De prinses in de toren

Haar gevangenis was niet ongerieflijk. Daar putte Arianne troost uit. Waarom zou haar vader zoveel moeite doen om haar in haar gevangenschap van comfort te voorzien, als hij een verradersdood voor haar op het oog had?

Het kan niet zijn bedoeling zijn mij te doden, hield ze zichzelf wel honderdmaal voor. Tot een dergelijke wreedheid is hij niet in staat. Ik ben van zijn bloed en zaad, zijn erfgename, zijn enige dochter. Als het moest, zou ze zich voor de wielen van zijn rolstoel werpen, haar fout toegeven en hem om genade smeken. En ze zou huilen. Als hij de tranen over haar gezicht zag stromen, zou hij haar vergeven.

Ze was er minder zeker van of ze zichzelf zou vergeven.

‘Areo,’ had ze tijdens de lange, droge terugrit van de Groenebloed naar Zonnespeer smekend gezegd tegen de man die haar gevangen had genomen, ‘ik heb nooit gewild dat het meisje iets overkwam. U moet me geloven.’

Hotah had geen antwoord gegeven, alleen maar gegromd. Arianne kon voelen hoe kwaad hij was. Donkerster, de gevaarlijkste van hun kleine groepje samenzweerders, was hem ontsnapt. Hij was al zijn achtervolgers te snel af geweest en was verdwenen in het hart van de woestijn met bloed aan zijn kling.

‘U kent mij, kapitein,’ had Arianne gezegd terwijl de mijlen langs rolden. ‘U kent mij van kleins af aan. U hebt mij altijd beschermd, net zoals u mijn moeder beschermde toen u met haar uit Groot Norvos kwam om haar in een vreemd land tot schild te dienen. Nu heb ik u nodig. Ik heb uw hulp nodig. Het was nooit mijn opzet…’

‘Wat uw opzet was, doet er niet toe, prinsesje,’ zei Areo Hotah. ‘Alleen wat u gedaan hebt.’ Zijn gezicht stond strak. ‘Het spijt mij. Als mijn vorst beveelt, gehoorzaamt Hotah.’

Arianne had verwacht dat ze voor haar vaders hoge zetel onder de glas-in-loodkoepel in de Zonnetoren zou worden geleid. In plaats daarvan had Hotah haar bij de Speertoren afgeleverd en in de verzekerde bewaring van haar vaders seneschalk Ricasso en ser Manfrey Martel, de kastelein achtergelaten.

‘Prinses,’ zei Ricasso, ‘vergeeft u het een oude, blinde man dat hij niet met u mee naar boven klimt. Deze benen zijn niet tegen al die treden opgewassen. Er is een vertrek voor u in gereedheid gebracht. Ser Manfrey zal u erheen begeleiden, en u zult daar verblijven al naar het de vorst behaagt.’

‘Mishaagt, zult u bedoelen. Worden mijn vrienden daar ook opgesloten?’

Arianne was na hun gevangenneming van Garin, Drey en de overigen gescheiden en Hotah had geweigerd te zeggen wat er met hen zou gebeuren. ‘Dat bepaalt de vorst,’ was alles wat de kapitein over dat onderwerp te melden had. Ser Manfrey bleek wat spraakzamer. ‘Ze zijn naar de Plankstad gebracht en zullen per schip naar Grauzaam worden vervoerd, om daar af te wachten wat prins Doran over hun lot zal beslissen.’

Grauzaam was een verweerd oud kasteel boven op een rots in de Zee van Dorne, een naargeestige, afschuwelijke gevangenis waar de allerlaaghartigste misdadigers naar toe werden gezonden om langzaam te creperen. ‘Is mijn vader van plan hen te doden?’ Arianne kon haar oren niet geloven. ‘Ze hebben uitsluitend uit liefde voor mij gehandeld. Als mijn vader bloed wil zien, laat het dan het mijne zijn.’

‘Zoals u zegt, prinses.’

‘Ik wil hem spreken.’

‘Dat verwachtte hij al.’ Ser Manfrey greep haar arm en voerde haar in snel tempo mee de trap op, steeds hoger, totdat ze buiten adem raakte. De Speertoren was honderdvijftig voet hoog en haar cel was bijna bovenin. Arianne wierp een blik op iedere deur die ze passeerden en vroeg zich af of een van de Zandslangen daarachter opgesloten zat.

Toen haar eigen deur gesloten en vergrendeld was, verkende Arianne haar nieuwe onderkomen. Haar cel was groot en luchtig en van alle gemakken voorzien. Op de vloer lagen Myrische tapijten, er was rode wijn en er waren boeken. In een hoek stond een rijk versierde cyvasse-tafel met stukken van ivoor en onyx, hoewel ze niemand had om mee te spelen, als ze dat gewild zou hebben. Ze had een donzen bed en een privaat met een marmeren zitting, fris gehouden door een mandje kruiden. Op deze hoogte was het uitzicht schitterend. Een raam keek uit op het westen, zodat ze de zon uit de zee kon zien opkomen. Door het andere kon ze neerkijken op de Zonnetoren en de Wentelmuren en de Drievoudige Poort daarachter.

Haar verkenningstocht nam minder tijd in beslag dan ze nodig gehad zou hebben om een paar sandalen vast te snoeren, maar hielp haar in elk geval om haar tranen een poosje in bedwang te houden. Arianne vond een teiltje en een flacon koel water en waste haar handen en haar gezicht, maar haar verdriet viel met geen mogelijkheid weg te schrobben. Arys, dacht ze, mijn witte ridder. De tranen sprongen haar in de ogen, en plotseling snikte ze zo hard dat haar hele lichaam schokte. Ze zag weer voor zich hoe Hotahs zware bijl door zijn vlees en beenderen kliefde, ze zag zijn hoofd weer door de lucht tollen. Waarom heb je dat gedaan? Waarom heb je je leven vergooid? Dat had ik nooit tegen je gezegd, dat heb ik nooit gewild, ik wilde alleen… ik wilde… ik wilde…

Die nacht huilde ze zichzelf in slaap… voor het eerst, zij het niet voor het laatst. Zelfs in haar dromen vond ze geen rust. Ze droomde hoe Arys Eikhart haar streelde, haar toelachte, tegen haar zei dat hij van haar hield… maar al die tijd staken de kruisboogbouten in zijn lijf, en zijn wonden huilden en verfden rood wat wit aan hem was. Een deel van haar wist zelfs in haar droom dat het een nachtmerrie was. Als het ochtend wordt, ishet allemaal verdwenen, hield de prinses zichzelf voor, maar toen het ochtend werd, bevond ze zich nog steeds in haar cel, was ser Arys nog steeds dood en was Myrcella… Dat heb ik nooit gewild, nooit. Ik had geen kwaad in de zin tegen het meisje. Het enige wat ik wilde, was dat ze koningin werd Als we niet verraden waren…

‘Iemand heeft gepraat,’ had Hotah gezegd. Ze werd nog steeds boos als ze daar aan dacht. Daar klampte Arianne zich aan vast om de vlam in haar hart op te stoken. Woede was beter dan tranen, beter dan verdriet, beter dan schuld. Iemand had gepraat, iemand die ze had vertrouwd. Daarom was Arys Eikhart gestorven, evenzeer gedood door het gefluister van de verrader als door de bijl van de kapitein. Het bloed dat Myrcella over het gezicht was gestroomd, ook dat was het werk van de verrader geweest. Iemand had gepraat, iemand van wie ze had gehouden. Dat was de hardste klap van allemaal.

Aan de voet van haar bed trof ze een cederhouten kist aan, gevuld met haar kleren, dus trok ze de vuil geworden reiskleren uit waarin ze had geslapen en deed de blootste gewaden aan die ze kon vinden, flinterdunne zijden gevalletjes die alles bedekten en niets verhulden. Vorst Doran mocht haar dan als een kind behandelen, ze weigerde zich als zodanig te kleden. Ze wist dat haar vader zich aan dat soort kleding zou storen als hij zou komen om haar ervan langs te geven omdat ze er met Myrcella vandoor was gegaan. Ze rekende erop. Als ik dan moet kruipen en huilen, laat hem dan ook maar slecht op zijn gemak zijn.

Ze verwachtte hem die dag, maar toen de deur ten slotte openging, bleken het slechts de bedienden met haar middagmaal te zijn. ‘Wanneer krijg ik mijn vader te zien?’ vroeg ze, maar ze gaven geen van allen antwoord. Het jonge geitje was in citroen en honing geroosterd. Als bijgerecht kreeg ze druivenbladeren, gevuld met een mengsel van rozijnen, uien, champignons en vurige drakenpepers.

‘Ik heb geen honger,’ zei Arianne. Haar vrienden, onderweg naar Grauzaam, aten nu scheepsbeschuit en gezouten vlees. ‘Neem dat mee en breng me vorst Doran.’ Maar ze lieten het eten staan en haar vader kwam niet. Na een poosje ondermijnde de honger haar vastberadenheid, dus ging ze zitten en at.

Toen het eten eenmaal op was, had Arianne verder niets te doen. Ze deed de ronde door haar toren, twee keer, drie keer, en drie maal drie keer. Ze ging aan de cyvasse-tafel zitten en deed zomaar een zet met een olifant. Ze ging met opgetrokken knieën op de vensterbank zitten en probeerde een boek te lezen, totdat de woorden wazig werden en ze besefte dat ze weer zat te huilen.

Arys, mijn lief, mijn witte ridder, waarom heb je het toch gedaan? Je had je moeten overgeven. Dat wilde ik nog zeggen, maar de woorden bleven in mijn keel steken. Dappere dwaas, het was nooit mijn bedoeling dat je zou sterven, of dat Myrcella… O, goeie goden, die kleine meid…

Ten slotte kroop ze haar donzen bed weer in. De wereld was donker geworden en er zat weinig anders voor haar op dan te gaan slapen. Iemand heeft gepraat, dacht ze. Iemand heeft gepraat. Garin, Drey en Sylva Spikkel waren vrienden uit haar kinderjaren; ze waren haar even dierbaar als haar nicht Tyene. Ze kon niet geloven dat zij haar hadden verklikt… maar zo bleef alleen Donkerster nog over, en als hij de verrader was, waarom had hij dan zijn zwaard tegen die arme Myrcella gebruikt? Hij wilde haar doden in plaats van haar te kronen, dat heeft hij bij Mengsteen met zoveel woorden gezegd Hij zei dat ik op die manier de oorlog zou krijgen die ik wilde. Maar Dayn als verrader sloeg nergens op. Als ser Gerold de worm in de appel was geweest, waarom zou hij dan zijn zwaard tegen Myrcella hebben gebruikt?

Iemand heeft gepraat. Kon het ser Arys zijn geweest? Hadden de schuldgevoelens van de witte ridder gezegevierd over zijn begeerte? Had hij meer van Myrcella gehouden dan van haar en zijn nieuwe prinses verraden om zijn verraad jegens de oude goed te maken? Schaamde hij zich zo voor wat hij had gedaan dat hij liever zijn leven bij de Groenebloed vergooide dan bleef leven om zijn schande onder ogen te zien?

Iemand heeft gepraat. Als haar vader haar kwam opzoeken, zou ze erachter komen wie.

Maar vorst Doran kwam de volgende dag niet. Noch de dag daarop. De prinses werd alleen gelaten om te ijsberen en te huilen en haar wonden te koesteren. Tijdens de lichte uren probeerde ze te lezen, maar de boeken die ze had gekregen waren doodsaai: zwaarwichtige oude geschiedenissen en geografische beschrijvingen, geannoteerde atlassen, een gortdroge studie over de wetgeving van Dorne, de Zevenpuntige Ster en Levens van de Hoge Septons, en een reusachtig boek over draken dat erin slaagde ze ongeveer even interessant te maken als eendagsvliegen.

Arianne zou heel veel gegeven hebben voor een exemplaar van Tienduizend Schepen of Het Liefdesleven van Koningin Nymeria, of wat dan ook dat haar aandacht in beslag zou nemen en haar een uurtje of twee uit haar toren zou laten ontsnappen, maar een dergelijk vermaak was haar ontzegd.

Vanaf haar vensterbank hoefde ze alleen maar een blik naar buiten te werpen om de grote koepel van goud en glas-in-lood beneden haar te zien, waar haar vader zetelde. Hij zal me nu snel laten komen, hield ze zichzelf voor.

Ze mocht geen bezoek hebben, afgezien van de bedienden: Bors met zijn stoppelkin, de lange Timoth van wie de waardigheid afdroop, de gezusters Morra en Mellei, de knappe kleine Cedra, de oude Belandra, die haar moeders bedgezellin was geweest. Ze brachten haar maaltijden, verschoonden haar bed en leegden de kamerpot onder haar privaat, maar geen van allen spraken ze met haar. Als ze om meer wijn vroeg, ging Timoth die halen. Als ze iets wilde eten wat ze lekker vond, vijgen, olijven of met kaas gevulde pepers, hoefde ze het maar tegen Belandra te zeggen, en het kwam. Morra en Mellei namen haar vuile kleren mee en brachten ze schoon en fris weer terug. Om de andere dag kreeg ze een bad, en dan zeepte de verlegen kleine Cedra haar rug in en hielp haar bij het borstelen van haar haar.

Toch wisselde niemand een woord met haar, noch verwaardigden ze zich haar te vertellen wat er in de wereld buiten haar zandstenen kooi gebeurde. ‘Hebben ze Donkerster al gegrepen?’ vroeg ze op een dag aan Bors. ‘Maken ze nog jacht op hem?’

De man keerde haar slechts de rug toe en liep weg.

‘Ben je doof geworden?’ snauwde Arianne hem toe. ‘Kom terug en geef antwoord. Dat is een bevel.’

Haar enige antwoord was het geluid van een dichtgaande deur. ‘Timoth,’ probeerde ze op een andere dag, ‘wat is er van prinses Myrcella geworden? Het was nooit mijn bedoeling dat haar iets zou overkomen.’ De laatste keer dat ze de andere prinses had gezien, was tijdens de terugrit naar Zonnespeer geweest. Myrcella was te zwak geweest om op een paard te zitten en had in een draagkoets gereisd, haar hoofd omwikkeld met zijden verbanden, daar waar Donkerster haar had geraakt, haar groene ogen brandend van de koorts. ‘Zeg me dat ze niet dood is, ik smeek het je. Wat voor kwaad schuilt erin als ik dat weet? Vertel me hoe het met haar gaat.’ Timoth deed het niet.

‘Belandra,’ zei Arianne een paar dagen later, ‘als je mijn moeder ooit hebt liefgehad, heb dan medelijden met haar arme dochter en vertel me wanneer mijn vader van plan is me te komen opzoeken. Alsjeblieft. Alsjeblieft.’ Maar ook Belandra had haar tong verloren.

Is dit mijn vaders idee van foltering? Geen gloeiende ijzers of de pijnbank, maar niets dan stilte? Dat was zo typisch Doran Martel dat Arianne moest lachen. Hij denkt dat hij subtiel is terwijl hij alleen maar zwak is. Ze besloot van de rust te genieten, haar tijd te benutten om te genezen en zich te sterken voor wat onvermijdelijk komen zou.

Het had geen zin om eindeloos bij ser Arys stil te staan, wist ze. In plaats daarvan dwong ze zichzelf om aan de Zandslangen te denken, vooral aan Tyene. Arianne hield van al haar bastaardnichten, van de prikkelbare, heetgebakerde Obara tot en met de kleine Loreza, de jongste, die pas zes was. Maar van Tyene had ze altijd het meest gehouden; het lieve zusje dat ze nooit had gehad. Haar broers hadden de prinses nooit erg na gestaan; Quentyn was een eind weg, in Y zerhout, en Trystan was te jong. Nee, het waren altijd zij en Tyene geweest, samen met Garin, Drey en Sylva Spikkel. Nym deed soms met hun activiteiten mee en Sarella had zich almaar geprobeerd op te dringen, maar meestal waren ze met hun vijven geweest. Ze hadden rondgespetterd in de bassins en fonteinen van de Watertuinen en waren zittend op elkaars blote rug ten strijde getrokken. Zij en Tyene hadden samen leren lezen, leren rijden en leren dansen. Toen ze tien waren, had Arianne een flacon wijn gestolen en waren ze samen dronken geworden. Ze aten samen, sliepen samen en deelden hun sieraden. Ze zouden ook hun eerste man hebben gedeeld, als Drey niet te opgewonden was geweest en Tyenes vingers helemaal had ondergespoten zodra ze hem uit zijn hozen had bevrijd. Haar handen zijn gevaarlijk. Ze moest glimlachen bij de herinnering.

Hoe meer ze over haar nichten nadacht, hoe meer de prinses hen miste. Ze zouden wel eens vlak onder me kunnen zitten. Die nacht probeerde Arianne met de hiel van haar sandaal op de vloer te bonzen. Toen niemand antwoord gaf, boog ze zich uit een venster en tuurde omlaag. Beneden kon ze andere ramen zien, kleiner dan de hare, sommige niet groter dan schietgaten.

‘Tyene!’ riep ze. ‘Tyene, ben jij daar? Obara, Nym? Kunnen jullie me horen? Ellaria? Iemand? Tyene?’

De prinses bracht de halve nacht hangend uit het raam door, roepend tot haar keel rauw was, maar niemand schreeuwde een antwoord terug. Dat joeg haar onuitsprekelijke angst aan. Als de Zandslangen in de Speertoren opgesloten zaten, moesten ze haar beslist hebben horen schreeuwen. Waarom antwoordden ze niet? Als vader ze iets heeft aangedaan, vergeef ik het hem nooit. Nooit, zei ze bij zichzelf.

Toen er veertien dagen verstreken waren, was haar geduld zo goed als op. ‘Ik wil nu met mijn vader spreken,’ zei ze op haar meest bevelende toon tegen Bors. ‘Jij gaat me bij hem brengen.’ Hij deed niets van dien aard. ‘Ik ben zover dat ik de vorst kan spreken,’ zei ze tegen Timoth, maar hij keerde zich om alsof hij het niet had gehoord. De volgende ochtend stond Arianne bij de deur te wachten toen die openging. Ze stoof langs Belandra en er vloog een schaal met gekruide eieren tegen de muur, maar de wachters grepen haar voordat ze drie passen ver was. Hen kende ze ook, maar ze bleven doof voor haar smeekbeden. Ze sleepten haar trappend en spartelend naar haar cel terug.

Arianne besloot dat ze subtieler te werk zou moeten gaan. Haar grootste hoop was op Cedra gevestigd; het kind was jong, naïef en goedgelovig. Garin had er eens over opgeschept dat hij met haar naar bed was geweest, herinnerde de prinses zich. De eerstvolgende keer dat ze een bad nam en Cedra haar schouders inzeepte, begon ze over koetjes en kalfjes te praten. ‘Ik weet dat je opdracht hebt niet tegen mij te spreken,’ zei ze, ‘maar niemand heeft mij verteld dat ik niet tegen jou mag spreken.’

Ze praatte over de hitte van de dag en haar avondeten van gisteren, en had het erover hoe stijf en traag die arme Belandra werd. Prins Oberyn had zijndochters allemaal bewapend, zodat ze nooit zonder verweer hoefden te zijn, maar het enige wapen dat Arianne Martel had, was sluwheid. Dus glimlachte ze en deed ze charmant en vroeg er Ce dra niets voor terug in woord of gebaar.

De dag daarop kletste ze weer tegen het meisje aan terwijl ze haar bediende. Ditmaal wist ze het zo te draaien dat ze Garins naam liet vallen. Cedra keek vol schroom op toen ze die hoorde en morste bijna de wijn die ze aan het inschenken was. Aha, staan de zaken er zo voor? dacht Arianne.

Tijdens haar volgende bad had ze het over haar gevangen vrienden, vooral over Garin. ‘Om hem ben ik het meest bezorgd,’ vertrouwde ze het dienstmeisje toe. ‘De wezen zijn vrije geesten, die leven om rond te trekken. Garin heeft zonlicht en frisse lucht nodig. Hoe moet hij het overleven, als ze hem in een vochtige stenen cel opsluiten? Hij houdt het in Grauzaam geen jaar uit.’

Cedra gaf geen antwoord, maar toen Arianne uit het water opstond, was haar gezicht wit en kneep ze zo hard in de spons dat de zeep op het Myrische tapijt drupte.

Toch duurde het nog vier dagen en twee baden voor ze het meisje in haar greep had. ‘Alstublieft,’ fluisterde Cedra ten slotte, nadat Arianne een levendig beeld had opgeroepen van Garin die zichzelf uit het raam van zijn cel wierp om voor zijn dood nog eenmaal de vrijheid te smaken. ‘U moet hem helpen. Laat hem alstublieft niet sterven.’

‘Ik kan minder dan niets doen zolang ik hier opgesloten zit,’ fluisterde ze terug. ‘Mijn vader weigert me te zien. Jij bent de enige die Garin kan redden. Hou je van hem?’

‘Ja,’ fluisterde Cedra blozend. ‘Maar hoe kan ik hem helpen?’

‘Je kunt een brief voor me naar buiten smokkelen,’ zei de prinses. ‘Wil je dat doen? Wil je dat risico nemen… voor Garin?’

Cedra sperde haar ogen wijd open. Ze knikte.

Ik heb een raaf, dacht Arianne triomfantelijk, maar waar moet ik haar naar toe sturen? De enige van haar samenzweerders die aan haar vaders net was ontsnapt, was Donkerster. Maar misschien was ser Gerold inmiddels gegrepen, en zo niet, dan zou hij Dorne vast zijn ontvlucht. Haar volgende gedachte gold Garins moeder en de wezen van de Groenebloed. Nee, zij niet. Het moet iemand zijn die over werkelijke macht beschikt, iemand die geen deel had aan ons complot maar toch een reden zou kunnen hebben om met ons te sympathiseren. Ze overwoog een beroep op haar eigen moeder te doen, maar vrouwe Mellario was ver weg in Norvos. Bovendien luisterde vorst Doran al jaren niet meer naar zijn echtgenote. Zij ook niet. Ik heb een heer nodig, eentje die belangrijk genoeg is om mijn vader zo te intimideren dat hij mij vrijlaat.

De machtigste van de Dornse heren was Anders Yzerhout, van Koningsbloede, heer van Yzerhout en Bewaker van de Steenweg, maar Arianne wist wel beter dan de man die haar broer Quentyn had opgevoed om hulp te vragen. Nee. Drey’s broer ser Deziël Dolt had eens een huwelijk met haar nagestreefd, maar hij was veel te plichtsgetrouw om tegen zijn vorst in te gaan. Bovendien mocht de Ridder van Citroenwoud dan misschien een jonkertje kunnen intimideren, hij bezat niet de kracht om de vorst van Dorne te beïnvloeden. Nee. Datzelfde gold voor de vader van Sylva Spikkel. Nee. Ten slotte besloot Arianne dat ze maar van twee mannen serieus iets kon verwachten: Harmen Uller, heer van Hellenholt, en Frenkel Vogelaar, heer van Luchtrijk en Bewaker van de Vorstenpas.

De helft van de Ullers is half gek, luidde het gezegde, en de andere helft is nog erger. Ellaria Zand was heer Harmens natuurlijke dochter. Zij en haar kleintjes waren met de rest van de Zandslangen opgesloten. Dat moest de toorn van heer Harmen hebben gewekt, en als de Ullers vertoornd waren, waren ze gevaarlijk. Misschien te gevaarlijk. De prinses wilde niet nog meer levens in gevaar brengen.

Heer Vogelaar was mogelijk een veiliger keus. De Oude Havik, zo werd hij genoemd. Hij had nooit erg met Anders Yzerhout kunnen opschieten; er was kwaad bloed tussen hun huizen gerezen toen de Vogelaars duizend jaar geleden tijdens Nymeria’s Oorlog de Martels boven de Yzerhouts hadden verkozen. De Vogelaar-tweeling was tevens dikke vrienden met vrouwe Nym, maar hoeveel gewicht zou dat bij de Oude Havik in de schaal werpen?

Dagenlang weifelde Arianne, terwijl ze onderwijl haar geheime brief opstelde. ‘Geef de man die dit bij u aflevert honderd zilveren hertenbokken,’ begon ze. Op die manier moest het toch zeker zijn dat de boodschap werd bezorgd. Ze schreef waar ze was en smeekte om redding. ‘Wie mij uit deze cel verlost, zal niet worden vergeten wanneer ik in het huwelijk treed.’ Zo moeten de helden toch komen aandraven. Tenzij vorst Doran haar van haar rechten vervallen had verklaard, bleef ze de rechtmatige erfgename van Zonnespeer; de man die met haar trouwde zou op een dag zij aan zij met haar over Dorne heersen. Arianne kon slechts hopen en bidden dat haar redder jonger zou blijken dan de grijsbaarden die haar vader haar in de loop der jaren had aangeboden. ‘Ik wil een gemaal met tanden,’ had ze tegen hem gezegd, toen ze de meest recente had afgewezen.

Ze waagde het niet om perkament te vragen, uit angst het wantrouwen van haar gevangenbewaarders te wekken, dus schreef ze de brief onder aan een pagina die ze uit de Zevenpuntige Ster had gescheurd en drukte hem Cedra op de eerstvolgende baddag in de hand. ‘Naast de Drievoudige Poort is een plek waar de karavanen voorraden inslaan voordat ze het diepe zand oversteken,’ zei Arianne tegen haar. ‘Zoek een reiziger die op weg gaat naar de Vorstenpas en beloof hem honderd zilveren hertenbokken als hij dit aan heer Vogelaar wil overhandigen.’

‘Dat zal ik doen.’ Cedra verstopte de boodschap in haar keursje. ‘Voor de zon onder is, zal ik iemand vinden, prinses.’

‘Goed,’ zei ze. ‘Vertel me morgenochtend hoe het gegaan is.’

Maar de volgende ochtend kwam het meisje niet terug. Noch de dag daarop. Toen de tijd voor Ariannes bad aanbrak, waren het Morra en Mellei die haar kuip vulden en bij haar bleven om haar rug te wassen en haar haar te borstelen. ‘Is Cedra ziek geworden?’ vroeg de prinses hun, maar ze gaven geen van beiden antwoord. Ze is gepakt, was het enige wat ze kon bedenken. Wat zou het anders kunnen zijn? Die nacht sliep ze nauwelijks, uit angst voor wat er nu zou gebeuren.

Toen Timoth haar de volgende morgen het ontbijt bracht, vroeg Arianne of ze Ricasso kon spreken in plaats van haar vader. Het was duidelijk dat ze vorst Doran niet kon dwingen haar te bezoeken, maar een simpele seneschalk zou zich toch niet doof houden als hij door de rechtmatige erfgename van Zonnespeer werd ontboden.

Maar dat deed hij wel.

‘Heb je Ricasso verteld wat ik heb gezegd?’ wilde ze de volgende keer dat ze Timoth zag weten. ‘Heb je hem verteld dat ik hem nodig heb?’ Toen de man weigerde te antwoorden, greep Arianne een flacon rode wijn en goot die over zijn hoofd uit. De bediende trok zich druipend terug, zijn gezicht een masker van gekwetste waardigheid. Mijn vader is van plan me hier te laten verrekken, besloot de prinses. Of anders smeedt hij plannen om me aan een of andere stuitende ouwe dwaas uit te huwelijken en wil hij me hier opgesloten houden tot de bed ceremonie.

Arianne Martel was opgegroeid in de verwachting dat ze op een dag een belangrijke heer zou trouwen die haar vader voor haar had uitgekozen. Daar waren prinsessen voor, zo was haar geleerd… hoewel ze moest toegeven dat haar oom Oberyn anders over de zaken dacht. ‘Als jullie graag willen trouwen, trouw dan,’ had de Rode Adder tegen zijn eigen dochters gezegd. ‘Zo niet, zoek dan genot waar het te vinden is. Daar is toch al zo weinig van op deze wereld. Maar kies weloverwogen. Als jullie jezelf opzadelen met een idioot of een bruut, verwacht dan niet dat ik jullie van hem verlos. Ik heb jullie de werktuigen verschaft om dat zelf te doen.’

De vrijheid die prins Oberyn zijn bastaarddochters had gelaten, was nooit aan vorst Dorans wettige erfgename ten deel gevallen. Arianne moest trouwen; dat aanvaardde ze. Drey had haar gewild, wist ze, en zijn broer Deziël ook. Daemon Zand was zelfs zover gegaan om haar hand te vragen. Maar Daemon was van geboorte een bastaard en het lag niet in vorst Dorans bedoeling dat ze met een Dorner zou trouwen.

Ook dat accepteerde Arianne. In een bepaald jaar was de broer van koning Robert op bezoek gekomen, en ze had haar best gedaan hem te verleiden, maar ze was nog half een kind en heer Renling leek eerder geamuseerd door haar avances dan dat ze hem in vuur en vlam zetten. Later, toen Hoster Tulling haar had gevraagd naar Stroomvliet te komen om kennis te maken met zijn erfgenaam, had ze in haar dankbaarheid kaarsen voor de Maagd aangestoken, maar vorst Doran had de uitnodiging afgeslagen. De prinses zou mogelijk zelfs Willas Tyrel in overweging hebben genomen, maar haar vader had geweigerd haar naar Hooggaarde te zenden om hem te leren kennen. Ze had desondanks geprobeerd om te gaan, met Tyenes hulp… maar prins Oberyn had hen bij Veeth onderschept en teruggebracht. In datzelfde jaar had vorst Doran haar met Ben Bijenburg willen verloven, een onbelangrijke jonker die minstens tachtig was, en even blind als tandeloos.

Bijenburg was een paar jaar later overleden. Daar putte ze in haar huidige benarde situatie een zekere troost uit; ze kon niet worden gedwongen met hem te trouwen als hij dood was. En de heer van de Oversteek was weer hertrouwd, dus voor hem was ze ook veilig. Maar Estermont leeft nog en is ongehuwd Heer Rooswijck en heer Grandizon ook. Grandizon werd de Grijsbaard genoemd, maar toen zij hem had ontmoet, was zijn baard inmiddels sneeuwwit. Tijdens het welkomstdiner was hij tussen het visgerecht en het vleesgerecht in slaap gevallen. Drey had dat heel passend gevonden, aangezien zijn wapenteken een slapende leeuw was. Garin had haar uitgedaagd; hij wilde zien of ze een knoop in zijn baard kon leggen zonder dat hij wakker werd, maar daar was Arianne niet op ingegaan. Grandizon had haar een aardige kerel geleken, minder twistziek dan Estermont en robuuster dan Rooswijck. Maar ze zou nooit met hem trouwen. Zelfs niet als Hotah achter me staat met zijn bijl.

De volgende dag kwam er niemand met haar trouwen en de dag daarop ook niet. En evenmin kwam Cedra terug. Arianne probeerde Morra en Mellei op dezelfde manier voor zich te winnen, maar dat haalde niets uit. Als ze een van hen alleen had kunnen benaderen, was er misschien enige hoop geweest, maar samen vormden de zusters een muur. Inmiddels zou een aanraking met gloeiend ijzer of een avondje op de pijnbank de prinses welkom zijn geweest. Ze zou nog gek worden van die eenzaamheid. Ik heb de beulsbijl verdiend voor wat ik heb gedaan, maar zelfs dat gunt hij me niet. Hij zou me het liefst voorgoed opsluiten en vergeten dat ik ooit geleefd heb. Ze vroeg zich af of maester Caleotte bezig was een proclamatie op te stellen waarin haar broer Quentyn tot erfgenaam van Dorne werd uitgeroepen.

De dagen kwamen en gingen, de een na de ander, zoveel dat Arianne de tel kwijtraakte en niet meer wist hoe lang ze al gevangen zat. Ze stelde vast dat ze steeds meer tijd in bed doorbracht, totdat ze het punt bereikte waarop ze helemaal niet meer opstond, behalve om haar privaat te gebruiken. De maaltijden die de bedienden brachten bleven onaangeroerd en werden koud. Arianne sliep, werd wakker en ging weer slapen, en voelde zich desondanks te moe om op te staan. Ze bad tot de Moeder om genade en tot de Krijgsman om moed, en ging vervolgens nog wat slapen. Verse maaltijden vervingen de oude, maar die at ze ook niet op. Een keer, toen ze zich extra sterk voelde, bracht ze al het eten naar het raam en smeet het op de binnenplaats, opdat ze er niet door in verleiding zou komen. De poging putte haar uit, dus daarna kroop ze weer in bed en sliep een halve dag.

Toen kwam er een dag waarop ze werd gewekt door een ruwe hand die haar schouder schudde. ‘Kleine prinses,’ zei een stem die ze al sinds haar kinderjaren kende. ‘Staat u op en kleedt u zich aan. De prins laat u roepen.’

Naast haar rees Areo Hotah op, haar oude vriend en beschermer. Hij praatte tegen haar. Arianne glimlachte slaperig. Het was goed om dat verweerde gezicht vol littekens te zien en zijn barse, diepe stem met het zware accent van Norvos te horen.

‘Wat hebben jullie met Cedra gedaan?’ vroeg ze.

‘De vorst heeft haar naar de Watertuinen gestuurd,’ zei Hotah. ‘Hij vertelt het u wel. Eerst moet u zich wassen en eten.’

Ze moest er erbarmelijk uitzien. Arianne kroop uit bed, zo zwak als een jong poesje. ‘Laat Morra en Mellei een bad klaarmaken,’ zei ze tegen hem, ‘en zeg tegen Timoth dat hij me wat te eten brengt. Niets zwaars. Wat koude bouillon en een stuk brood en fruit.’

‘Jawel,’ zei Hotah. Ze had nog nooit zoiets heerlijks gehoord.

De kapitein wachtte buiten terwijl de prinses een bad nam en haar haar borstelde en mondjesmaat van de kaas en het fruit at die haar waren gebracht. Ze dronk wat wijn om haar maag tot rust te brengen. Ik ben bang, besefte ze, voor het eerst in mijn leven ben ik bang voor mijn vader. Daar moest ze om lachen totdat de wijn haar neus uit kwam. Toen het tijd was om zich aan te kleden, koos ze een eenvoudige japon van ivoorwit linnen uit, met wijnranken en paarse druiven rond de mouwen en het lijfje geborduurd. Ze deed geen juwelen om. Ik moet kuis, nederig en berouwvol zijn. Ik moet mijzelf aan zijn voeten werpen en hem om vergiffenis smeken, anders hoor ik misschien nooit meer een menselijke stem.

Tegen de tijd dat ze klaar was, was de schemering neergedaald. Arianne had verwacht dat Hotah haar naar de Zonnetoren zou begeleiden om haar vaders oordeel aan te horen. In plaats daarvan leverde hij haar af bij de bovenzaal van de vorst, waar ze Doran Martel achter een cyvasse-tafel aantroffen, zijn jichtige benen ondersteund door een voetenbankje met een kussen. Hij speelde met een olifant van onyx, die hij in zijn rode, gezwollen handen om en om draaide. De vorst zag er slechter uit dan ze hem ooit had gezien. Zijn gezicht was bleek en pafferig en zijn gewrichten waren zo ontstoken dat het haar alleen al pijn deed om ernaar te kijken. Nu ze hem zo zag, ging Ariannes hart naar hem uit… maar om de een of andere reden kon ze zichzelf er niet toe brengen om neer te knielen en te smeken, zoals ze van plan was geweest. ‘Vader,’ zei ze in plaats daarvan.

Toen hij zijn hoofd ophief om naar haar te kijken, waren zijn donkere ogen troebel van de pijn. Komt dat door de jicht? vroeg Arianne zich af. Of door mij?

‘Een vreemd en subtiel volk, de Volantijnen,’ prevelde hij terwijl hij de olifant wegzette. ‘Ik ben een keer in Volantis geweest, toen ik op weg was naar Norvos voor mijn eerste ontmoeting met Mellario. De klokken luidden en de beren dansten de trappen af. Areo zal zich die dag wel herinneren.’

‘Ik herinner het me goed,’ herhaalde Areo Hotah met zijn diepe stem. ‘De beren dansten, de klokken luidden en de vorst was in het rood, goud en oranje gekleed. Mijn vrouwe vroeg wie dat was, die daar zo helder straalde.’

Vorst Doran glimlachte flauwtjes. ‘Laat ons alleen, kapitein.’

Hotah bonsde met het uiteinde van zijn langbijl op de vloer, draaide zich op zijn hakken om en vertrok.

‘Ik had opdracht gegeven een cyvasse-tafel in je vertrekken te zetten,’ zei haar vader toen ze alleen waren.

‘Met wie werd ik geacht te spelen?’ Waarom heeft hij het over een spelletje? Heeft de jicht hem van zijn verstand beroofd?

‘Met jezelf. Soms kun je een spel beter eerst bestuderen, voordat je probeert het te spelen. Hoe goed ken je het spel, Arianne?’

‘Goed genoeg om het te spelen.’

‘Maar niet om te winnen. Mijn broer hield ervan om de strijd zelf, maar ik speel een spel alleen als ik het kan winnen. Cyvasse is niets voor mij.’ Hij bestudeerde haar gezicht een ogenblik lang en zei toen: ‘Waarom? Zeg het me, Arianne. Zeg me waarom.’

‘Om de eer van ons huis.’ Haar vaders stem maakte haar boos. Hij klonk zo treurig, zo uitgeput, zo zwak. U bent een vorst! zou ze willen schreeuwen. U zou woedend moeten zijn! ‘Uw meegaandheid maakt heel Dorne te schande, vader. Uw broer ging in uw plaats naar Koningslanding, en ze hebben hem gedood!’

‘Denk je dat ik dat niet weet? Zodra ik mijn ogen sluit, is Oberyn bij me.’

‘Ongetwijfeld om te zeggen dat u ze open moet doen.’ Ze ging aan de andere kant van de cyvasse-tafel zitten.

‘Ik heb je geen verlof gegeven om te gaan zitten.’

‘Roep Hotah dan terug en laat me afranselen om mijn brutaliteit. U bent de vorst van Dorne. U kunt zoiets doen.’ Ze raakte een van de cyvasse-stukken aan, het Zware cavalerie-paard. ‘Hebt u ser Gerald te pakken gekregen?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Was het maar waar. Het was dwaas van je om hem hierbij te betrekken. Donkerster is de gevaarlijkste man van Dorne. Jij en hij hebben ons allemaal groot kwaad berokkend.’

Arianne was bijna bang om het te vragen. ‘Myrcella. Is ze…?’

‘…dood? Nee, al heeft Donkerster wel zijn best gedaan. Aller ogen waren op jouw witte ridder gericht, dus niemand schijnt helemaal zeker te weten wat er precies is gebeurd, maar blijkbaar is haar paard op het laatste moment voor het zijne teruggedeinsd, anders zou hij het meisje de bovenkant van haar schedel afgeslagen hebben. Nu heeft zijn houw haar wang tot op het bot opengehaald en haar rechteroor afgehakt. Maester Caleotte heeft haar leven weten te redden, maar geen kompres of drankje zal ooit haar gezicht kunnen herstellen. Ze was mijn pupil, Arianne. Verloofd met je eigen broer en onder mijn bescherming geplaatst. Je hebt ons allemaal onteerd.’

‘Het was nooit mijn opzet dat haar iets zou overkomen,’ zei Arianne met klem. ‘Als Hotah niet tussenbeide was gekomen…’

‘…zou je Myrcella tot koningin hebben gekroond om een opstand tegen haar broertje te ontketenen. In plaats van een oor zou ze haar leven zijn kwijtgeraakt.’

‘Alleen als we verloren hadden.’

‘Als? Het juiste woord is wanneer. Dorne is het dunst bevolkte van de Zeven Koninkrijken. Het behaagde de Jonge Draak om al onze legers groter te maken toen hij zijn boek schreef, zodat zijn verovering glorieuzer zou lijken, en het behaagde ons om het zaad dat hij had gezaaid te bewateren en onze vijanden in de waan te laten dat we machtiger zijn dan in werkelijkheid, maar een prinses hoort de waarheid te kennen. Moed is een armzalig substituut voor aantallen. Dorne kan niet verwachten een oorlog tegen de IJzeren Troon te winnen, niet alleen. En toch zou dat nog wel eens kunnen zijn wat jij ons hebt bezorgd. Ben je daar trots op?’ De prins gunde haar de tijd niet om te antwoorden. ‘Wat moet ik met je doen, Arianne?’

Mij vergeven, wilde iets in haar zeggen, maar zijn woorden hadden haar te diep geraakt. ‘Gewoon, wat u altijd doet. Niets.’

‘Je maakt het een man wel moeilijk om zijn boosheid in te slikken.’

‘Dan kunt u beter stoppen met slikken, anders stikt u er nog in.’ De prins gaf geen antwoord. ‘Vertel me hoe u wist wat ik van plan was.’

‘Ik ben de vorst van Dorne. De mensen zijn op mijn gunst uit.’

Iemand heeft gepraat. ‘U wist het, en toch hebt u toegelaten dat we er met Myrcella vandoor gingen. Waarom?’

‘Dat was een vergissing van me, en een die heel ernstig is gebleken. Jij bent mijn dochter, Arianne. Het kleine meisje dat altijd op een holletje naar me toekwam als ze haar knie had geschaafd. Ik vond het moeilijk te geloven dat jij tegen me zou samenzweren. Ik moest weten of dat waar was.’

‘En nu weet u het. Ik wil weten wie me heeft verklikt.’

‘Dat zou ik in jouw plaats ook wel willen weten.’

‘Vertelt u het me?’

‘Ik zou niet weten waarom.’

‘U denkt dat ik de waarheid niet in mijn eentje kan achterhalen?’

‘Dat mag je graag proberen. Tot die tijd zul je ze allemaal moeten wantrouwen… en een beetje wantrouwen is een goede zaak voor een prinses.’ Vorst Doran zuchtte. ‘Je stelt me teleur, Arianne.’

‘Zei de kraai tegen de raaf. U stelt mij al jaren teleur, vader.’ Ze had niet zo bot tegen hem willen zijn, maar de woorden tuimelden uit haar mond. Zo, nou heb ik het gezegd.

‘Dat weet ik. Ik ben te gedwee, te zwak en te voorzichtig, te toegeeflijk jegens onze vijanden. Maar op dit moment kun jij wel iets van die toegeeflijkheid gebruiken, dunkt me. Je zou me om vergiffenis moeten smeken, in plaats van me nog verder te provoceren.’

‘Ik vraag alleen om toegeeflijkheid voor mijn vrienden.’

‘Wat nobel van je.’

‘Wat zij hebben gedaan, deden ze uit liefde voor mij. Ze verdienen het niet om op Grauzaam te sterven.’

‘Het toeval wil dat ik het daarmee eens ben. Afgezien van Donkerster waren je medesamenzweerders niet meer dan dwaze kinderen. Toch was dit geen onschuldig spelletje cyvasse. Jij en je vrienden speelden verradertje. Ik had hun het hoofd kunnen afslaan.’

‘Dat had u gekund, maar u hebt het niet gedaan. Dayn, Dolt, Santagar… nee, u zou het nooit aandurven om die huizen tot vijand te maken.’

‘Ik durf meer dan jij denkt… maar laat dat voorlopig maar zitten. Ser Andrey is naar Norvos gestuurd om je moeder drie jaar lang te dienen. Garin zal de eerstkomende twee jaar in Tyrosh doorbrengen. Ik heb geld en gijzelaars genomen van zijn verwanten onder de wezen. Vrouwe Sylva heb ik niet gestraft, maar ze had de huwbare leeftijd. Haar vader heeft haar per schip naar Groenesteen gezonden om met heer Estermont in het huwelijk te treden. Wat Arys Eikhart betreft, die had zijn lot zelf gekozen, en hij heeft het dapper ondergaan. Een ridder van de Koningsgarde… wat heb je met hem gedáán?’

‘Ik heb met hem geneukt, vader. Als ik het me goed herinner, had u me opgedragen om onze edele bezoekers aangenaam bezig te houden.’

Hij kreeg een kleur. ‘Was dat alles wat ervoor nodig was?’

‘Ik had tegen hem gezegd dat Myrcella ons toestemming zou geven om te trouwen als ze eenmaal koningin was. Hij wilde dat ik zijn vrouw zou worden.’

‘Je hebt er vast alles aan gedaan om te voorkomen dat hij zijn geloften brak,’ zei haar vader.

Nu was het haar beurt om een kleur te krijgen. Het had haar een half jaar gekost om ser Arys te verleiden. Hoewel hij had beweerd dat hij andere vrouwen had gehad voordat hij het wit aannam, zou ze dat uit zijn gedrag nooit hebben opgemaakt. Zijn strelingen waren onhandig geweest, zijn kussen zenuwachtig, en de eerste keer dat ze met elkaar het bed deelden, had hij zijn zaad op haar dij geloosd, toen ze hem met haar hand bij zich naar binnen wilde helpen. Nog erger, hij was door schaamte verteerd geweest. Als ze zelfs maar één draak had gekregen voor iedere keer dat hij had gefluisterd: ‘We zouden dit niet moeten doen,’ zou ze nu nog rijker zijn dan de Lanrnsters. Viel hij Areo Hotah aan in de hoop dat hij mij kon redden? vroeg Arianne zich af. Of deed hij het om aan mij te ontkomen, om zijn eerverlies uit te wissen met zijn levensbloed?

‘Hij hield echt van me,’ hoorde ze zichzelf zeggen. ‘Hij is voor me gestorven.’

‘Als dat zo is, zou hij wel eens de eerste van velen kunnen zijn. Jij en je nichten waren op oorlog uit. Misschien krijg je je zin wel. Terwijl wij spreken, is de volgende ridder van de Koningsgarde met een slakkengang naar Zonnespeer onderweg. Ser Balon Swaan brengt me het hoofd van de Berg. Mijn baandermannen zijn druk doende hem op te houden om tijd voor mij te winnen. De Wyls hebben hem acht dagen lang met valkenjachten en andere jachtpartijen op de Beenderweg vastgehouden en heer Yzerhout heeft hem veertien dagen lang onthaald toen hij uit de bergen kwam. Op dit moment is hij op de Kegel, waar vrouwe Jordaen spelen organiseert ter ere van hem. Als hij Geestenheuvel bereikt, zal hij merken dat vrouwe Toland haar heel graag de loef wil afsteken. Vroeg of laat komt ser Balon echter onvermijdelijk in Zonnespeer aan, en als hij hier is, zal hij prinses Myrcella verwachten te zien… en ser Arys, zijn Gezworen Broeder. Wat vertellen we hem, Arianne? Moet ik zeggen dat Eikhart is omgekomen bij een ongeluk tijdens de jacht, of door een val van een gladde trap? Misschien is Arys in de Watertuinen gaan zwemmen en uitgegleden op het marmer, op zijn hoofd beland en omgekomen?’

‘Nee,’ zei Arianne. ‘Zeg dat hij de dood heeft gevonden toen hij zijn kleine prinsesje verdedigde. Zeg tegen ser Balon dat Donkerster haar wilde doden en dat ser Arys tussen hen in sprong om haar leven te redden.’ Zo werden de witte ridders van de Koningsgarde geacht te sterven: door hun leven te geven voor degenen die ze hadden gezworen te beschermen. ‘Ser Balon krijgt misschien argwaan, net als u toen de Lannisters uw zuster en haar kinderen doodden, maar hij zal niets kunnen bewijzen…’

‘…totdat hij met Myrcella spreekt. Of moet dat dappere kind ook een tragisch ongeluk krijgen? Zo ja, dan wordt het oorlog. Geen enkele leugen zal Dorne voor de toom van de koningin behoeden als haar dochter omkomt terwijl ze aan mijn zorgen is toevertrouwd.’

Hij heeft me nodig, realiseerde Arianne zich. Daarom heeft hij me laten halen.’Ik zou Myrcella kunnen vertellen wat ze moet zeggen, maar waarom zou ik?’

Een trilling van woede trok over haar vaders gezicht. ‘Ik waarschuw je, Arianne, mijn geduld raakt op.’

‘Uw geduld met mij?’ Net iets voor hem. ‘Jegens heer Tywin en de Lannisters bent u altijd zo verdraagzaam geweest als Baelor de Gezegende, maar jegens uw bloedverwanten helemaal niet.’

‘Je haalt geduld en verdraagzaamheid door elkaar. Ik heb aan de ondergang van Tywin Lannister gewerkt sinds de dag dat ik het nieuws over Elia en haar kinderen te horen kreeg. Ik had gehoopt hem alles te ontnemen wat hem dierbaar was voordat ik hem doodde, maar zijn zoon de dwerg blijkt mij van dat genoegen beroofd te hebben. Ik put een zekere troost uit de wetenschap dat hij een wrede dood is gestorven door de handen van het monster dat hij zelf had verwekt. Maar hoe het ook zij, heer Tywin jammert diep in de hel… waar nog duizenden zich binnenkort bij hem zullen voegen, als jouw dwaasheid in oorlog verkeert.’ Er verscheen een grimas op haar vaders gezicht, alsof de woorden zelf hem pijnigden. ‘Ben je daarop uit?’

De prinses weigerde zich te laten intimideren. ‘Ik wil dat mijn nichten vrijkomen. Ik wil dat mijn oom gewroken wordt. Ik wil mijn rechten.’

‘Je réchten?’

‘Dorne.’

‘Je krijgt Dorne als ik dood ben. Wil je me zo graag kwijt?’

‘Die vraag kan ik beter naar u terugkaatsen, vader. U probeert al jaren u van mij te ontdoen.’

‘Dat is niet waar.’

‘Nee? Zullen we dat eens aan mijn broer vragen?’

‘Trystan?’

‘Quentyn.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Waar is hij?’

‘Hij bevindt zich bij de krijgsmacht van heer Yzerhout op de Beenderweg.’

‘U kunt goed liegen, vader, dat moet ik u nageven. U knipperde niet eens met uw ogen. Quentyn is naar Lys gegaan.’

‘Waar haal je dat idee vandaan?’

‘Dat heb ik van een vriend.’ Zij kon ook geheimen hebben.

‘Dan heeft je vriend gelogen. Op mijn woord, je broer is niet naar Lys gegaan. Ik zweer het bij zon, speer en Zeven.’

Arianne liet zich niet zo gemakkelijk om de tuin leiden. ‘Naar Myr dan? Tyrosh? Ik weet dat hij ergens aan de overkant van de zee-engte is, waar hij huurlingen werft om mij mijn geboorterecht te ontstelen.’

Het gezicht van haar vader verduisterde. ‘Dat wantrouwen siert je niet, Arianne. Eigenlijk zou Quentyn tegen mij moeten samenspannen. Ik heb hem weggestuurd toen hij nog maar een kind was, te jong om te begrijpen wat Dorne nodig heeft Anders Yzerhout is een betere vader voor hem geweest dan ik, maar toch blijft je broer trouw en gehoorzaam.’

‘Waarom niet? U geeft de voorkeur aan hem, en dat is altijd zo geweest. Hij lijkt op u, hij denkt net als u en u bent van plan hem Dorne te geven, doet u geen moeite om dat te ontkennen. Ik heb uw brief gelezen.’ De woorden brandden nog in haar geheugen, fel als vuur. ‘’’Op een dag zul jij zitten waar ik nu zit en over heel Dorne heersen,” hebt u hem geschreven. Vertel eens, vader, wanneer hebt u besloten mij te onterven? Was het op de dag dat Quentyn werd geboren, of op de dag dat ik werd geboren? Wat heb ik ooit gedaan, dat u mij zo haat?’ Tot haar woede stonden er tranen in haar ogen.

‘Ik heb je nooit gehaat.’ De stem van vorst Doran was zo dun als perkament, en vol verdriet. ‘Arianne, je begrijpt het niet.’

‘Ontkent u dat u dat geschreven hebt?’

‘Nee. Dat was toen Quentyn voor het eerst naar Yzerhout ging. Het lag in mijn bedoeling dat hij me zou opvolgen. Voor jou had ik andere plannen.’

‘O ja,’ zei ze minachtend, ‘wat een plannen. Gyllis Rooswijck. Blinde Ben Bijenburg. Grijsbaard Grandizon. Zij waren uw plannen.’ Ze gaf hem de kans niet om te reageren. ‘Ik weet dat het mijn plicht is om Dorne een erfgenaam te bezorgen, dat vergeet ik nooit. Ik zou getrouwd zijn, en graag ook, maar de verbintenissen die u voorstelde waren beledigend. U spuugde ermee op mij, zonder uitzondering. Als u ooit van mij hebt gehouden, waarom hebt u me dan aan Walder Frey aangeboden?’

‘Omdat ik wist dat je hem zou afwijzen. Ik moest de schijn wekken dat ik althans een poging deed een gemaal voor je te vinden toen je eenmaal een bepaalde leeftijd had, anders zou het argwaan hebben gewekt, maar ik durfde nooit met een man te komen die je wel eens acceptabel zou kunnen vinden. Je was al beloofd, Arianne.’

Beloofd? Arianne staarde hem ongelovig aan. ‘Wat zegt u nu? Is dat weer een leugen? U hebt nooit gezegd…’

‘Het verdrag was in het geheim bezegeld. Ik was van plan het je te vertellen als je oud genoeg was… wanneer je mondig werd, dacht ik, maar…’

‘Ik ben drieëntwintig en al zeven jaar een volwassen vrouw.’

‘Ik weet het. Dat ik je te lang onwetend heb gehouden, was enkel en alleen om je te beschermen. Arianne, je karakter… voor jou was een geheim alleen maar een uitgelezen verhaal om ’s avonds in bed tegen Garin en Tyene te fluisteren. Garin roddelt zoals alleen de wezen dat kunnen en Tyene heeft geen geheimen voor Obara en vrouwe Nym. En als zij het zouden weten… Obara houdt te veel van wijn en Nym is te goed bevriend met de tweeling Vogelaar. En wie zijn de vertrouwelingen van de tweeling Vogelaar? Ik kon het risico niet nemen.’

Ze wist niet meer hoe ze het had. Beloofd. Ik was beloofd. ‘Wie is het? Met wie ben ik al die jaren verloofd geweest?’

‘Dat doet er niet toe. Hij is dood.’

Dat maakte haar verbijstering er slechts groter op. ‘Die ouwetjes zijn zo kwetsbaar. Was het een gebroken heup, een koutje, de jicht?’

‘Het was een pot gesmolten goud. Wij vorsten smeden zorgvuldig onze plannen en de goden slaan ze volledig aan diggelen.’ Vorst Doran maakte een vermoeid gebaar met een pijnlijke, rode hand. ‘Dorne zal jou toebehoren. Op mijn woord, als mijn woord tenminste nog iets voor je betekent. Je broer Quentyn heeft een moeilijker weg te bewandelen.’

‘Wat voor weg?’ Arianne keek hem achterdochtig aan. ‘Wat houdt u achter? Zeven bewaar me, maar ik ben die geheimen zat. Vertel me de rest, vader, of roep Quentyn anders maar tot uw erfgenaam uit en laat Hotah met zijn bijl komen, zodat ik naast mijn nichten kan sterven.’

‘Denk je echt dat ik de kinderen van mijn broer kwaad zou doen?’ Haar vader trok een gekweld gezicht. ‘Het enige waar het Obara, Nym en Tyene aan ontbreekt, is hun vrijheid, en Ellaria en haar dochters zitten veilig opgeborgen in de Watertuinen en zijn tevreden. Dorea sluipt rond en slaat met haar morgenster sinaasappels uit de bomen, en Elia en Obella zijn de schrik van de bassins geworden.’ Hij zuchtte. ‘Het is nog niet zo lang geleden dat jij in die bassins speelde. Je reed altijd op de schouders van een ouder meisje… een lang kind met sliertig geel haar…’

‘Jeane Vogelaar, of haar zus Jennelyn.’ Het was jaren geleden dat Arianne daar voor het laatst aan had gedacht. ‘O ja, en Frynne, haar vader was smid. Zij had bruin haar. Maar Garin was mijn favoriet. Als ik op Garin reed, kon niemand ons de baas, zelfs niet Nym en dat groenharige meisje uit Tyrosh.’

‘Dat groenharige meisje was de dochter van de Archon. Ik had jou in haar plaats naar Tyrosh zullen sturen. Je zou de Archon als bekerdraagster hebben gediend en je verloofde in het geheim hebben ontmoet, maar je moeder dreigde zichzelf iets aan te doen als ik nog een van haar kinderen zou stelen, en ik… dat kon ik haar niet aandoen.’

Zijn verhaal wordt steeds vreemder. ‘Is dat waar Quentyn heen is? Naar Tyrosh, om de groenharige dochter van de Archon het hof te maken?’

Haar vader pakte een cyvasse-stuk op. ‘Ik moet weten hoe je erachter bent gekomen dat Quentyn in het buitenland is. Je broer onderneemt samen met Cletus Yzerhout, maester Kedring en drie van heer Yzerhouts beste jonge ridders een lange en gevaarlijke reis. Het is niet zeker dat hem aan het eind daarvan een goed onthaal wacht. Hij is vertrokken om ons ons hartsverlangen terug te brengen.’

Haar ogen vernauwden zich. ‘Wat is ons hartsverlangen?’

‘Wraak.’ Zijn stem was zacht, alsof hij bang was dat er iemand luisterde. ‘Gerechtigheid.’ Vorst Doran drukte met zijn gezwollen, jichtige vingers de draak van onyx in haar handpalm en fluisterde: ‘Vuur en bloed.’

Загрузка...