke malen tegengekomen.’ Hij zweeg even voor het effect. ‘En zal ik je eens wat vertellen?’

‘Nou?’

‘Hij logeerde er ook in de nacht dat Frederik van Ravenstein werd vermoord.’

De Cock reageerde niet direct.

‘Die hotelregisters zullen destijds ook door de luitjes van de narcoticabrigade zijn nageplozen. Het heeft hen niet op een idee gebracht.’

Vledder gniffelde.

‘Zij hadden geen bekentenis op een menukaart. Wij wel. Het feit dat Hendrik-Pieter Donkersloot die bewuste avond in het hotel de Poort van Eden verbleef, brengt hem toch dicht bij de moord.’

De Cock glimlachte.

‘Op een steenworp afstand.’

Vledder knikte nadrukkelijk.

‘Precies. Ik weet niet hoe jij erover denkt, maar ik begin toch waarde aan die bekentenis te hechten. Indien chantage als motief voor de moord blijkt te kloppen, is de zaak rond.’

De Cock grijnsde.

‘En ligt de dader op het kerkhof.’

Vledder beluisterde de ironische ondertoon.

‘Geloof jij niet dat Hendrik-Pieter Donkersloot is gestorven?’

De Cock lachte.

‘Die is inderdaad dood en begraven. Dat heb ik voor alle zekerheid even nagetrokken. Grondig. Sinds die Antwerpse affaire met het HVS — Het Heilig Verbond van de Stervenden — ben ik in die dingen erg voorzichtig geworden.’*(* Zie De Cock en moord op de Bloedberg.)

Vledder keek hem onderzoekend aan.

‘Wat zit je dan dwars?’

De Cock gebaarde heftig.

‘De waarheid.’

‘Geloof je niet dat Donkersloot die bekentenis heeft geschreven?’

De Cock zuchtte.

‘Dat is het niet,’ reageerde hij wat wrevelig. ‘Donkersloot zal die bekentenis best zelf hebben opgesteld en geschreven. We moeten nog wat schrift van hem te pakken zien te krijgen en een grafoloog inschakelen om dat vast te stellen. Daarin zie ik geen problemen.’

‘Waarin dan wel?’

‘Ik geloof niet dat Hendrik-Pieter Donkersloot die moord heeft gepleegd.’

Vledder keek hem verrast aan.

‘Waarom dan die bekentenis?’

De Cock knikte traag voor zich uit.

‘Inderdaad. waarom die bekentenis? Die vraag spookt al door mijn hoofd vanaf het moment dat Gert-Jan van Brunschoten die menukaart bracht. Als we het antwoord op die vraag kenden. hadden we de zaak vermoedelijk opgelost.’

Een tijdlang liepen ze zwijgend voort. Ondanks de gestaag vallende regen was het druk in de binnenstad. Om hen heen klonk een waterval van vreemde tongklanken. Hoewel de stad al jarenlang de reputatie had bijzonder misdadig te zijn, bleef Amsterdam een toeristische trekpleister. Via het Damrak en de Oudebrugsteeg belandden de beide rechercheurs weer in de Warmoesstraat. In de ruime hal van het politiebureau bleef De Cock even staan, sloeg zijn hoedje uit en wuifde naar Jan Kusters. Tot zijn verbazing had de wachtcommandant achter de balie hem niets te melden.

Met Vledder in zijn kielzog besteeg hij de stenen trappen naar de tweede etage. Toen ze de grote recherchekamer binnenstapten, begon op het bureau van De Cock de telefoon te rinkelen.

De oude rechercheur grinnikte.

‘Het lijkt wel of ze ruiken dat we er zijn.’

Vledder liep hem voorbij en nam de hoorn op. De jonge rechercheur luisterde slechts een paar seconden. Toen legde hij de hoorn op het toestel terug. Zijn gezicht stond ernstig.

De Cock keek hem aan.

‘Wie was dat?’

‘Evert-Hendrik Waterman.’

‘En.’

Vledder slikte.

‘Tante Donkersloot is spoorloos verdwenen.’

Загрузка...