Cersei

‘Duizend schepen!’ Het bruine haar van de kleine koningin was in de war en ongekamd, en in het toortslicht leken haar wangen rood, alsof ze zojuist uit de armen van een man kwam. ‘Uwe genade, de reactie hierop moet fel zijn!’ Haar laatste woorden weerkaatsten tegen de balken van het plafond en galmden door de holle troonzaal.

Cersei, gezeten op haar goud-met-karmijnrode hoge zetel onder aan de IJzeren Troon, voelde hoe haar nekspieren zich spanden. Moet, dacht ze. Ze waagt het om ‘moet’ tegen me te zeggen. Haar handen jeukten om het meisje Tyrel een klap in haar gezicht te geven. Ze hoort me op haar knieën om hulp te smeken. In plaats daarvan matigt ze zich aan haar rechtmatige koningin voor te schrijven wat ze moet doen.

‘Duizend schepen?’ zei ser Harys Vlugh met fluitende ademhaling. ‘Nee toch zeker? Geen enkele heer heeft duizend schepen onder zijn bevel.’

‘Een of andere bange dwaas heeft ze dubbel geteld,’ was Orten Blijleven het met hem eens. ‘Dat, of heer Tyrels baandermannen liegen ons voor en blazen de getalsterkte van de vijand op, zodat wij niet zullen denken dat ze laks zijn.’

Door de toortsen aan de achterwand strekten de lange, van weerhaken voorziene schaduwen van de IJzeren Troon zich tot halverwege de deuren uit. Het andere einde van de zaal was in donker gehuld, en Cersei kon het gevoel niet uitbannen dat de schaduwen rondom haar zich ook verdichtten. Mijn vijanden zijn overal en aan mijn vrienden heb ik niets. Ze hoefde alleen maar naar haar raadslieden te kijken om dat te weten; alleen heer Qyborn en Auran Wateren zagen eruit of ze wakker waren. De anderen waren uit bed getrommeld door het gebons van Marjolijs boodschappers op hun deur; zij stonden er verkreukeld en confuus bij. Buiten was de nacht zwart en stil. Het kasteel en de stad sliepen. Boros Both en Meryn Trant leken ook te slapen, zij het dat ze het staande deden. Zelfs Osmund Ketelzwart gaapte. Maar Loras niet. Onze Bloemenridder niet. Hij stond achter zijn jongere zusje, een bleke schaduw met een langzwaard op zijn heup.

‘De helft van dat aantal zou nog altijd vijfhonderd zijn, heer,’ merkte Wateren tegen Orten Blijleven op. ‘Slechts de zeemacht van het Prieel is groot genoeg om een vloot van die omvang te weerstaan.’

‘En uw nieuwe galeien dan?’ vroeg ser Harys. ‘De langschepen van de ijzermannen kunnen toch zeker geen standhouden tegen onze oorlogsgaleien? Koning Roberts Hamer is het sterkste oorlogsschip van heel Westeros.’

‘Dat was zo,’ zei Wateren. ‘De Lieftallige Cersei wordt net zo sterk, als ze eenmaal af is, en de Heer Tywin wordt nog tweemaal zo groot. Maar slechts de helft is volledig uitgerust en niet een van de schepen heeft een voltallige bemanning. En zelfs als dat wel zo was, zouden we qua aantal veruit in de minderheid zijn. Een normaal langschip is weliswaar klein, met onze galeien vergeleken, maar de ijzermannen hebben ook grotere schepen. De Grote Kraken van heer Balon en de oorlogsschepen van de IJzervloot zijn voor de strijd gebouwd, niet voor rooftochten. Ze zijn qua snelheid en kracht gelijkwaardig aan onze kleinere oorlogsgaleien, en de meesten zijn beter bemand en hebben een betere kapitein. De ijzermannen brengen hun hele leven op zee door.’

Robert had de eilanden na de opstand van Balon Grauwvreugd moeten schoonvegen, dacht Cersei. Hij had hun vloot vernietigend verslagen, hun steden in brand gestoken en hun kastelen afgebroken, maar toen hij ze op de knieën had, heeft hij ze weer laten opstaan. Hij had een nieuw eiland moeten maken van hun schedels. Dat was wat haar vader gedaan zou hebben, maar Robert had de hardheid gemist die een koning nodig heeft, wil hij de vrede in het rijk hopen te handhaven.

‘Al sinds Dagon Grauwvreugd op de Zeestenen Zetel zat, hebben de ijzermannen het niet meer gewaagd het Bereik te overvallen,’ zei ze. ‘Waarom zouden ze dat nu wel doen? Waar halen ze de vermetelheid vandaan?’

‘Van hun nieuwe koning.’ Qyborn stond erbij met zijn handen in zijn mouwen. ‘Heer Balons broer. Kraaienoog wordt hij genoemd.’

‘Zwarte kraaien doen zich te goed aan de karkassen van doden en stervenden,’ zei grootmaester Pycelle. ‘Ze storten zich niet op ongedeerde, gezonde dieren. Heer Euron zal zich volproppen met goud en buit, dat wel, maar zodra wij tegen hem in het geweer komen, zal hij de wijk nemen naar Piek, zoals heer Dagon in zijn dagen placht te doen.’

‘Dat hebt u mis,’ zei Marjolij Tyrel. ‘Zeerovers komen nooit in zulke grote aantallen. Duizend schepen! Heer Houwit en heer Chester zijn gesneuveld, net als heer Sertings zoon en erfgenaam. Serting is met de paar schepen die hem nog restten naar Hooggaarde gevlucht en heer Grim zit gevangen in zijn eigen kasteel. Volgens Willas heeft de ijzerkoning vier van zijn eigen heren in hun plaats geïnstalleerd.’

Willas, dacht Cersei, de mankepoot. Dit is zijn schuld. Die lummel van een Hamer Tyrel heeft de verdediging van het Bereik aan een pechvogel en een zwakkeling overgelaten.

‘Het is een lange zeereis van de IJzereilanden naar de Schilden,’ merkte ze op. ‘Hoe hebben duizend schepen die hele afstand kunnen afleggen zonder gezien te worden?’

‘Willas denkt dat ze niet langs de kust zijn gegaan,’ zei Marjolij. ‘Ze hebben de tocht uit het zicht van het vasteland gemaakt en zijn een heel eind de Zee van Zonsondergang op gevaren, waarna ze uit het westen kwamen opzetten.’

Het zit er meer in dat die mankepoot zijn wachttorens niet had laten bemannen, en nu is hij bang dat wij dat te weten komen. De kleine koningin verzint excuses voort haar broer. Cerseis mond was droog. Ik heb een beker goud uit het Prieel nodig. Als de IJzermannen zouden besluiten het Prieel als volgende in te nemen, zou het hele rijk binnenkort wel eens dorst kunnen krijgen. ‘Het kan zijn dat Stannis hier de hand in heeft. Balon Grauwvreugd had mijn vader een verbond voorgesteld. Wie weet heeft zijn zoon er een aan Stannis voorgesteld.’

Pycelle fronste. ‘Wat heeft Stannis te winnen bij…’

‘Hij wint er nog een steunpunt bij. En krijgsbuit, dat ook. Stannis heeft goud nodig om zijn huurlingen te betalen. Door rooftochten te houden in het westen hoopt hij onze aandacht af te leiden van Drakensteen en Stormeinde.’

Heer Blijleven knikte. ‘Een afleidingsmanoeuvre. Stannis is sluwer dan we dachten. Heel slim van uwe genade om zijn list te doorzien.’

‘Heer Stannis streeft ernaar de noorderlingen voor zijn zaak te winnen,’ zei Pycelle. ‘Als hij vriendschap sluit met de ijzergeborenen, hoeft hij er niet op te hopen dat hij…’

‘De noorderlingen moeten hem niet,’ zei Cersei. Ze vroeg zich af hoe zo’n geleerd man zo stom kon zijn. ‘Heer Manderling heeft het hoofd en de handen van de Uienridder afgehakt, dat hebben we van de Freys, en een half dozijn andere heren uit het noorden heeft zich achter heer Bolten geschaard. De vijand van mijn vijand is mijn vriend. Tot wie kan Stannis zich anders wenden dan tot de ijzermannen en de wildlingen, de vijanden van het noorden? Maar als hij denkt dat ik in zijn valstrik trap, is hij nog dwazer dan u.’ Ze keerde zich weer naar de kleine koningin toe. ‘De Schildeilanden horen bij het Bereik. Grim en Serring en de anderen zijn eedplichtig aan het Bereik. Het is aan Hooggaarde om terug te slaan.’

‘Hooggaarde zal terugslaan,’ zei Marjolij Tyrel. ‘Willas heeft bericht gezonden naar Leyten Hoogtoren in Oudstee, opdat hij zijn verdediging op orde brengt. Garlan verzamelt mannen om de eilanden te heroveren. Het grootste deel van onze strijdkrachten bevindt zich echter nog bij mijn vader. Wij moeten hem bij Stormeinde bericht zenden. Onmiddellijk.’

‘En het beleg opheffen?’ Marjolijs aanmatiging zinde Cersei niet. Ze zegt ‘onmiddellijk’ tegen me. Wie denkt ze dat ik ben, haar dienstmaagd? ‘Ik twijfel er niet aan of Stannis zou dat heel prettig vinden. Hebt u eigenlijk wel geluisterd, jonkvrouwe? Als het hem lukt onze blikken van Drakensteen en Stormeinde af te wenden en op die rotsen te richten…’

‘Rotsen?’ Marjolij hapte naar adem. ‘Zei uwe genade rotsen?’

De Bloemenridder legde een hand op de schouder van zijn zuster. ‘Met uw welnemen, uwe genade, maar vanaf die rotsen bedreigen de ijzermannen Oudstee en het Prieel. Vanaf de vestingen op de Schilden kunnen zeerovers de Mander op varen tot in het hart van het Bereik zelf, zoals ze eertijds hebben gedaan. Met voldoende manschappen kunnen ze misschien zelfs Hooggaarde bedreigen.’

‘Echt waar?’ zei de koningin, een en al onschuld. ‘Nu, dan kunnen uw dappere broers ze maar beter van die rotsen verdrijven, en snel ook.’

‘Hoe stelt uwe genade zich voor dat ze dat voor elkaar krijgen zonder voldoende schepen?’ vroeg ser Loras. ‘Willas en Garlan kunnen binnen veertien dagen tienduizend man op de been brengen en binnen een maan tweemaal zo veel, maar ze kunnen niet over het water lopen.’

‘Hooggaarde staat aan de Mander,’ bracht Cersei hem in herinnering. ‘U en uw vazallen heersen over ettelijke duizenden mijlen kust. Zijn er geen vissers langs uw kusten? Hebt u geen plezierboten, geen veerponten, geen riviergaleien, geen roeibootjes?’

‘Heel veel,’ gaf ser Loras toe.

‘Dat moet toch meer dan voldoende zijn om een krijgsmacht een klein strookje water over te zetten, zou ik denken.’

‘En als de langschepen van de ijzergeborenen zich op onze bijeengeharkte vloot storten wanneer die dat “kleine strookje water” oversteekt, wat wil uwe genade dan dat wij doen?’

Verdrinken, dacht Cersei. ‘Hooggaarde beschikt ook over goud. U hebt verlof om kaperschepen van de overkant van de zee-engte in te huren.’

‘Piraten uit Myr en Lys, bedoelt u?’ zei Loras vol minachting. ‘Het uitschot van de Vrijsteden?’

Hij is al even brutaal als zijn zuster. Jammer genoeg zijn we zo nu en dan allemaal gedwongen met uitschot in zee te gaan,’ zei ze met mierzoet venijn. ‘Misschien hebt u een beter idee?’

‘Slechts het Prieel heeft voldoende galeien om de monding van de Mander op de ijzermannen te heroveren en mijn broers tijdens hun oversteek tegen hun langschepen te beschermen. Ik smeek uwe genade bericht naar Drakensteen te zenden en heer Roodweijn te bevelen onmiddellijk zijn zeilen te hijsen.’

Hij is tenminste nog zo verstandig om te smeken. Paxter Roodweijn bezat tweehonderd oorlogsbodems en nog eens vijfmaal zoveel koopvaardijschepen, wijnkoggen, handelsgaleien en walvisvaarders. Roodweijn had zijn tenten echter voor de muren van Drakensteen opgeslagen en het merendeel van zijn vloot was bezig mannen over de Zwartwaterbaai te varen om die eilandvesting aan te vallen. Het restant lag op de loer in de Scheepskrakersbaai ten zuiden daarvan, en slechts hun aanwezigheid voorkwam dat Stormeinde via zee weer bevoorraad werd.

Auran Wateren zette zijn stekels op bij ser Loras’ suggestie. ‘Als heer Roodweijn met zijn schepen wegvaart, hoe moeten we dan onze mannen op Drakensteen bevoorraden? Hoe houden we het beleg van Stormeinde vol zonder de galeien uit het Prieel?’

‘Dat beleg kan later weer hervat worden, nadat…’

Cersei viel hem in de rede. ‘Stormeinde is honderdmaal zo belangrijk als de Schilden, en Drakensteen… zolang Stannis Baratheon Drakensteen in handen heeft, is dat een mes op de keel van mijn zoon. Wij zullen heer Roodweijn en zijn vloot laten gaan als het kasteel valt.’ De koningin kwam overeind. ‘Deze audiëntie is afgelopen. Grootmaester Pycelle, ik wil u even spreken.’

De oude man schrok op, alsof haar stem hem uit een droom over zijn jeugdjaren had gewekt, maar voordat hij antwoord kon geven, schreed Loras Tyrel naar voren, zo snel dat de koningin gealarmeerd achteruit deinsde. Ze stond op het punt tegen ser Osmund te schreeuwen dat hij haar moest verdedigen, toen de Bloemenridder op één knie zonk. ‘Uwe genade, laat mij Drakensteen innemen.’

De hand van zijn zuster ging naar haar mond. ‘Loras, nee.’

Ser Loras negeerde haar smeekbede. ‘Het zal een half jaar of langer duren om Drakensteen door uithongering tot overgave te dwingen, zoals heer Paxter van plan is. Het kasteel zal binnen twee weken van u zijn, al moet ik het met mijn blote handen neerhalen.’

Niemand had Cersei zo’n mooi geschenk gegeven sinds Sansa naar haar toe was komen draven om heer Eddards plannen te onthullen. Het deed haar genoegen te zien dat Marjolij verbleekt was. ‘Uw moed beneemt mij de adem, ser Loras,’ zei Cersei. ‘Heer Wateren, is een van de nieuwe oorlogsgaleien klaar om te water gelaten te worden?’

‘De Lieftallige Cersei, uwe genade. Een snel schip, en even sterk als de koningin naar wie het is vernoemd.’

‘Prachtig. Laat de Lieftallige Cersei onze Bloemenridder dan onmiddellijk naar Drakensteen brengen. Ser Loras, het bevel behoort u toe. Zweer me dat u niet zult terugkeren voordat Drakensteen van Tommen is.’

‘Ik zweer het, uwe genade.’ Hij stond op.

Cersei kuste hem op beide wangen. Ze kuste ook zijn zuster en fluisterde: ‘Je hebt een dappere broer.’ Of Marjolij had niet het fatsoen om antwoord te geven, óf de angst benam haar de woorden.

De dageraad was nog ettelijke uren ver toen Cersei door de koningsdeur achter de IJzeren Troon naar buiten glipte. Ser Osmund ging haar voor met een toorts en Qyborn liep met haar op. Pycelle moest zich inspannen om hen bij te houden. ‘Met uw welnemen, uwe genade,’ pufte hij, ‘jongelieden zijn overmoedig en denken uitsluitend aan de roem van het slagveld, nooit aan de gevaren ervan. Ser Loras… dat plan van hem staat bol van de gevaren. Om de muren van Drakensteen zelf te bestormen…’

‘…is veel moed nodig.’

Moed, jawel, maar…’

‘Ik twijfel er niet aan of onze Bloemenridder zal als eerste de kantelen bereiken.’ En misschien als eerste sneuvelen. De pokdalige bastaard aan wie Stannis het had overgelaten om zijn kasteel te verdedigen, was geen onervaren toernooiheld maar een doorgewinterd slachter. Als de goden goedgunstig waren, zou die ser Loras het roemrijke einde bezorgen waar hij op uit leek te zijn. Aangenomen dat de jongen niet onderweg verdrinkt. Er had vannacht weer een storm gewoed, en hevig ook. De regen was urenlang bij bakken uit een verduisterde hemel gevallen. En zou dat niet treurig wezen? peinsde de koningin. Verdrinken is banaal. Ser Loras smacht naar roem zoals echte mannen naar een vrouw smachten, dus het minste wat de goden kunnen doen is hem een dood schenken die een lied waardig is.

Maar welk lot de jongen op Drakensteen ook ten deel mocht vallen, de koningin zou aan het langste eind trekken. Als Loras het kasteel innam, zou dat een zware slag voor Stannis zijn en kon Roodweijns vloot de ijzermannen tegemoet varen. Als hij faalde, zou zij ervoor zorgen dat het leeuwendeel van de blaam hem zou treffen. Niets bevlekt het blazoen van een held zozeer als een mislukking. En als hij overdekt met bloed en roem op zijn schild naar huis komt, is ser Osny er nog om zijn treurende zuster te troosten. Ze kon haar lachen niet langer bedwingen. Het barstte uit haar mond los en weerkaatste door de hal.

‘Uwe genade?’ Grootmaester Pycelle knipperde met zijn ogen en zijn mond zakte open. ‘Waarom… waarom lacht u?’

‘Wel,’ was ze gedwongen te zeggen, ‘omdat ik anders zou huilen. Mijn hart loopt over van liefde voor onze ser Loras en zijn dapperheid.’

Ze liet de grootmaester op de serpentinetrap staan. Die heeft ieder nut dat hij ooit heeft gehad overleefd, besloot de koningin. Het enige wat Pycelle de laatste tijd leek te doen, was haar lastigvallen met vermaningen en bezwaren. Hij had zelfs bezwaar aangetekend tegen de verstandhouding die ze met de Hoge Septon had bereikt en haar met vage, waterige blikken aangegaapt toen ze hem had bevolen de benodigde documenten op te stellen, terwijl hij over oude, dode geschiedenis leuterde totdat Cersei hem de mond snoerde. ‘De dagen van koning Maegor zijn geschiedenis, en zijn decreten ook,’ had ze gedecideerd gezegd. ‘Dit zijn de dagen van koning Tommen, en van mij.’ Ik had hem beter in de zwarte cellen kunnen laten omkomen.

‘Mocht ser Loras vallen, dan zal uwe genade iemand anders moeten vinden die de Koningsgarde waardig is,’ zei heer Qyborn terwijl ze de slotgracht met de staken rondom Maegors Veste overstaken.

‘Een luisterrijke figuur,’ beaamde ze. ‘Een die zo jong, snel en sterk is dat Tommen ser Loras helemaal zal vergeten. Enige bravoure kan geen kwaad, maar hij moet geen hoofd vol dwaze ideeën hebben. Kent u zo’n man?’

‘Helaas niet,’ zei Qyborn. ‘Ik had een ander soort kampioen in gedachten. Wat hij aan bravoure mist, zal hij u tienvoudig vergelden in toewijding. Hij zal uw zoon beschermen, uw vijanden doden en uw geheimen bewaren, en geen levend man zal hem kunnen weerstaan.’

‘Dat zegt u. Woorden zijn wind. Als de tijd daar is, mag u dat toonbeeld van u ten tonele voeren, dan zullen we wel zien of hij alles is wat u hebt beloofd.’

‘Hij zal bezongen worden, dat zweer ik.’ Rond heer Qyborns ogen verschenen geamuseerde rimpeltjes. ‘Staat u mij toe naar de wapenrusting te informeren.’

‘Ik heb uw order geplaatst. De wapensmid verslijt mij voor gek. Hij verzekert mij dat geen man sterk genoeg is om met zo’n groot gewicht aan staal uit de voeten te kunnen en te vechten.’ Cersei wierp de maester zonder keten een waarschuwende blik toe. ‘Steek de draak met mij en u komt krijsend aan uw eind. Daar bent u zich hopelijk van bewust?’

‘Te allen tijde, uwe genade.’

‘Goed. Geen woord meer hierover.’

‘De koningin is wijs. Deze muren hebben oren.’

‘Zegt u dat wel.’ Cersei hoorde ’s nachts soms zachte geluiden, zelfs in haar eigen vertrekken. Muizen tussen de muren, zei ze dan bij zichzelf, dat is alles.

Naast haar bed brandde een kaars, maar het haardvuur was gedoofd en er brandde geen ander licht. Het was ook koud in het vertrek. Cersei kleedde zich uit en glipte onder de dekens; haar japon liet ze op een hoopje op de vloer achter. Taena, aan de andere kant van het bed, kwam in beweging. ‘Uwe genade,’ mompelde ze zacht. ‘Welk uur is het?’

‘Het uur van de uil,’ antwoordde de koningin.

Ook al sliep Cersei vaak alleen, ze had dat nooit prettig gevonden. Een van de eerste dingen die ze zich herinnerde, was dat ze met Jaime in één bed had geslapen. Ze waren nog zo jong geweest dat geen mens ze uit elkaar had kunnen houden. Later, toen ze uit elkaar gehaald waren, had ze een reeks bedmaagden en metgezellinnen gehad, veelal meisjes van haar eigen leeftijd, dochters van haar vaders hof ridders en baandermannen. Geen van allen waren ze haar bevallen en slechts weinigen hadden het erg lang uitgehouden. Kleine slangen, stuk voor stuk. Leeghoofdige, huilerige schepseltjes die altijd roddelden en tussen haar en Jaime in probeerden te komen. Toch waren er diep in de duistere ingewanden van de Rots nachten geweest waarin hun warme lichaam naast het hare haar welkom zou zijn geweest. Een leeg bed was een koud bed.

Vooral hier. In dit vertrek hing kilte, en haar ellendige koninklijke echtgenoot was onder deze beddenhemel gestorven. Robert Baratheon, Eerste van die Naam, moge er nimmer een tweede komen. Een domme, dronken bruut van een man. Laat hem maar huilen in de hel. Taena verwarmde het bed minstens zo goed als Robert en probeerde nooit om Cerseis benen uit elkaar te duwen. Ze had de laatste tijd vaker het bed van de koningin gedeeld dan dat van heer Blijleven. Orten leek het niet erg te vinden… of als hij dat wel deed, zei hij dat wijselijk niet.

‘Ik maakte me al ongerust toen ik wakker werd en merkte dat u weg was,’ mompelde vrouwe Blijleven terwijl ze rechtop tegen de kussens ging zitten, het beddengoed om haar middel gewikkeld. ‘Is er iets aan de hand?’

‘Nee,’ zei Cersei, ‘alles is wel. Morgenvroeg vaart ser Loras uit naar Drakensteen om het kasteel te veroveren, Roodweijns vloot vrij te maken en ons allemaal zijn manhaftigheid te bewijzen.’ Ze vertelde de vrouw uit Myr alles wat zich in de onrustige schaduw van de IJzeren Troon had afgespeeld. ‘Zonder haar dappere broer is onze kleine koningin zo goed als naakt. Ze heeft natuurlijk haar wachters, maar ik stuur hun kapitein van hot naar her in het kasteel. Een twistzieke oude man met een eekhoorn op zijn wapenrok. Eekhoorns gaan voor leeuwen op de loop. Hij heeft het niet in zich om de IJzeren Troon te tarten.’

‘Marjolij heeft nog andere gezworenen om zich heen,’ maande vrouwe Blijleven haar tot voorzichtigheid. ‘Ze heeft veel vrienden gemaakt aan het hof en zij en haar nichten hebben allemaal bewonderaars.’

‘Een paar hofmakers baren mij geen zorgen,’ zei Cersei. ‘Het leger in Stormeinde daarentegen…’

‘Wat bent u van plan te doen, uwe genade?’

‘Waarom vraagt u dat?’ De vraag was wat al te gericht naar Cerseis smaak. ‘U bent toch hopelijk niet van plan om mijn losse gedachten aan uw kleine koningin mee te delen?’

‘Nooit. Ik ben dat meisje Senelle niet.’

Cersei dacht liever niet aan Senelle. Ze heeft mijn vriendelijkheid vergolden met verraad. Dat had Sansa Stark ook gedaan. Net als Melara Heyspaan en de dikke Jeane Verman, toen ze alle drie nog meisjes waren. Zonder hen was ik die tent nooit ingegaan. Ik had Meggie de Kikker nooit mijn dagen van morgen laten proeven in een druppel bloed. ‘Ik zou het heel treurig vinden als jij ooit mijn vertrouwen beschaamde, Taena. Dan zou ik geen andere keus hebben dan je aan heer Qyborn te geven, maar ik weet wel dat ik erom zou huilen.’

‘Ik zal u nooit enige reden tot huilen geven, uwe genade. Als ik dat wel doe, hoeft u het slechts te zeggen en ik zal mijzelf aan Qyborn geven. Het enige wat ik wil, is dicht bij u zijn. U dienen, wat u ook van mij verlangt.’

‘En welke beloning verwacht u voor die diensten?’

‘Geen enkele. Het behaagt mij u te behagen.’ Taena rolde op haar zij, haar olijfbruine huid glanzend in het kaarslicht. Haar borsten waren groter dan die van de koningin en hadden enorme tepels, donker als hoorn. Ze is jonger dan ik. Haar borsten gaan nog niet hangen. Cersei vroeg zich af hoe het zou voelen om een andere vrouw te kussen. Geen lichte kus op de wang, zoals de hoffelijkheid dat gebood onder dames van hoge geboorte, maar voluit op de lippen. Taena’s lippen waren heel vol. Ze vroeg zich af hoe het zou voelen om aan die borsten te zuigen, om de vrouw uit Myr op haar rug te leggen en haar benen uit elkaar te duwen en haar te nemen zoals een man dat zou doen, zoals Robert haar had genomen als hij vol drank zat en ze hem niet met haar hand of mond kon laten klaarkomen.

Die nachten waren het ergst geweest, wanneer ze hulpeloos onder hem lag als hij zijn gerief haalde, stinkend naar wijn en knorrend als een everzwijn. Doorgaans was hij meteen na afloop van haar af gerold en in slaap gevallen en had hij al liggen snurken voordat zijn zaad op haar dijen was opgedroogd. Naderhand had alles altijd zeer gedaan, een schrijnend gevoel tussen haar benen en pijn aan haar borsten vanwege zijn ruwe grijphanden. De enige keer dat ze ooit nat van hem was geworden, was in hun huwelijksnacht geweest.

Robert was zeker niet onknap geweest toen ze pas getrouwd waren, rijzig, sterk en krachtig, maar zijn haar was zwart en dik, dicht op zijn borst en ruig rond zijn geslacht. Als hij haar omploegde, dacht de koningin soms: de verkeerde is van de Drietand teruggekomen. Tijdens de eerste paar jaar, toen hij haar vaker had beklommen, had ze altijd haar ogen dicht gedaan en gedaan alsof hij Rhaegar was. Ze kon niet doen alsof hij Jaime was; hij was te anders, te weinig vertrouwd. Hij rook zelfs verkeerd.

Wat Robert betrof hadden die nachten nooit plaatsgevonden. ’s Ochtends had hij er nooit meer iets van geweten, of zo had hij het althans doen voorkomen. Een keer, tijdens hun eerste huwelijksjaar, had Cersei de volgende ochtend haar ongenoegen geuit. Je hebt me pijn gedaan,’ had ze geklaagd. Hij had het fatsoen gehad om beschaamd te kijken. ‘Dat was ik niet, madame,’ had hij op een gemelijke pruiltoon gezegd, als een kind dat betrapt is op het stelen van appelkoeken uit de keuken. ‘Het was de wijn. Ik drink te veel wijn.’ Om die bekentenis weg te spoelen had hij naar zijn hoorn bier gereikt. Toen hij die naar zijn mond bracht had ze hem met haar eigen hoorn in zijn gezicht geslagen, zo hard dat er een stuk van een tand was afgesprongen. Jaren later had ze hem tijdens een banket aan een dienstmeid horen vertellen hoe hij in de mêlee een tand had gebroken. Nu ja, ons huwelijk was een mêlee, dacht ze, dus dat was geen leugen.

Maar verder had het wel van leugens aan elkaar gehangen. Hij wist best wat hij haar ’s nachts aandeed, daar was ze van overtuigd. Ze zag het aan zijn ogen. Hij deed alleen alsof hij het vergat; dat was makkelijker dan zijn schande onder ogen zien. In wezen was Robert Baratheon een lafaard. Mettertijd had hij haar minder vaak aangerand. Tijdens het eerste jaar had hij haar minstens eenmaal per twee weken genomen; tegen het einde was het minder dan eenmaal per jaar geweest. Maar hij was er nooit helemaal mee opgehouden. Vroeg of laat kwam er altijd een nacht waarin hij te veel had gedronken en zijn rechten wilde opeisen. Wat hem bij daglicht beschaamd maakte, schonk hem genot in het donker.

‘Mijn koningin?’ zei Taena Blijleven. ‘U hebt een vreemde blik in uw ogen. Voelt u zich niet goed?’

‘Ik was alleen maar… in herinnering verzonken.’ Haar keel was droog. ‘Jij bent een goede vriendin, Taena. Zo’n waarachtige vriendin heb ik al in geen…’

Er bonsde iemand op de deur.

Alweer? Het geluid klonk zo dringend dat ze moest huiveren. Komen er nog duizend schepen op ons af? Ze glipte in haar bedgewaad en ging kijken wie het was.

‘Neemt u me niet kwalijk dat ik u stoor,’ zei de wacht, ‘maar vrouwe Stookewaard is beneden en smeekt om een audiëntie.’

‘Op dit uur?’ snauwde Cersei. ‘Heeft Falyse haar verstand verloren? Zeg haar dat ik me heb teruggetrokken. Zeg haar dat er kleine luiden worden afgeslacht op de Schilden. Zeg haar dat ik de halve nacht op ben geweest. Ik ontvang haar morgenochtend wel.’

De wacht aarzelde. ‘Met uw welnemen, uwe genade, ze is… ze is er niet goed aan toe, als u mij vat.’

Cersei fronste haar wenkbrauwen. Ze had aangenomen dat Falyse hier was om haar te melden dat Bronn dood was. ‘Goed dan. Ik zal me moeten aankleden. Breng haar naar mijn kemenade en laat haar wachten.’ Toen Vrouwe Blijleven aanstalten maakte om op te staan en met haar mee te komen, wees de koningin dat af. ‘Nee, blijf maar hier, dan krijgt ten minste een van ons wat nachtrust. Ik blijf niet lang weg.’

Het gezicht van vrouwe Falyse was bont en blauw en gezwollen, en haar ogen waren rood behuild. Haar onderlip was kapot en haar kleren waren vuil en gescheurd. ‘Goeie goden,’ zei Cersei terwijl ze haar de kemenade in loodste en de deur sloot. ‘Wat is er met uw gezicht gebeurd?’

Falyse leek de vraag niet te horen. ‘Hij heeft hem vermoord,’ zei ze met een beverig stemmetje. ‘Genadige Moeder, hij… hij…’ Ze zakte snikkend in elkaar, trillend over haar hele lijf.

Cersei schonk een beker wijn in en bracht die naar de huilende vrouw. ‘Drink dit op. De wijn zal u kalmeren. Goed zo. Nu nog een beetje. Houdt u op met huilen en vertelt u mij waarom u hier bent.’

De rest van de flacon moest er aan te pas komen voordat de koningin het hele, treurige verhaal eindelijk uit vrouwe Falyse wist te krijgen. Toen dat eenmaal het geval was, wist ze niet of ze moest huilen of lachen. ‘Een tweegevecht,’ herhaalde ze. Is er dan niemand in al de Zeven Koninkrijken waar ik van op aan kan? Ben ik de enige in Westeros die ook maar een greintje verstand heeft? ‘Wilt u mij zeggen dat ser Balman Bronn voor een tweegevecht heeft uitgedaagd?’

‘Hij zei dat het m-makkelijk zou zijn. De lans is het wapen van een r-ridder, zei hij, en Bronn was geen w-waarachtig ridder. Balman zei dat hij hem van zijn paard zou stoten en hem zou afmaken als hij er verdoofd b-bijlag.’

Bronn was inderdaad geen ridder. Bronn was een in de strijd geharde moordenaar. Die ezel van een echtgenoot van jou heeft zijn eigen doodvonnis getekend. ‘Een fraai plan. Mag ik vragen waar het mis is gegaan?’

‘Bronn dreef zijn lans door de borst van Balmans arme p-p-p-paard. Balmans… benen werden verbrijzeld toen het dier viel. Hij schreeuwde zo deerniswekkend…’

Huurlingen kennen geen deernis, had Cersei kunnen zeggen. ‘Ik had u gevraagd een ongeluk tijdens de jacht te arrangeren. Een afgedwaalde pijl, een val van een paard, een woedende ever… een man kan op zoveel manieren omkomen in de bossen. Bij geen daarvan zijn lansen betrokken.’

Falyse leek haar niet te horen. ‘Toen ik naar mijn Balman toe wilde rennen, sloeg hij me in mijn gezicht. Hij dwong mijn heer-gemaal om te b-b-bekennen. Balman schreeuwde om de hulp van maester Frenken, maar die huurling…’

‘Bekennen?’ Dat woord beviel Cersei niet. ‘Ik vertrouw erop dat onze dappere ser Balman zijn mond heeft gehouden.’

‘Bronn stak hem een dolk in zijn oog en zei tegen mij dat ik beter voor zonsondergang van Stookewaard vertrokken kon zijn, of mij zou hetzelfde overkomen. Hij zei dat hij me door het hele g-g-garnizoen zou laten afwerken, als ze me tenminste wilde hebben. Toen ik bevel gaf om Bronn te grijpen, was een van zijn ridders zo onbeschoft om te zeggen dat ik moest doen wat heer Stookewaard zei. Hij noemde hem heer Stookewaard!’ Vrouwe Falyse greep de hand van de koningin. ‘U moet mij ridders geven, uwe genade. Honderd ridders. En kruis boogschutters, om mijn kasteel te heroveren. Stookewaard is van mij! Ik mocht niet eens mijn kleren gaan halen. Bronn zei dat ze nu van zijn vrouw waren, al mijn japonnen van z-zijde en fluweel.’

Die vodden van jou zijn wel de minste van je zorgen. De koningin trok haar vingers uit de klamme greep van de andere vrouw. ‘Ik had u gevraagd ter bescherming van de koning een kaars uit te blazen. In plaats daarvan hebt u er een pot wildvuur over uitgestort. Heeft die hersenloze Balman van u mijn naam hierin betrokken? Zeg me dat hij dat niet heeft gedaan.’

Falyse likte haar lippen. ‘Hij… hij leed pijn, zijn benen waren gebroken. Bronn zei dat hij hem genade zou schenken, maar… wat gebeurt er nu met mijn arme m-m-moeder?’

Die zal wel doodgaan, vermoed ik. ‘Wat denkt u zelf?’ Vrouwe Tanda was misschien al dood. Bronn leek er de man niet naar om veel moeite te steken in het verplegen van een oude vrouw met een gebroken heup.

‘U moet mij helpen. Waar moet ik naar toe? Wat moet ik doen?’

Misschien kun je met Uilebol trouwen, had Cersei bijna gezegd. Die is bijna even zot als wijlen je echtgenoot. Ze kon zich geen oorlog in het voorportaal van Koningslanding zelf veroorloven, niet nu. ‘De zwijgende zusters zijn altijd blij een weduwe te kunnen opnemen,’ zei ze. ‘Ze leiden een sereen leven, een leven van gebed, contemplatie en goede werken. Ze schenken de levenden troost en de doden rust.’ En ze praten niet. Ze kon niet hebben dat de vrouw de Zeven Koninkrijken ging ronddraven om gevaarlijke verhalen te verspreiden.

Falyse was doof voor goede raad. ‘Alles wat we hebben gedaan, hebben we gedaan om uwe genade te dienen. Trots op onze Trouw. U hebt gezegd…’

‘Ik weet het nog.’ Cersei glimlachte gedwongen. ‘U kunt hier bij ons blijven, vrouwe, totdat wij een weg weten te vinden om uw kasteel te heroveren. Laat me u nog een beker wijn inschenken. Dat zal u helpen de slaap te vatten. U bent vermoeid en ziek van verdriet, dat is duidelijk te zien. Mijn arme, lieve Falyse. Goed zo, drink maar op.’

Terwijl haar gast de flacon onder handen nam, liep Cersei naar de deur en riep haar dienstmaagden. Ze droeg Dorcas op heer Qyborn op te zoeken en onmiddellijk hierheen te brengen. Jocelyn Vlugh stuurde ze naar de keukens. ‘Haal brood en kaas, een vleespastei en wat appels. En wijn. Wij hebben dorst.’

Qyborn was er eerder dan het eten. In de tussentijd had vrouwe Falyse nog drie bekers achterover geslagen, en ze begon te knikkebollen, al schrok ze van tijd tot tijd wakker om nog eens te snikken. De koningin nam Qyborn terzijde en stelde hem van ser Balmans dwaasheid op de hoogte. ‘Ik kan niet hebben dat Falyse in de stad verhalen gaat rondvertellen. Ze is gek geworden van verdriet. Hebt u nog steeds vrouwen nodig voor uw… uw werkzaamheden?’

‘Ja, uwe genade. De poppenspeelsters zijn helemaal opgebruikt.’

‘Neem haar dan mee en doe met haar wat u wilt. Maar zodra ze de zwarte cellen in gaat… moet ik nog meer zeggen?’

‘Nee, uwe genade. Ik begrijp het.’

‘Goed.’ De koningin zette haar glimlach weer op. ‘Lieve Falyse, maester Qyborn is hier. Met zijn hulp zult u tot rust komen.’

‘O,’ zei Falyse vaag. ‘O, goed.’

Toen de deur achter hen dichtging, schonk Cersei zichzelf nog een beker wijn in. ‘Ik ben omringd door vijanden en imbecielen,’ zei ze. Ze kon niet eens meer op haar eigen bloedverwanten vertrouwen, ook niet op Jaime, die eens letterlijk haar wederhelft was geweest. Het was de bedoeling dat hij mijn zwaard en schild zou zijn, mijn krachtige rechterarm. Waarom staat hij erop mij de voet dwars te zetten?

Bronn was natuurlijk alleen maar irritant. Ze had nooit echt geloofd dat hij de Kobold onderdak bood. Haar verdomde kleine broertje was te slim om toe te laten dat Lollys die ellendige misgeboorte van een bastaard naar hem vernoemde, wetend dat ze daarmee zeker de toorn van de koningin over zich zou afroepen. Daar had vrouwe Blijleven haar op gewezen, en ze had gelijk. De spot was vrijwel zeker uit de koker van de huurling afkomstig. Ze zag hem voor zich terwijl hij toekeek hoe zijn rimpelige, rode stiefzoontje aan een van Lollys’ gezwollen uiers zoog, een wijnbeker in zijn hand en een brutale glimlach op zijn gezicht. Grijns maar zoveel als je wilt, ser Bronn, je zult het weldra uitschreeuwen. Geniet maar van je achterlijke gade en je gestolen kasteel zolang je kunt. Als de tijd daar is, zal ik je platslaan als een vlieg. Misschien zou ze daar Loras Tyrel voor sturen, mocht de Bloemenridder op de een of andere manier levend van Drakensteen terugkomen. Dat zou heerlijk zijn. Als de goden goed zijn, slaan ze elkaar dood, net als ser Arryk en ser Erryk. Wat Stookewaard betrof… nee, ze was het zat om aan Stookewaard te denken.

Taena was alweer ingedommeld toen de koningin met een tollend hoofd naar het slaapvertrek terugkeerde. Te veel wijn en te weinig slaap, zei ze bij zichzelf. Ze werd niet iedere nacht gewekt voor zulk akelig nieuws. Ik kon in elk geval nog wakker worden. Robert zou te dronken zijn geweest om op te staan, laat staan om te regeren. Jon Arryn zou tot taak hebben gehad dit alles het hoofd te bieden. De gedachte dat ze een betere koning was dan Robert beviel haar wel.

Buiten het raam werd de hemel al licht. Cersei ging naast vrouwe Blijleven op het bed zitten. Ze luisterde naar haar zachte ademhaling en keek toe hoe haar borsten rezen en daalden. Droomt ze van A[yr? vroeg ze zich af. Of van haar minnaar met het litteken, die gevaarlijke, donkerharige man die zich niet liet afwijzen? Ze wist heel zeker dat vrouwe Taena niet van heer Orten droomde.

Cersei vlijde een hand om de borst van de andere vrouw. Eerst zachtjes, nauwelijks een aanraking, om de warmte ervan onder haar handpalm te voelen, de satijngladde huid. Ze gaf er een zacht kneepje in en liet haar duimnagel toen heel licht over de grote, donkere tepel gaan, heen en weer, heen en weer, totdat ze hem stijf voelde worden. Toen ze opkeek, waren de ogen van vrouwe Taena open. ‘Voelt dat prettig aan?’ vroeg ze.

‘Ja,’ zei vrouwe Blijleven.

‘En dit?’ Nu kneep Cersei in de tepel. Ze gaf er een harde ruk aan en draaide hem om tussen haar vingers.

De vrouw uit Myr kreunde. ‘U doet me zeer.’

‘Dat is de wijn maar. Ik heb bij het diner een flacon gedronken, en nog een met de weduwe Stookewaard. Ik moest drinken om haar te kalmeren.’ Ze draaide ook Taena’s andere tepel om en trok eraan tot de andere vrouw kreunde. ‘Ik ben de koningin. Ik wil mijn rechten opeisen.’

‘Doe wat u wilt.’ Taena’s haar was net zo zwart als dat van Robert, ook tussen haar benen, en toen Cersei haar daar aanraakte, merkte ze dat het haar drijfnat was, terwijl dat van Robert ruig en droog was geweest. ‘Alstublieft,’ zei de vrouw uit Myr, ‘gaat u door, mijn koningin. Doe wat u wilt met mij. Ik ben de uwe.’

Maar het deed haar niets. Ze kon het niet voelen, wat het ook was dat Robert had gevoeld in die nachten waarin hij haar had genomen. Er school geen genot in, niet voor haar. Wel voor Taena. Haar tepels waren twee zwarte diamanten, haar geslacht was glibberig en heet. Robert zou dol op je zijn geweest, een uur lang. De koningin liet een vinger in dat Myrische moeras glijden, toen nog een, ze bewoog ze in en uit. Maar als hij eenmaal in je klaargekomen was, zou het hem moeite hebben gekost zich je naam te herinneren.

Ze wilde zien of het even makkelijk zou zijn met een vrouw als het altijd met Robert was geweest. Tienduizend kinderen van jou zijn in mijn handpalm verloren gegaan, uwe genade, dacht ze terwijl ze een derde vinger in Myr schoof. Terwijl jij snurkte, likte ik je zoons een voor een van mijn gezicht en mijn vingers, al die bleke, kleverige prinsjes. Je eiste je rechten op, mijn heer-gemaal, maar in het donker vrat ik je erfgenamen op. Taena huiverde. Ze kreunde een paar woorden in een vreemde taal en huiverde weer, haar rug kromde zich en ze schreeuwde het uit. Het lijkt wel of ze wordt gespietst, dacht de koningin. Even stond ze zichzelf toe zich te verbeelden dat haar vingers de slagtanden van een ever waren die de vrouw uit Myr van haar liezen tot haar keel openscheurden.

Het deed haar nog steeds niets.

Het had haar nooit iets gedaan, behalve met Jaime.

Toen ze haar hand weg wilde trekken, greep Taena die en kuste haar vingers. ‘Lieve koningin, hoe zal ik u behagen?’ Ze liet haar hand langs Cerseis flank glijden en raakte haar geslacht aan. ‘Zeg me wat je wilt dat ik doe, mijn lief.’

‘Laat me met rust.’ Cersei rolde weg en trok huiverend het beddengoed over zich heen. De dageraad brak aan. Weldra zou het ochtend worden en zou dit alles vergeten zijn.

Het was nooit gebeurd.

Загрузка...