8

Ze reden met hun oude Golf van de steiger achter het politiebureau weg. Na een paar uur stralende zomerzon was het weer gaan regenen. Heftig, gepaard met plotselinge windstoten. Dikke regendruppels kletterden tegen de voorruit, trommelden op het dak. Het wegdek glom van opspattend water. De veelkleurige lichtreclames van het Damrak spiegelden speels in het natte asfalt. Vledder zette de ruitenwissers aan en De Cock bromde.

‘De zomer valt dit jaar op donderdag.’

Vledder knikte voor zich uit.

‘Dat zei je al vanavond.’

De Cock liet zich ver onderuitzakken en schoof zijn oude hoedje tot op de rug van zijn neus.

‘Op donderdag… tussen veertien uur negentien en twintig uur twaalf.’

Vledder gniffelde.

‘Een verrekt korte zomer.’

De Cock knikte.

‘Misschien krijgen we nog een paar mooie dagen in de herfst, maar dan hebben we het wel gehad.’

‘Doe jij tegenwoordig aan weersvoorspellingen?’

De Cock grinnikte.

‘Ik doe het in ieder geval niet slechter dan die luitjes op de televisie. Die zitten er altijd naast.’

De jonge rechercheur liet het onderwerp rusten. Het was nog druk op de weg. Het verkeer eiste al zijn aandacht. Bij het inrijden van de Haarlemmer Houttuinen blikte hij even opzij.

‘Jij… eh, jij vraagt haast nooit naar de adressen van onze getuigen.’

Het klonk beschuldigend.

De Cock lachte onder zijn hoedje.

‘Dat doe jij toch altijd? Jij bent de man van de papieren rompslomp.’

Vledder ademde diep.

‘Ik hoop niet,’verzuchtte hij, ‘dat het slachtoffer onze De Henriëtte Vermeer is. Ik heb haar verklaring nog niet op papier staan, en gezien de ernst van haar beschuldiging ten aanzien van Karel van Montfoort had ik daar graag haar handtekening onder.’

De Cock gromde.

‘Niet nodig. De rechters moeten maar op onze ambtseed vertrouwen.’Vledder snoof.

‘Vertrouwen?’Sprak hij meewarig. ‘Dat is verleden tijd. Onze ambtseed is gerechtelijk gekelderd. Welke rechter gelooft nu nog absoluut in ons Zowaar helpe mij God Almachtig?[6] De rechters van nu luisteren alleen nog naar het gekweel van dubieuze strafpleiters.’

De Cock zocht naarstig naar woorden van ontkenning, maar vond ze niet.

De jonge rechercheur parkeerde de Golf achter een politiesurveillancewagen met blauw zwaailicht. Ze stapten uit en liepen naar perceel 1019. In de deuropening, schuilend voor de regen, stond een jonge diender. Hij tikte ter begroeting aan zijn pet.

‘Mijn collega is boven bij het lijk. Het is geen natuurlijke dood. Vrijwel zeker moord. Ik heb alvast de meute voor u gewaarschuwd.’

‘Waar waren jullie met de surveillancewagen toen de melding binnenkwam?’

‘Op het Haarlemmerplein. Ik denk dat wij in een paar minuten ter plaatse waren.’

‘Toen jullie de Haarlemmer Houttuinen binnenreden, hebben jullie daar een vrouw zien lopen?’

De jonge diender trok zijn schouders iets op.

‘Mij is niets bijzonders opgevallen. Misschien Jan Peekel. Ik zat achter het stuur.’

‘Is Jan Peekel je maat?’

De jonge diender knikte.

‘Net als gisteren.’

‘Ben jij nu ook boven geweest?’’Ja.’

‘Hoe zijn jullie binnengekomen?’

De jonge agent wees omhoog.

‘Het is ook net als gisteren. Alles stond open.’

De Cock legde even zijn hand vertrouwelijk op de schouder van de jonge diender.

‘Bedankt.’

Hij liep langs hem heen naar de trap. Moeizaam hees hij zijn negentig kilo trekkend aan een vette trapleuning omhoog. De houten treden kraakten onder zijn voeten.

Vledder volgde.

Boven, op de tweede etage, wachtte De Cock even tot zijn hijgende ademhaling weer enigszins op peil was en monsterde daarna de openstaande woningdeur, die naar een kleine keuken leidde. Er waren geen sporen van braak of verbreking. De deur zag er gaaf uit.

Tegen de deurpost leunde Jan Peekel. Om zijn mond danste een brede grijns.

‘Het lijkt wel een kopietje van gisteren.’

Hij duimde over zijn schouder.

‘Ze ligt in de woonkamer op de vloer voor de bank. Ze is niet zo knap als die van gisteren. Als je mij vraagt is dit een hoertje.’

‘Hoezo?’

Jan Peekel trok zijn schouders op.

‘Haar smoelwerk, kleding, opmaak.’Hij glimlachte. ‘Wedden, dat ik gelijk krijg?’

De Cock ging er niet op in.

‘Jullie waren op het Haarlemmerplein toen de melding via de autoradio binnenkwam. Heb je op weg hierheen een vrouw gezien? Ik bedoel, iemand die op een of andere manier je aandacht trok?’

Jan Peekel fronste zijn wenkbrauwen.

‘Ik heb verderop in de Haarlemmer Houttuinen een jonge vrouw een portiek zien binnenstappen. Ik heb daar verder geen aandacht aan besteed. Achteraf realiseer ik mij dat het er op leek dat ze niet door ons gezien wilde worden.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Dat ze zich voor jullie verschool?’’Precies.’

De Cock trok een ernstig gezicht.

‘Zet dat straks even op papier, met zo ver als je het je kan herinneren… haar signalement.’

Jan Peekel knikte.

‘Ik maak wel een proces-verbaaltje en leg dat bij je boven, op je bureau.’

Hij deed een stap opzij en liet De Cock en Vledder aan hem voorbij gaan.

De oude rechercheur bleef in de deuropening van de woonkamer staan en nam de situatie in zich op. De Cock kon dat. Hij had voor de peedee[7] een bijna fotografisch geheugen. Er was ook nu geen wanorde… niets dat op een worsteling leek. Hij draaide zich even om naar Jan Peekel.

‘Brandde het licht toen jullie kwamen?’

Jan Peekel maakte een weids gebaar.

‘Ik zei het je toch? Het is een kopietje van gisteren. Alleen een ander slachtoffer. Ook nu brandden alle lichten en stonden de deuren wijdopen.’

De Cock knikte begrijpend.

De oude rechercheur stapte voorzichtig de woonkamer binnen. Voor een brede driezitsbank lag op een gebloemd tapijt het lichaam van een jonge vrouw in een zwartzijden kamerjas met grillige borduursels. Haar blote benen waren iets gespreid en haar wijd opengesperde ogen staarden glanzend naar de zoldering. De Cock bleef een poosje naar die dode ogen kijken. De pupillen waren sterk vergroot. Haar halfopen mond gaf aan haar gezicht een expressie van verbazing. Om haar hals, diep in het vlees gesnoerd, zat een roze sjaal.

De Cock knielde bij haar neer en drukte de rug van zijn hand tegen haar wang. Die voelde nog warm aan. De oude rechercheur sloeg de kamerjas iets terug. Ze droeg een kort slipje met kantjes. Vledder boog zich ver over De Cock heen. Met beide handen leunde hij op zijn schouders.

De jonge rechercheur hijgde zwaar.

‘Het is toch Henriëtte Vermeer,’riep hij verbijsterd. ‘Allemachtig… net als Jacqueline Verpoorten gewurgd met een sjaal.’


Toen De Cock de volgende morgen redelijk op tijd de grote recherchekamer binnenkwam, trof hij Vledder achter zijn computer. De rappe vingers van de jonge rechercheur dansten over het toetsenbord.

De Cock bezag het met welgevallen. Na de vele, door de korpsleiding aan hem opgedrongen computerlessen, bleef het apparaat voor de oude rechercheur een oplichtende doos vol geheimen. Hij zwaaide zijn oude hoedje naar de kapstok en lachte vrolijk om het feit dat zijn trouwe hoofddeksel eindelijk eens aan een haak bleef hangen. Daarna wurmde hij zich uit zijn regenjas.

Toen hij bij zijn bureau kwam hield Vledder zijn vingers stil en keek op zijn horloge.

‘Je bent aardig op tijd. Ga je je leven beteren?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik verwacht het niet.’Hij wees naar de computer op het bureau van Vledder. ‘Waar ben je mee bezig?’

‘De verklaring van Henriëtte Vermeer. Ik ben er maar direct mee begonnen voor het verhaal uit mijn geheugen zakt.’

‘Je hebt toch aantekeningen gemaakt?’

Vledder knikte.

‘Maar die zijn onvolledig en vrij summier.’

De Cock blikte om zich heen.

‘Heb je vanmorgen nog een proces-verbaaltje van Jan Peekel gevonden?’

‘Ja.’

‘En?’

Vledder trok een bedenkelijk gezicht.

‘Hij heeft die vrouw in de Haarlemmer Houttuinen tijdens het voorbij rijden slechts in een korte flits gezien. Het signalement stelt niet veel voor.’

‘Daar was ik al bang voor.’

Vledder zwaaide.

‘Ik heb vanmorgen Ben Kreuger van de dactyloscopische dienst gebeld en gevraagd of hij extra aandacht wil besteden aan de hoorn van het telefoontoestel in de woning van Henriëtte Vermeer. Ik ben er zo goed als zeker van dat de vriendin van Henriëtte met dat toestel naar de Warmoesstraat heeft gebeld.’

De Cock keek zijn jonge collega bewonderend aan.

‘Heel goed.’

Vledder negeerde de lof.

‘Ik vind het toch vreemd dat die geheimzinnige vriendin tijdens het doen van haar melding aan de wachtcommandant haar naam niet heeft genoemd en niet even heeft gewacht tot wij ter plekke kwamen. Nu zijn wij wel verplicht om haar op te sporen.’

De Cock keek hem schuins aan.

‘Verwacht jij dat zij iets met de moord uitstaande heeft?’Vledder schudde zijn hoofd.

‘Dat lijkt mij onwaarschijnlijk. Dan had ze die melding toch niet gedaan.’

De Cock trok zijn schouders iets op.

‘Wanneer iemand,’sprak hij verzachtend, ‘totaal onvoorbereid wordt geconfronteerd met de moord op zijn of haar vriendin, dan ondergaat zo’n man of vrouw toch een psychische schok. Dat beïnvloedt de reactie. Misschien komt ze straks bij zinnen en meldt zij zich toch nog.’

De oude rechercheur zweeg even.

‘We hebben nu een dubbele moord, vrijwel zeker gepleegd door een en dezelfde dader. Beide moorden hebben dezelfde modus operandi… dragen dezelfde signatuur. Jan Peekel sprak treffend van een kopietje.’

Vledder knikte.

‘Dat betekent dat wij naar een man of vrouw moeten zoeken die een motief had voor die moorden, en dan komt Karel van Montfoort opnieuw in beeld.’

De Cock zuchtte.

‘Ik kan dat niet ontkennen. Hij heeft met beide vrouwen een verhouding gehad. Gezien zijn vele onstuimige liefdesaffaires zie ik “ontrouw” niet als motief. Maar misschien is er iets anders dat hem tot moord drijft.’

‘Zoals?’

De Cock stak in een gebaar van wanhoop zijn armen omhoog.

‘Wat hebben de slachtoffers gemeen, buiten dat zij in het verleden een relatie met Karel hadden?’

De ogen van Vledder lichtten op.

‘Zij waren beiden callgirl.’

De Cock knikte nadrukkelijk.

‘Laten we dat aspect niet vergeten. En dan is er nog iets wat mij gisteravond opviel… belladonna. Henriëtte Vermeer gebruikte vast en zeker belladonna.’

‘Wat is dat?’

‘Atropa belladonna is een plant met ronde, glanzende, zwarte, onaangenaam riekende, zeer giftige bessen. Het sap hiervan, in de ogen gedruppeld, maakt de pupil wijder en doet daardoor de ogen mooier en groter schijnen: vandaar belladonna… mooie vrouw. Belladonna werd vroeger veel door vrouwen in het Nabije Oosten toegepast om aan begeerlijkheid te winnen. Een befaamd schoonheidsmiddeltje.’

‘Kan dat spul een rol spelen bij de moorden?’

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

‘Belladonna bevat dodelijke vergiften. Het wordt in ons land niet voor niets de doodbes genoemd. Het bevat ook de alkaloïde scopolamine, en dat spul geldt wel als waarheidsserum omdat men onder invloed daarvan moeilijk schijnt te kunnen liegen. Belladonna of wolfskers wordt in de geneeskunde gebruikt, maar is zonder recept moeilijk te verkrijgen. Ik vraag mij af hoe Henriëtte Vermeer aan haar belladonna kwam.’

Vledder keek hem vragend aan.

‘Had Jacqueline Verpoorten vergrote pupillen?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik heb er bij haar niets van gemerkt. Ik let altijd scherp op de stand van de pupillen, omdat…’

De oude rechercheur stokte. Er werd op de deur geklopt en Vledder riep: ‘Binnen!’

In de deuropening verscheen de gestalte van een vrouw. De Cock schatte haar op achter in de dertig. Ze droeg een rode glimmende mantel, waarvan het regenwater op de vloer drupte.

Vanonder een hoedje in de vorm van een zuidwester, keek ze wat schichtig om zich heen. Schoorvoetend kwam ze naderbij en nam haar hoedje af. Gitzwart haar golfde langs haar ovaal gezicht. Bij het bureau van De Cock bleef ze staan.

De oude rechercheur kwam haastig overeind.

‘Het is slecht weer buiten, zie ik.’

Ze knikte. ‘Het giet.’

De Cock gebaarde glimlachend naar de stoel naast zijn bureau.

‘Neemt u plaats.’

De vrouw knoopte haar regenmantel los en ging zitten.

‘Ik… eh, ik ben vanmorgen,’opende ze voorzichtig, ‘bij mijzelf tot de overtuiging gekomen dat ik het gisteravond niet goed heb gedaan. U moet mij dat niet kwalijk nemen. Ik was enigszins in paniek.’

De Cock keek haar onderzoekend aan. Ze had, zo vond hij, mooie donkerbruine ogen met een natuurlijke glans.

‘Hoe kan ik u iets kwalijk nemen,’sprak hij vriendelijk, ‘als ik niet weet wat u denkt niet goed te hebben gedaan?’

Ze verschoof iets op haar stoel.

‘Ik heb gisteravond mijn collega Henriëtte Vermeer dood in haar woning aangetroffen. Vermoord. Ik heb in het telefoonboek het nummer gezocht en toen het politiebureau aan de Warmoesstraat gebeld.’

‘Dat was juist.’

Ze knikte.

‘Plotseling kwam het in mij op dat ik niets met de dood van Henriëtte van doen wilde hebben. Ik… eh, ik wilde er niet bij betrokken zijn.’

‘Toen bent u gevlucht?’

Ze knikte weer.

‘Ik heb de hoorn op het toestel gelegd, heb mijn snel mijn mantel gepakt en ben weggegaan. Buiten op straat zag ik de politieauto komen.’

‘Toen hebt u zich in een portiek verstopt.’

‘Ik had het zo niet moeten doen,’zei ze hoofdschuddend. ‘Ik had rustig de komst van de politie moeten afwachten. Ik had uitleg kunnen geven van hetgeen ik had gezien.’

De Cock knikte.

‘Dat zou inderdaad beter zijn geweest.’Hij zweeg even. ‘Mag ik vragen wie u bent?’

Ze kleurde.

‘Weer zo stom,’sprak ze verontschuldigend. ‘Ik had mij eerst aan u moeten voorstellen.’

De Cock spreidde zijn handen.

‘Ik heb mij ook niet aan u voorgesteld.’

Er gleed een glimlach om haar lippen.

‘U bent rechercheur De Cock met ceeooceekaa. Ik heb wel eens een lezing van u bijgewoond en ik volg uw belevenissen op de televisie.’

‘En u bent?’

‘Everdine, Everdine de Bruijn. Ik word gewoonlijk Dien genoemd.’

De Cock wees met een grijns op zijn gezicht naar Vledder.

‘Mijn collega noteert straks uw adres.’

Hij wendde zich weer tot Everdine.

‘U bent ook verbonden aan Lovable?’

Kennelijk geschrokken van de directe vraag, aarzelde ze even. ‘Al een paar jaar,’antwoordde ze knikkend. ‘Na onze scheiding vertrok mijn man naar het buitenland, met onbekende bestemming, en betaalt geen stuiver alimentatie. Door mijn activiteiten bij Lovable kan ik mijn kinderen toch een behoorlijke scholing meegeven.’

De Cock knikte begrijpend.

‘U was van plan om bij uw collega Henriëtte op bezoek te gaan?’

Everdine schudde haar hoofd.

‘Ik onderhield geen sociale contacten met haar. Ik bedoel, ik was niet met haar bevriend. Henriëtte Vermeer was niet een vrouw met wie ik mij zou willen associëren.’

De Cock reageerde verward.

‘Wat deed u dan bij haar in de Haarlemmer Houttuinen?’

Everdine zuchtte.

‘Ze had mij gebeld. Ze had moeilijkheden… moeilijkheden die ze niet via de telefoon met mij wilde bespreken. Ze vroeg of ik haar wilde bezoeken.’

De Cock keek haar niet-begrijpend aan.

‘Waarom benaderde ze u?’

Everdine maakte een hulpeloos gebaar.

‘Ik geld onder mijn collega’s van Lovable als een sterke vrouw… een vrouw die haar problemen aankan. Het gebeurt wel meer dat men mij om raad vraagt.’

‘Kortom: u voldeed aan haar verzoek en ging naar de Haarlemmer Houttuinen.’

‘Als ik vooruit had geweten wat ik daar zou aantreffen, was ik beslist niet gegaan.’

‘Wat trof u daar aan?’

Everdine trok haar hoofd tussen haar schouders en rilde.

‘Als ik luttele seconden eerder van huis was gegaan of even sneller had gelopen, dan was ik ooggetuige geweest van de moord op Henriëtte Vermeer.’

Ze ademde diep.

‘En wie weet wat er dan met mij was gebeurd?’

De Cock keek haar geschrokken aan.

‘Ooggetuige?’herhaalde hij vragend.

Everdine knikte.

‘Toen ik de trap van haar woning op liep, stormde een man langs mij heen naar beneden.’

‘Wat voor een man?’

Everdine liet haar hoofd iets zakken.

‘Daar kan ik weinig over zeggen. Het was donker op die trap. Er was vrijwel geen verlichting. Bovendien had de man een doek voor zijn gezicht.’

‘Een doek?’

Everdine de Bruijn knikte.

‘Een doek van dezelfde kleur als de sjaal die Henriëtte om haar nek had.’

Загрузка...