De trompetten stootten een koperen geschetter uit dat door de nog blauwe lucht van de avondschemering scheurde. Josmijn Piekelaar stond meteen overeind en grabbelde naar de zwaardriem van zijn meester.
Die jongen heeft goede instincten. ‘Vogelvrijen steken geen trompetten om hun komst aan te kondigen,’ zei Jaime tegen hem. ‘Ik zal mijn zwaard niet nodig hebben. Dit zal mijn neef wel zijn, de Landvoogd van het Westen.’
De ruiters stegen net af toen hij uit zijn tent te voorschijn kwam; een half dozijn ridders en veertig bereden boogschutters en wapenknechten. Jaime!’ brulde een ruige man, gehuld in vergulde maliën en een mantel van vossenbont. ‘Vel over been, en helemaal in het wit! En met een baard bovendien!’
‘Dit? Niet meer dan stoppels, vergeleken met jouw manen, neef.’
Ser Davens stijve baard en borstelige snor gingen over in bakkebaarden, zo dicht als een heg, die op hun beurt weer overgingen in het verwarde, gele struikgewas boven op zijn hoofd, dat platgedrukt werd door de helm die hij nu afnam. Ergens tussen al dat haar gingen een mopsneus en een paar levendige, hazelbruine ogen schuil.
‘Heeft een vogelvrije je scheermes gestolen?’ vroeg Jaime.
‘Ik heb een gelofte afgelegd om mijn haar niet te laten afsnijden voordat mijn vader gewroken is.’ Voor iemand die zo op een leeuw leek, klonk Daven Lannister merkwaardig schaapachtig. ‘Maar de Jonge Wolf heeft Karstark als eerste te grazen genomen. Heeft me van mijn wraak beroofd.’
Hij overhandigde zijn helm aan een schildknaap en harkte met zijn vingers door zijn haar, daar waar het gewicht van het staal erop had gedrukt. ‘Ik houd wel van een beetje haar. De nachten worden kouder en wat groeisel helpt je gezicht warm houden. En tante Genna zei toch altijd al dat ik een kin als een baksteen had.’ Hij greep Jaime bij beide armen. ‘Na het Fluisterwoud hebben we ons heel ongerust over je gemaakt. We hadden gehoord dat Starks schrikwolf je de keel afgebeten had.’
‘Heb je bittere tranen om mij geweend, neef?’
‘Half Lannispoort was in de rouw. De vrouwelijke helft.’ Ser Davens blik ging naar Jaimes stomp. ‘Dus het klopt. Die rotzakken hebben je je zwaardhand afgehakt.’
‘Ik heb een nieuwe, van goud. Er valt veel te zeggen voor het hebben van één hand. Ik drink nu minder wijn uit angst dat ik mors en ik ben zelden geneigd aan het hof mijn kont te krabben.’
‘Ja, daar zit wat in. Misschien moet ik de mijne ook laten afhakken.’ Zijn neef lachte. ‘Heeft Catelyn Stark dat gedaan?’
‘Vargo Hoat.’ Hoe komen ze aan die verhalen?
‘De Qohorik?’ Ser Daven spuwde. ‘Dat is voor hem en al zijn Dappere Gezellen. Ik had tegen je vader gezegd dat ik voor hem zou foerageren, maar hij zei nee. Sommige taken zijn geschikt voor leeuwen, zei hij, maar het foerageren kun je beter aan geiten en honden overlaten.’
Dat had heer Tywin inderdaad zo gezegd, wist Jaime; hij kon zijn vaders stem bijna horen. ‘Kom binnen, neef. We moeten praten.’
Garret had de vuurkorven aangestoken en de gloeiende kolen vulden Jaimes tent met een rossige gloed. Ser Daven schudde zijn mantel af en smeet die naar Kleine Lo. ‘Ben jij een Pyper, jongen?’ gromde hij. ‘Je ziet er wat ondermaats uit.’
‘Ik ben Lowys Pyper, met uw welnemen, heer.’
‘Ik heb je broer eens tot bloedens toe afgerost in een mêlee. De ondermaatse kleine dwaas nam er aanstoot aan dat ik vroeg of het zijn zuster was die daar naakt op zijn schild danste.’
‘Dat is het wapenteken van ons huis. Wij hebben geen zuster.’
‘Des te erger. Jullie wapenteken heeft aardige tieten. Maar wat voor man verschuilt zich nou achter een naakte vrouw? Tekens als ik het schild van je broer een dreun gaf, voelde ik me onridderlijk.’
‘Genoeg,’ zei Jaime lachend. ‘Laat hem met rust.’ Pia was bezig om wijn voor hen te warmen; ze roerde met een lepel in de ketel. ‘Ik moet weten wat ik bij Stroomvliet kan verwachten.’
Zijn neef haalde de schouders op. ‘Het beleg sleept zich voort. De Zwartvis zit in het kasteel, en wij zitten daarbuiten in onze legerkampen. Eerlijk gezegd is het stomvervelend allemaal.’
Ser Daven ging op een vouwstoeltje zitten. ‘Tuiling zou eens een uitval moeten doen, gewoon om ons er allemaal aan te herinneren dat we nog in oorlog zijn. Het zou ook leuk zijn als hij eens een paar Freys neermaaide. Ryman, om te beginnen. Die man is vaker wel dan niet dronken. O ja, en Edwyn. Niet zo dom als zijn vader, maar even barstensvol haat als een zweer vol etter zit. En onze eigenste ser Emmon… nee, heer Emmon, Zeven bewaar ons, laten we zijn nieuwe titel niet vergeten… onze heer van Stroomvliet houdt maar niet op met mij te vertellen hoe we het beleg moeten aanpakken. Hij wil dat we het kasteel innemen zonder het te beschadigen, aangezien het tegenwoordig zijn heerlijke zetel is.’
‘Is die wijn al warm?’ vroeg Jaime aan Pia.
‘Ja, heer.’ Het meisje bedekte haar mond bij het spreken.
Pickel bracht hun de wijn op een gouden dienblad. Ser Daven trok zijn handschoenen uit en pakte een beker. ‘Dank je, jongen. En wie mag jij wel wezen?’
‘Josmijn Pickelaar, met uw welnemen, heer.’
‘Pickel is heel heldhaftig geweest op het Zwartewater,’ zei Jaime. ‘Hij heeft twee ridders gedood en er ook nog eens twee gevangengenomen.’
‘Dan moet je gevaarlijker wezen dan je eruitziet, jochie. Is dat een baard, of ben je vergeten het vuil van je gezicht te wassen? De vrouw van Stannis Baratheon heeft een dikkere snor. Hoe oud ben je?’
‘Vijftien, ser.’
Ser Daven snoof. ‘Weet je wat het beste aan helden is, Jaime? Ze sterven allemaal jong, zodat er meer vrouwen overblijven voor de rest van ons.’ Hij gooide de lege beker terug naar de schildknaap. ‘Vul hem nog eens, en ik noem je ook een held. Ik heb flinke dorst.’
Jaime hief met zijn linkerhand zijn eigen beker en nam een slok. De warmte trok door zijn borst. ‘Je had het over de Freys die je graag dood wilde. Ryman, Edwyn, Emmon…’
‘En Walder Stroom,’ zei Daven, ‘die hoerenzoon. Heeft er de pest in dat hij een bastaard is en heeft de pest aan iedereen die dat niet is. Maar ser Perwyn lijkt een fatsoenlijke vent, dus die moeten we maar sparen. De vrouwen ook. Ik heb gehoord dat ik er een tot vrouw krijg. Je vader had me trouwens wel eens over dat huwelijk mogen raadplegen. Mijn eigen vader was voor Ossenwade met Paxter Roodweijn in onderhandeling, wist je dat? Roodweijn heeft een dochter met een aardige bruidsschat…’
‘Desmera?’ Jaime lachte. ‘Hou je van sproeten?’
‘Als de keus tussen Freys en sproeten gaat, tja… de helft van het broedsel van heer Walder lijkt op fretten.’
‘De helft maar? Wees blij. Ik heb in Darring de bruid van Lancel gezien.’
‘Ami het Poortgebouw, goeie goden. Ik kon maar niet geloven dat Lancel die had uitgezocht. Wat is er met die jongen aan de hand?’
‘Hij is vroom geworden,’ zei Jaime, ‘maar hij had haar niet uitgezocht. De moeder van vrouwe Amerei is een Darring. Onze oom dacht dat zij Lancel kon helpen de kleine luiden van Darring voor zich te winnen.’
‘Hoe, door met ze te neuken? Je weet toch waarom ze haar Ami het Poortgebouw noemen? Ze trekt haar valhek op voor iedere ridder die langskomt. Lancel kan maar beter een wapensmid zoeken die een helm met horentjes voor hem maakt.’
‘Dat zal niet nodig zijn. Onze neef is naar Koningslanding vertrokken om geloften af te leggen als zwaard van de Hoge Septon.’
Ser Daven had niet verbaasder kunnen kijken als Jaime hem had verteld dat Lancel had besloten een mommersaapje te worden. ‘Is het echt? Je drijft de spot met me. Ami het Poortgebouw moet nog meer op een fret lijken dan ik had gehoord, als ze de jongen daartoe heeft gedreven.’
Toen Jaime afscheid had genomen van vrouwe Amerei, had ze zachtjes zitten huilen om de nietigverklaring van haar huwelijk, terwijl ze zich ondertussen liet troosten door Lyal Crakenhal. Haar tranen hadden hem niet half zoveel zorgen gebaard als de strakke blikken op de gezichten van haar verwanten die op de binnenplaats stonden. ‘Ik hoop dat jij niet ook van plan bent om geloften af te leggen, neef,’ zei hij tegen Daven. ‘De Freys zijn prikkelbaar, als het om huwelijkscontracten gaat. Ik zou ze niet graag nog eens teleurstellen.’
Ser Daven snoof. ‘Wees maar niet bang, ik zal wel trouwen met mijn fret je en het bed met haar delen. Ik weet wat er met Robb Stark is gebeurd. Maar afgaand op wat Edwyn zegt, kan ik er maar het beste eentje uitzoeken die nog niet ontbloeid is, of ik moet straks nog vaststellen dat Zwarte Walder mij voor is geweest. Ik wed dat hij Ami het Poortgebouw heeft gehad, en vaker dan drie keer. Misschien verklaart dat Lancels vroomheid wel, en zijn vaders stemming.’
‘Heb je ser Kevan gezien?’
‘Jawel. Hij is hier op weg naar het westen langs gekomen. Ik heb hem gevraagd of hij ons wilde helpen het kasteel in te nemen, maar daar wilde Kevan niets over horen. Hij zat de hele tijd dat hij hier was te piekeren. Hoffelijk genoeg, maar kil. Ik heb hem gezworen dat ik er nooit om had gevraagd Landvoogd van het Westen te worden, dat die eer hem had moeten toevallen, en hij verklaarde dat hij geen wrok tegen mij koesterde, maar dat viel bepaald niet uit zijn toon op te maken. Hij is drie dagen gebleven en heeft nauwelijks drie woorden met me gewisseld. Ik wou dat hij was gebleven, ik had zijn goede raad wel kunnen gebruiken. Onze vrienden de Freys hadden ser Kevan nooit zo durven treiteren als ze mij nu doen.’
‘Vertel op,’ zei Jaime.
‘Graag, al weet ik niet waar ik moet beginnen. Terwijl ik rammen en belegeringstorens bouwde, heeft Ryman Frey een galg opgericht. Iedere dag met het ochtendkrieken haalt hij Edmar Tuiling te voorschijn, doet hem een strop om zijn nek en dreigt hem op te hangen, tenzij het kasteel zich overgeeft. De Zwartvis slaat geen acht op zijn mommersvoorstelling, dus als de avond valt wordt heer Edmar weer naar beneden gehaald. Zijn vrouw is zwanger, wist je dat?’
Dat had hij niet geweten. ‘Heeft Edmar na de Rode Bruiloft nog het bed met haar gedeeld?’
‘Hij deelde het bed met haar tijdens de Rode Bruiloft. Roslin is een knap dingetje, bijna helemaal geen fretje. En vreemd genoeg erg op Edmar gesteld. Ik heb van Perwyn gehoord dat ze om een meisje bidt.’
Daar dacht Jaime even over na. ‘Als Edmars zoon eenmaal is geboren, heeft heer Walder Edmar niet meer nodig.’
‘Zo zie ik het ook. Onze schoonoom Em… eh, ik bedoel heer Emmon… wil Edmar onmiddellijk laten ophangen. De aanwezigheid van een heer van Stroomvliet uit het huis Tulling zit hem bijna net zo dwars als de mogelijke geboorte van een tweede. Hij smeekt mij dagelijks om Tulling door ser Ryman te laten bungelen, hoe doet er niet toe. Ondertussen trekt heer Gawen Westerling mij aan mijn andere mouw. De Zwartvis heeft zijn echtgenote in het kasteel, samen met drie van zijn snotneuzige welpen. Heer Gawen is bang dat Tulling ze zal doden als de Freys Edmar ophangen. Een van hen is het koninginnetje van de Jonge Wolf.’
Jaime meende dat hij Jeane Westerling wel eens had ontmoet, al kon hij zich niet herinneren hoe ze eruitzag. Ze moet inderdaad knap zijn, dat ze een koninkrijk waard was. ‘Ser Brynden doodt geen kinderen,’ verzekerde hij zijn neef. ‘Zo’n zwarte vis is hij nu ook weer niet.’ Hij begon te begrijpen waarom Stroomvliet nog niet gevallen was. ‘Vertel me wat je voor maatregelen hebt genomen, neef.’
‘We hebben het kasteel goed omsingeld. Ser Ryman en de Freys zitten ten noorden van de Steenstort. Ten zuiden van de Rode Vork zit heer Emmon, samen met ser Forling Pape en het restant van jouw oude krijgsmacht, plus de rivierheren die na de Rode Bruiloft naar ons overgelopen zijn. Een nors zootje, het spijt me niet dat ik het zeggen moet. Zitten te pruilen in hun tenten en zijn bijna nergens anders goed voor. Mijn eigen kampement ligt tussen de rivieren, tegenover de slotgracht en de hoofdpoort van Stroomvliet. We hebben de Rode Vork stroomafwaarts van het kasteel versperd. Manfryd Taxus en Reynard Ruttiger leiden daar de verdediging, zodat niemand per boot kan ontsnappen. Ik heb ze ook netten gegeven om te vissen. Dat helpt bij onze voedselvoorziening’
‘Kunnen we het kasteel uithongeren?’
Ser Daven schudde zijn hoofd. ‘De Zwartvis heeft alle nutteloze monden uit Stroomvliet verdreven en zijn grondgebied kaalgeplukt. Hij heeft genoeg voorraden om man en paard twee volle jaren in leven te houden.’
‘En hoe goed worden wij bevoorraad?’
‘Zolang er vis in de rivier zit, komen we niet van de honger om, al weet ik niet hoe we de paarden te eten moeten geven. De Freys slepen eten en voer van de Tweeling aan, maar ser Ryman beweert dat hij niet genoeg heeft om te delen, dus moeten we zelf foerageren. De helft van de mannen die ik op pad stuur om naar voedsel te zoeken, komt niet terug. Sommigen deserteren. Anderen treffen we in staat van verrotting onder bomen aan, met touwen om hun nek.’
‘Daar zijn we er eergisteren een paar van tegengekomen,’ zei Jaime. De verkenners van Addam Marbrand hadden hen gevonden; ze hadden met een zwart gezicht aan een wilde appelboom gehangen. De lijken waren volledig ontkleed en bij allebei was een wild appeltje tussen hun tanden gepropt. Ze hadden geen van beiden wonden vertoond; het was duidelijk dat ze zich hadden overgegeven. Daardoor was Sterkever in razernij ontstoken, en hij had bloedige wraak afgeroepen over het hoofd van iedereen die krijgslieden knevelde om ze als speenvarkens de dood te laten vinden.
‘Het kunnen vogelvrijen geweest zijn,’ zei ser Daven nadat Jaime het verhaal had verteld, ‘maar dat hoeft niet. Er zwerven nog steeds bendes noorderlingen rond. En die heren van de Drietand mogen dan de knie hebben gebogen, me dunkt dat ze in hun hart nog steeds… wolfachtig zijn.’
Jaime wierp een blik op zijn twee jongste schildknapen, die bij de vuurkorven rondhingen en deden of ze niet luisterden. Lowys Pyper en Garret Paeg waren allebei zonen van rivierheren. Hij was erg op allebei gesteld geraakt en zou het afschuwelijk vinden als hij ze aan ser Ilyn moest geven. ‘Die touwen klinken meer als Dondarrion.’
‘Jouw Bliksemheer is de enige niet die weet hoe hij een strop moet knopen. Breek me de bek niet open over heer Beric. Hij is hier, hij is daar, hij is overal, maar als je mannen op hem afstuurt verdampt hij als dauw:
De rivierheren helpen hem, twijfel daar maar niet aan. Een heer uit de Marken, nota bene, geloof het of niet. De ene dag hoor je dat de man dood is, de volgende dag zeggen ze dat hij niet te doden is.’ Ser Daven zette zijn wijnbeker neer. ‘Mijn verkenners maken melding van nachtelijke vuren op hooggelegen plaatsen. Signaalvuren, denken ze… alsof we van alle kanten worden gadegeslagen. En in de dorpen branden ook vuren. Een of andere nieuwe god…’
Nee, een oude. ‘Dondarrion heeft Thoros bij zich, die dikke Myrische priester die met Robert placht te drinken.’ Zijn gouden hand lag op de tafel. Jaime raakte hem aan en keek toe hoe het goud glansde in het doffe schijnsel van de vuurkorven. ‘We pakken Dondarrion wel aan als dat nodig is, maar de Zwartvis gaat voor. Hij moet weten dat zijn zaak hopeloos is. Heb je geprobeerd met hem te onderhandelen?’
‘Ser Ryman heeft het geprobeerd. Is half dronken met opgezette stekels naar de slotpoort gereden en heeft daar bedreigingen geuit. De Zwartvis liet zich net lang genoeg op de muren zien om naar beneden te roepen dat hij geen schone woorden aan smeerlappen ging verspillen. Vervolgens schoot hij Rymans hakkenei een pijl in de romp. Het paard steigerde, Frey viel in de modder en ik lachte zo hard dat ik het bijna in mijn hozen deed. Als ik het was geweest, daar in het kasteel, zou ik Ryman die pijl door zijn leugenachtige keel hebben geschoten.’
‘Ik zal een halsbeschermer omdoen als ik met hem ga onderhandelen,’ zei Jaime met een flauwe glimlach. ‘Ik ben van plan hem genereuze voorwaarden aan te bieden.’ Als hij zonder bloedvergieten een einde aan die belegering kon maken, zou niemand kunnen zeggen dat hij de wapens tegen het huis Tulling had opgenomen.
‘Van mij mag je het proberen, maar ik betwijfel of woorden zullen zegevieren. We moeten het kasteel bestormen.’
Er was een tijd geweest, nog niet zo lang geleden, dat ser Jaime ongetwijfeld op een dergelijke gang van zaken zou hebben aangedrongen. Hij wist dat hij hier geen twee jaar kon blijven hangen om de Zwartvis uit zijn kasteel te hongeren. ‘Wat we ook doen, het moet snel gebeuren,’ zei hij tegen ser Daven. ‘Mijn plaats is in Koningslanding, bij de koning.’
‘Jawel,’ zei zijn neef. ‘Ik twijfel er niet aan of je zuster heeft je nodig. Waarom heeft ze Kevan weggestuurd? Ik dacht dat ze hem wel tot Hand zou benoemen.’
‘Hij heeft geweigerd.’ Hij was niet zo blind als ik.
‘Kevan zou Landvoogd van het Westen moeten zijn. Of jij. Niet dat ik niet dankbaar ben voor de eer, natuurlijk, maar onze oom is tweemaal zo oud als ik en heeft meer ervaring als bevelhebber. Hopelijk weet hij dat ik hier nooit om heb gevraagd.’
‘Dat weet hij.’
‘Hoe is het met Cersei? Even mooi als altijd?’
‘Stralend.’ Grillig. ‘Goudglanzend.’ Zo vals als klatergoud. De afgelopen nacht had hij gedroomd dat hij haar had betrapt terwijl ze met Uilebol neukte. Hij had de zot gedood en de tanden van zijn zuster met zijn gouden hand verbrijzeld, zoals Gregor Clegane bij die arme Pia had gedaan. In zijn dromen had Jaime altijd twee handen; eentje was van goud, maar die werkte net als de andere. ‘Hoe eerder we Stroomvliet hebben afgehandeld, des te sneller ben ik terug bij Cersei.’ Wat Jaime dan zou doen, wist hij niet.
Hij sprak nog een uur met zijn neef voordat de Landvoogd van het Westen eindelijk vertrok. Toen hij weg was, deed Jaime zijn gouden hand aan en zijn bruine mantel om en begaf zich te voet tussen de tenten.
Eerlijk gezegd hield hij wel van dit leven. Tussen de soldaten te velde voelde hij zich meer op zijn gemak dan hij zich ooit aan het hof had gevoeld. En zijn mannen leken zich bij hem ook op hun gemak te voelen. Bij een kookvuur boden drie kruisboogschutters hem een stuk van een haas aan die ze hadden gevangen. Bij een ander raadpleegde een jonge ridder hem over de beste manier om zich tegen een strijdhamer te verweren. Beneden aan de rivier keek hij naar twee wasvrouwen die in de schaduwen een steekspel hielden, gezeten op de schouders van een paar wapenknechten. De meisjes, halfdronken en halfnaakt, mepten met een paar opgerolde mantels op elkaar in terwijl een stuk of twaalf kerels hen aanspoorden. Jaime zette een koperen ster in op het blonde meisje dat Raf het Lieverdje bereed. Die was hij kwijt toen ze samen omvielen en tussen de biezen plonsden.
Aan de overkant van de rivier huilden de wolven, en een windvlaag streek door een rij wilgen, zodat de takken zwiepten en fluisterden. Jaime trof ser Ilyn Peyn alleen buiten zijn tent aan terwijl hij met een slijpsteen zijn slagzwaard wette. ‘Kom,’ zei hij, en de zwijgende ridder stond op en glimlachte dunnetjes. Hij geniet hiervan, besefte Jaime. Het doet hem plezier mij iedere nacht te vernederen. Hij mocht zichzelf graag voorhouden dat hij beter werd, maar dat ging heel langzaam, en het had zijn prijs. Onder zijn staal, wol en verharde leer was Jaime Lannister een merklap van sneden, korsten en blauwe plekken.
Een wachtpost hield hem aan toen ze hun paarden het kamp uit leidden. Jaime gaf de man met zijn gouden hand een schouderklopje. ‘Blijf waakzaam. Er zwerven wolven rond.’ Ze reden langs de Rode Vork terug naar de ruïnes van een afgebrand dorp dat ze ’s middags waren gepasseerd. Daar dansten ze hun middernachtelijke dans, te midden van zwartgeblakerde stenen en oude, afgekoelde sintels. Even had Jaime de overhand. Misschien kwamen zijn oude vaardigheden echt terug, stond hij zichzelf toe te denken. Misschien zou het deze nacht Peyn zijn die gebutst en bebloed zou gaan slapen.
Het was alsof ser Ilyn zijn gedachten hoorde. Loom pareerde hij Jaimes laatste houw en hij zette een tegenaanval in die Jaime achteruit de rivier in dreef, waar zijn laars weggleed in de modder. Hij belandde op zijn knieën, met het zwaard van de zwijgende ridder op zijn keel en het zijne zoekgeraakt tussen de biezen. In het maanlicht waren de pokputten op Peyns gezicht zo groot als kraters. Hij maakte dat klakkende geluid dat een lach zou kunnen zijn en liet zijn zwaard omhoog glijden over Jaimes keel totdat de punt tussen zijn lippen kwam te rusten. Pas toen deed hij een stap naar achteren en stak zijn staal in de schede.
Ik had beter Raf het Lieverdje kunnen uitdagen met een hoer op zijn rug, dacht Jaime terwijl hij de modder van zijn vergulde hand schudde. Een deel van hem had het ding het liefst afgerukt en in de rivier gesmeten. Het deugde nergens voor en zijn linkerhand was niet veel beter. Ser Ilyn was naar de paarden teruggelopen en liet het aan hemzelf over om weer op de been te komen. Daar heb ik er in elk geval nog twee van.
De laatste dag van hun reis was koud en winderig. De wind schudde de takken in de kale bruine bossen en boog de rivierbiezen langs de Rode Vork krom. Zelfs gemanteld in de winterwol van de Koningsgarde kon Jaime de ijzeren tanden van die wind voelen terwijl hij naast zijn neef Daven reed. Het was laat in de middag toen ze Stroomvliet in zicht kregen. Het rees op waar de Steenstort met de Rode Vork samenvloeide. De zandstenen muren waren in een roodgouden licht gedrenkt en leken hoger en dikker dan in Jaimes herinnering. Dit wordt een harde noot om te kraken, dacht hij somber. Als de Zwartvis niet wilde luisteren, had hij geen andere keus dan de gelofte die hij aan Catelyn Stark had gedaan te breken. De gelofte die hij aan zijn koning had afgelegd had voorrang.
De versperring van de rivier en de drie grote kampen van de belegeraars waren zoals zijn neef ze had beschreven. Het kampement van ser Ryman Frey ten noorden van de Steenstort was het grootste en wanordelijkste. Een grote, grauwe galg stak boven de tenten uit, even hoog als welke blijde ook. Daarop stond een eenzame gestalte met een touw om zijn nek. Edmar Tulling. Er ging een steek van medelijden door Jaime heen. Om hem daar dag na dag te laten staan met die strop om zijn hals… het zou beter zijn als zijn hoofd werd afgehakt en het afgelopen was.
Achter de galg lagen de tenten en kookvuren her en der verspreid, een ongeregelde bende. De Frey-jonkertjes en hun ridders hadden hun paviljoenen lekker stroomopwaarts van de latrinegreppels opgezet; stroomafwaarts stonden modderige hutten, wagens en ossenkarren. ‘Ser Ryman wil voorkomen dat zijn jongens zich gaan vervelen, dus geeft hij ze hoeren en hanengevechten en zwijnen om door honden te laten ophitsen,’ zei ser Daven. ‘Hij houdt er verdomme zelfs een zanger op na. Geloof het of niet, onze tante heeft Bart Blikkerlach uit Lannispoort meegebracht, dus moest Ryman ook een zanger. Zouden we niet gewoon de rivier kunnen indammen en het hele zootje verdrinken, neef?’
Jaime kon boogschutters zien lopen achter de kantelen op de borstwering van het kasteel. Daarboven wapperden de banieren van het huis Tulling, de onvermoeibare forel op zijn rood-met-blauw gestreepte veld. Maar op de hoogste toren prijkte een andere vlag: een lange witte standaard met als blazoen de schrikwolf van Stark.
‘Toen ik Stroomvliet voor het eerst zag was ik een schildknaap, zo groen als zomergras,’ zei Jaime tegen zijn neef. ‘De oude Somner Crakenhal had me hierheen gestuurd om een boodschap af te leveren; eentje die hij niet aan een raaf kon toevertrouw en, zo zwoer hij. Heer Hoster hield me twee weken vast terwijl hij op antwoord zon, en zette me bij iedere maaltijd naast zijn dochter Lysa.’
‘Geen wonder dat je het wit hebt aangenomen. Dat zou ik ook gedaan hebben.’
‘O, zo afschrikwekkend was Lysa nu ook weer niet.’ Het was in werkelijkheid een knap meisje geweest, met kuiltjes in haar wangen en fijngebouwd, met lang, koperkleurig haar. Maar timide. Geneigd tot geremd stilzwijgen en giechelbuien, zonder een spoor van Cerseis vuur. Haar oudere zuster vond hij interessanter, hoewel Catelyn aan een jongen uit het noorden was beloofd, de erfgenaam van Winterfel… maar op die leeftijd had geen meisje Jaime ook maar half zo interessant geleken als Hosters beroemde broer, vermaard door zijn strijd tegen de Negenpenningskoningen op de Stapstenen. Aan tafel had hij de arme Lysa genegeerd en bij Brynden Tulling aangedrongen op verhalen over Maelys de Monsterlijke en de Ebbenhouten Prins. Ser Brynden was toen jonger dan ik nu ben, peinsde Jaime, en ik was jonger dan Pickel.
De dichtstbijzijnde voorde over de Rode Vork bevond zich stroomopwaarts van het kasteel. Om Ser Davens kamp te bereiken moesten ze dwars door dat van Emmon Frey, langs de paviljoens van de rivierheren die de knie hadden gebogen en weer in de koningsvrede opgenomen waren. Jaime zag de banieren van Lychester en Vannis, van Worthel en Goedenbeek, de eikels van het huis Smalvoorde en de dansende maagd van heer Pyper… maar de banieren die hij niet zag, gaven hem te denken. De zilveren adelaar van Mallister was nergens te bekennen; noch de rode paarden van Vaaren, de wilg van de Reygers, de verstrengelde slangen van Paeg. Hoewel ze allemaal weer trouw aan de IJzeren Troon hadden gezworen, waren ze geen van allen komen opdagen om zich bij de belegeraars aan te sluiten. De Vaarens vochten met de Zwartewouds, wist Jaime, hetgeen hun afwezigheid verklaarde, maar wat de rest betrof…
Onze nieuwe vrienden zijn helemaal geen vrienden. Hun trouw is niet meer dan een vernisje. Stroomvliet moest worden ingenomen, en snel ook. Hoe langer het beleg zich voortsleepte, hoe meer dat andere dwarsliggers, zoals Tytos Zwartewoud, een hart onder de riem zou steken.
Bij de voorde stak ser Kennos van Kays de Hoorn van Harots. Dat zou de Zwartvis toch naar de borstwering moeten brengen. Ser Hugo en Ser Dermot reden voor Jaime uit de rivier door; ze plonsden door het modderige, roodbruine water met de witte standaard van de Koningsgarde en de hertenbok en de leeuw van Tommen vliegend in de wind. De rest van de stoet volgde hen.
Het Lannister-kamp galmde van het geluid van houten hamers: er werd een nieuwe belegeringstoren opgericht. Twee andere torens waren al voltooid, half afgedekt met verse paardenhuid. Daartussen zat een verrijdbare ram, een boomstam met een in het vuur geharde punt die aan kettingen onder een houten afdak hing. Mijn neef heeft kennelijk niet stilgezeten.
‘Heer,’ vroeg Pickel, ‘waar wilt u uw tent hebben?’
‘Daar op die helling.’ Hij wees met zijn gouden hand, hoewel die niet zo geschikt was voor de taak. ‘Bagage hier, piketten voor de paarden daar. We gebruiken de latrines die mijn neef zo vriendelijk is geweest voor ons te graven. Ser Addam, inspecteert u de omtrek met het oog op zwakke plekken.’ Jaime verwachtte geen aanval, maar het Fluisterwoud had hij ook niet verwacht.
‘Zal ik de fretten voor een krijgsraad ontbieden?’ vroeg Daven.
‘Pas als ik met de Zwartvis heb gesproken.’ Jaime wenkte Baardeloze Jon Beteling. ‘Schud die vredesvlag uit en breng een boodschap naar het kasteel. Meld ser Brynden Tulling dat ik een onderhoud met hem wil, morgen met het eerste licht. Ik rijd naar de rand van de slotgracht en kom hem op zijn valbrug tegemoet.’
Pickel keek geschrokken. ‘Heer, de boogschutters zouden…’
‘Dat doen ze niet.’ Jaime steeg af. ‘Sla mijn tent op en zet mijn standaards neer.’ Dan zien we wel wie er komen aandraven, en hoe snel.
Er was weinig tijd voor nodig. Pia was aan het prutsen met een vuurkorf in een poging de brand in de kolen te krijgen. Pickel ging haar helpen. Jaime viel de laatste tijd vaak in slaap bij het geluid van hun vrijpartijen in een hoekje van de tent. Terwijl Garret de gespen van Jaimes scheenplaten losmaakte, ging de tentflap open. ‘Dus je bent er eindelijk!’ bulderde zijn tante. Ze vulde de ingang terwijl haar Frey-echtgenoot achter haar stond te gluren. ‘Hoog tijd. Moet je je ouwe dikke tante niet knuffelen?’ Ze stak haar armen uit en liet hem geen andere keus dan haar te omhelzen.
Genna Lannister was in haar jeugd een welgevormde vrouw geweest die altijd uit haar keurs dreigde te knappen. Nu was ze alleen nog maar vierkant van vorm. Haar gezicht was breed en glad, haar nek een dikke, roze zuil, haar boezem reusachtig. Ze was zo vlezig dat haar echtgenoot twee keer uit haar zou kunnen. Jaime drukte haar plichtsgetrouw aan zijn borst en wachtte tot ze aan zijn oor zou trekken. Zolang hij zich herinnerde had ze hem aan zijn oor getrokken, maar vandaag zag ze daar van af. In plaats daarvan gaf ze hem vochtige kusjes op zijn wang. ‘Mijn deelneming met je verlies,’
‘Ik heb een nieuwe hand laten maken, van goud,’ Hij liet het haar zien.
’Heel mooi. Gaan ze ook een gouden vader voor je maken?’ De stem van vrouwe Genua was scherp. ‘Het verlies dat ik bedoelde was Tywin.’
‘Een man als Tywin Lannister wordt maar eens in de duizend jaar geboren,’ verklaarde haar echtgenoot. Emmon Frey was een zenuwachtige man met onrustige handen. Hij woog misschien vijfenzestig kilo… maar dan wel nat, en in maliën gehuld. Het was een rietje met wollen kleren aan, zonder noemenswaardige kin, een gebrek dat zijn geprononceerde adamsappel nog absurder maakte. Hij was de helft van zijn haar al kwijt geweest voordat hij dertig was. Nu was hij zestig en restten er nog slechts een paar witte toefjes.
‘De laatste tijd zijn ons rare verhalen ter ore gekomen,’ zei vrouwe Genna nadat Jaime Pia en zijn schildknapen had weggestuurd. ‘Je weet nauwelijks waar je geloof aan moet hechten. Kan het waar zijn dat Tyrion Tywin heeft gedood? Of is dat een lasterpraatje dat je zuster heeft rondgestrooid?’
‘Het is maar al te waar.’ Het gewicht van zijn gouden hand was irritant geworden. Hij frommelde aan de riempjes waarmee het ding aan zijn pols vastgebonden was.
‘Dat een zoon de hand aan zijn eigen vader slaat,’ zei ser Emmon. ‘Monsterlijk. Het zijn duistere tijden in Westeros. Ik vrees voor ons allemaal, nu heer Tywin er niet meer is.’
‘Je vreesde voor ons allemaal toen hij er nog wel was.’ Genua liet haar ampele lijf op een vouwstoeltje zakken, dat schrikbarend kraakte onder haar gewicht. ‘Neef, praat met ons over onze zoon Cleos en de manier waarop hij is omgekomen.’
Jaime maakte de laatste gesp los en legde zijn hand weg. ‘We werden door vogelvrij en overvallen. Ser Cleos sloeg ze uiteen, maar dat kostte hem zijn leven.’ De leugen ging hem gemakkelijk af; hij kon zien dat het hun plezier deed.
‘Die jongen had moed, dat zei ik altijd al. Het zat hem in het bloed.’ Als ser Emmon sprak, glinsterde er een rozerood schuim op zijn lippen, vanwege het zuurblad waarop hij zo graag kauwde.
‘Zijn gebeente hoort onder de Rots begraven te worden, in de Heldenzaal,’ zei vrouwe Genua. ‘Waar is zijn laatste rustplaats?’
Nergens. De Bloedige Mommers hebben zijn lijk uitgekleed en zijn vlees als feestmaal voor de kraaien achtergelaten. ‘Bij een stroompje,’ loog hij. ‘Als deze oorlog voorbij is, zal ik de plek opzoeken en hem naar huis sturen.’ Botten waren botten; er was tegenwoordig niets waar je zo makkelijk aan kon komen.
‘Deze oorlog…’ Heer Emmon schraapte zijn keel en zijn adamsappel wipte op en neer. ‘Je zult de belegeringsmachines wel hebben gezien. Rammen, katapulten, torens. Dat kan zo niet, Jaime. Daven is van plan mijn muren neer te halen en mijn poorten in te rammen. Hij heeft het over brandende pek en zegt dat hij het kasteel in brand wil steken. Mijn kasteel.’ Hij stak een hand in een mouw, trok er een perkament uit en hield dat Jaime voor de neus. ‘Ik heb het decreet. Getekend door de koning, door Tommen, kijk hier, het koninklijk zegel met de hertenbok en de leeuw. Ik ben de wettige heer van Stroomvliet en ik wil niet dat het tot een rokende puinhoop wordt gereduceerd.’
‘Ach, doe dat stomme ding toch weg,’ snauwde zijn vrouw: ‘Zolang de Zwartvis in Stroomvliet zit kun je evengoed je kont met dat papier afvegen, zoveel hebben we eraan.’ Hoewel ze al vijftig jaar een Frey was, bleef vrouwe Genna in hoge mate een Lannister. Nogal een hoop Lannister. ‘Jaime zal je dat kasteel bezorgen.’
‘Natuurlijk,’ zei Emmon. ‘Jaime, het vertrouwen dat je vader in mij had, was niet misplaatst, je zult het zien. Ik ben van plan mijn nieuwe vazallen streng maar eerlijk te behandelen. Zwartewoud en Vaaren, Jason Mallister, Vannis en Pyper, ze zullen leren dat ze aan Emmon Frey een rechtvaardig leenheer hebben. Mijn vader ook. Hij is heer van de Oversteek, maar ik ben de heer van Stroomvliet. Een zoon heeft tot plicht zijn vader te gehoorzamen, dat is waar, maar een baanderman moet zijn leenheer gehoorzamen.’
O, goeie goden. ‘U bent zijn leenheer niet, ser. Lees uw perkament maar. U hebt Stroomvliet met de bijbehorende landerijen en inkomsten gekregen, meer niet. Petyr Baelish is de Opperheer van de Drietand. Stroomvliet zal aan de heerschappij van Harrenhal onderworpen zijn.’
Dat beviel heer Emmon niet. ‘Harrenhal is een ruïne, vervloekt en vol geesten,’ protesteerde hij, ‘en Baelish… de man is een duitenteller, geen waarachtig heer, zijn geboorte…’
‘Als u niet gelukkig bent met de manier waarop het geregeld is, gaat u dan naar Koningslanding om het met mijn lieve zuster op te nemen.’ Cersei lustte Emmon Frey rauw en zou zijn botten als tandenstoker gebruiken, daar twijfelde hij niet aan. Dat wil zeggen, als ze het niet te druk heeft met Osmund Ketelzwart te neuken.
Vrouwe Genua snoof. ‘Het is niet nodig hare genade met dergelijke onzin lastig te vallen. Em, als jij nu eens naar buiten ging om een luchtje te scheppen?’
‘Om een luchtje scheppen?’
‘Of om eens lekker lang te pissen, als je dat liever doet. Mijn neef en ik hebben familiezaken te bespreken.’
Heer Emmon kreeg een kleur. ‘Ja, het is warm hierbinnen. Ik wacht buiten wel, madame. Ser.’ En de heer van Stroomvliet rolde zijn perkament op, maakte een buiging voor Jaime en stiefelde de tent uit.
Het was moeilijk om geen minachting voor Emmon Frey te koesteren.
Hij was op zijn veertiende op de Rots van Casterling gearriveerd om met een leeuwin te trouwen die half zo oud was als hij. Tyrion had altijd gezegd dat heer Tywin hem als huwelijksgeschenk een buik vol zenuwen had gegeven. Genna heeft zelf ook haar bijdrage geleverd. Jaime herinnerde zich menig feest waarop Emmon gemelijk in zijn eten zat te prikken terwijl zijn vrouw schuine grappen maakte met de hof ridder links van haar, ongeacht wie. Hun conversaties waren altijd doorspekt geweest met luide uitbarstingen van gelach. Ze heeft Frey natuurlijk wel vier zoons geschonken. Althans, zij zegt dat ze van hem zijn. Niemand op de Rots van Casterling had de moed iets anders te suggereren, ser Emmon wel het minst van iedereen.
Hij was nog niet weg of zijn vrouw rolde met haar ogen. ‘Mijn heer en meester. Hoe kwam je vader erbij om hem tot heer van Stroomvliet te benoemen?’
‘Ik stel me zo voor dat hij aan uw zonen dacht.’
‘Dat doe ik zelf ook. Em wordt een waardeloze heer. Ty zal het misschien beter doen, als hij zo verstandig is om mij als voorbeeld te nemen en niet zijn vader.’ Ze keek de tent rond. ‘Heb je ook wijn?’
Jaime duikelde een flacon op en schonk haar met één hand in. ‘Waarom bent u hier, vrouwe? U had op de Rots van Casterling moeten blijven totdat er niet meer gevochten werd.’
‘Zodra Em hoorde dat hij tot heer was verheven, moest hij meteen hierheen om zijn zetel op te eisen.’ Vrouwe Genna nam een slok en veegde met ‘haar mouw haar mond af. ‘Je vader had ons Darring moeten geven. Cleos was met een dochter van die ploeger getrouwd, zoals je je zult herinneren. Zijn rouwende weduwe is razend dat haar zoons het grondgebied van haar vader niet hebben gekregen. Ami het Poortgebouw is alleen van moederskant een Darring. Mijn schoondochter Jeane is haar tante, een volle zuster van vrouwe Mariya.’
‘Een jongere zuster,’ bracht Jaime haar in herinnering, ‘en Ty krijgt Stroomvliet, een grotere buit dan Darring.’
‘Een vergiftigde buit. Het huis Darring is uitgestorven in de mannelijke lijn, het huis Tulling niet. Die schaapskop van een ser Ryman doet Edmar een strop om zijn nek, maar hij zal hem niet ophangen. En in de buik van Roslin Frey groeit een forel. Mijn kleinzoons zullen in Stroomvliet nooit veilig zijn zolang er nog een erfgenaam van de Tullings in leven is.’
Ze had geen ongelijk, wist Jaime. ‘Als Roslin een dochtertje krijgt…’
‘…kan die met Ty trouwen, vooropgesteld natuurlijk dat de oude heer Walder daarmee instemt. Ja, daar heb ik aan gedacht. Maar het kan net zo goed een jongen worden, en zijn kleine pikje zou roet in het eten gooien. En als ser Brynden dit beleg mocht overleven, is hij misschien geneigd Stroomvliet voor zichzelf op te eisen… of namens de jonge Robert Arryn.’
Jaime herinnerde zich de kleine Robert van Koningslanding. Die had op zijn vierde nog aan zijn moeders tieten gelebberd. ‘Arryn blijft niet lang genoeg leven om nageslacht te verwekken. En waar heeft de heer van het Adelaarsnest Stroomvliet voor nodig?’
‘Waarom heeft een man met een pot goud er nog een nodig? Mannen zijn inhalig. Tywin had Stroomvliet aan Kevan moeten geven en Darring aan Em. Dat zou ik ook tegen hem hebben gezegd als hij de moeite had genomen om het me te vragen, maar wanneer heeft je vader ooit iemand anders dan Kevan geraadpleegd?’ Ze zuchtte diep. ‘Ik neem het Kevan niet kwalijk dat hij voor zijn jongen de veiligste zetel wilde, hoor. Ik ken hem te goed.’
‘Wat Kevan wil en wat Lancel wil, blijken twee heel verschillende dingen te zijn.’ Hij vertelde haar van Lancels besluit om afstand te doen van zijn vrouw; zijn grond en zijn titel om voor het Heilige Geloof te vechten. ‘Als u Darring nog steeds wilt, schrijf dan naar Cersei om uw zaak te bepleiten.’
Vrouwe Genna wuifde het weg met haar beker. ‘Nee, dat paard is al van de binnenhof vertrokken. Em heeft het in zijn punthoofd gezet dat hij over het rivierengebied gaat heersen. En Lancel… dat hadden we denk ik van verre kunnen zien aankomen. Een leven, toegewijd aan het beschermen van de Hoge Septon verschilt al met al niet erg van een leven dat is toegewijd aan het beschermen van de koning. Kevan zal in toorn ontsteken, vrees ik. Net als Tywin dat deed toen jij het in je hoofd haalde om het wit aan te nemen. Kevan heeft in elk geval Martyn nog als erfgenaam. Die kan hij in plaats van Lancel aan Ami het Poortgebouw uithuwelijken. Zeven, bewaar ons allemaal.’ Zijn tante zuchtte. ‘En over de Zeven gesproken, waarom staat Cersei het Geloof toe zich weer te bewapenen?’
Jaime haalde zijn schouders op. ‘Ik ben ervan overtuigd dat ze daar haar redenen voor heeft gehad.’
‘Redenen?’ Genna maakte een onfatsoenlijk geluid. ‘Dan mag ik hopen dat het goede redenen zijn. De Zwaarden en Sterren zaten zelfs de Targaryens dwars. De Veroveraar zelf liep op eieren als het om het Geloof ging, om hen niet tegen zich in te nemen. En toen Aegon stierf en de heren tegen zijn zoons opstonden, waren beide orden tot over hun oren hij die rebellie betrokken. De vromere heren steunden ze, en veel kleine luiden ook. Koning Maegor was uiteindelijk gedwongen een prijs op hun hoofd te zetten. Hij betaalde een draak voor het hoofd van iedere onboetvaardige Zoon van de Krijgsman en een zilveren hertenbok voor de scalp van een Arme Gezel, als ik tenminste mijn geschiedenis ken. Duizenden sneuvelden, maar bijna net zo veel bleven er opstandig door het rijk zwerven, totdat de ijzeren Troon Maegor noodlottig werd en koning Jaehaerys ermee instemde iedereen die bereid was zijn zwaard neer te leggen te begenadigen.’
‘Dat was ik voor het merendeel vergeten,’ bekende Jaime.
‘Zowel jij als je zuster.’ Ze nam nog een slok wijn. ‘Klopt het dat Tywin op zijn baar lag te glimlachen?’
‘Hij lag op zijn baar te rotten. Daardoor krulde zijn mond om.’
‘Was dat alles?’ Dat leek haar treurig te stemmen. ‘Er werd wel gezegd dat Tywin nooit glimlachte, maar hij glimlachte toen hij met je moeder trouwde, en toen Aerys hem tot Hand benoemde. Toen Teerbeeckhal instortte boven op vrouwe Ellyn, die intrigerende teef, glimlachte hij volgens Tyg ook. En hij glimlachte toen jij werd geboren, Jaime, dat heb ik met eigen ogen gezien. Jij en Cersei, roze en volmaakt; jullie leken op elkaar als twee druppels water… nou ja, behalve tussen jullie benen. Wat hadden jullie een longen!’
‘Hoort ons gebrul.’ Jaime grijnsde. ‘Straks gaat u me nog vertellen hoe goedlachs hij was.’
‘Nee. Tywin wantrouwde gelach. Hij had te veel mensen om je grootvader horen lachen.’ Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Ik verzeker je dat deze mommersklucht van een belegering hem niet geamuseerd zou hebben. Hoe denk je er een eind aan te maken, nu je hier bent?’
‘Door met de Zwartvis te onderhandelen.’
‘Dat helpt niet.’
‘Ik ben van plan hem gunstige voorwaarden aan te bieden.’
‘Voorwaarden vergen vertrouwen. De Freys hebben gasten onder hun eigen dak vermoord, en jij, tja… ik wil je niet beledigen, lieve jongen, maar je hébt een zekere koning vermoord die je had gezworen te beschermen.’
‘En de Zwartvis vermoord ik ook, als hij zich niet overgeeft.’ Zijn toon was ruwer dan hij had bedoeld, maar hij was niet in de stemming om zich met Aerys Targaryen om de oren te laten slaan.
‘Hoe, met je tong?’ Haar stem klonk smalend. ‘Ik mag dan een oude, dikke vrouw zijn, er zit geen kaas tussen mijn oren, Jaime. En dat geldt ook voor de Zwartvis. Die laat zich niet door loze dreigementen intimideren.’
‘Wat raadt u mij aan?’
Ze haalde zwaarwichtig haar schouders op. ‘Em wil Edmars hoofd laten afhakken. Bij uitzondering heeft hij misschien gelijk. Ser Ryman heeft een aanfluiting van ons gemaakt met die galg van hem. Als je ser Brynden dreigt, moet je je tanden laten zien.’
‘Als we Edmar doden, wordt zijn vastberadenheid er misschien alleen maar groter op.’
‘Vastberadenheid is iets waaraan het Brynden Zwartvis nooit heeft ontbroken. Dat had Hoster Tulling je wel kunnen vertellen.’ Vrouwe Genna dronk de rest van haar wijn op. ‘Wel, ik zou me nooit aanmatigen je te vertellen hoe je een oorlog moet uitvechten… anders dan je zuster. Is het waar dat Cersei de Rode Burcht in brand heeft gestoken?’
‘Alleen de toren van de Hand.’
Zijn tante rolde met haar ogen. ‘Ze had er beter aan gedaan de toren te laten staan en haar Hand te verbranden. Harys Vlugh? Als iemand zijn wapen heeft verdiend, dan ser Harys wel. En Gyllis Rooswijck, Zeven bewaar ons, ik dacht dat die al jaren geleden gestorven was. Blijleven… je moet weten dat jouw vader zijn grootvader “de Grinniker” placht te noemen. Tywin beweerde dat Blijleven uitsluitend deugde om te grinniken om de geestigheden van de koning. Hij grinnikte zichzelf regelrecht de ballingschap in, voor Zover ik me herinner. Cersei heeft ook een of andere bastaard in de raad gepoot, en een ketel in de Koningsgarde. Ze staat toe dat het Geloof zich bewapent en dat de Braavosi overal in Westeros leningen terugvorderen. Dat zou allemaal niet gebeuren als ze het elementaire benul had gehad je oom tot Hand des konings te benoemen.’
‘Ser Kevan heeft het ambt geweigerd.’
‘Ja, dat zei hij. Hij zei niet waarom. Er is een heleboel dat hij niet heeft gezegd. Niet wilde zeggen.’ Vrouwe Genna trok een gezicht. ‘Kevan heeft altijd gedaan wat er van hem werd gevraagd. Het is niets voor hem om een plicht te ontduiken. Er klopt hier iets niet, ik kan het ruiken.’
‘Hij zei dat hij moe was.’ Hij weet het, had Cersei gezegd, toen ze naast het lijk van hun vader stonden. Hij weet van ons af.’
‘Vermoeid?’ Zijn tante tuitte haar lippen. ‘Nu ja, daar heeft hij het recht wel toe. Het is Kevan hard gevallen om zijn hele leven in de schaduw van zijn broer te blijven. Daar hebben al mijn broers het moeilijk mee gehad. De schaduw die Tywin wierp was lang en zwart en ze moesten stuk voor stuk vechten om een straaltje zon. Tyget probeerde zijn eigen weg te gaan, maar hij legde het altijd tegen je vader af, en dat maakte hem er naarmate de jaren verstreken alleen maar bozer op. Gerion maakte grappen. Je kunt beter de spot drijven met het spel dan spelen en verliezen. Maar Kevan zag al vroeg hoe de zaken ervoor stonden, dus verschafte hij zich een plaats aan je vaders zij.’
‘En u?’ vroeg Jaime.
‘Het was geen spelletje voor meisjes. Ik was mijn vaders dierbare prinsesje… en ook dat van Tywin, totdat ik hem teleurstelde. Mijn broer heeft de smaak van teleurstelling nooit leren waarderen.’ Ze duwde zich overeind. ‘Ik heb gezegd waarvoor ik kwam, ik zal je tijd niet verder in beslag nemen. Doe wat Tywin gedaan zou hebben.’
‘Hield u van hem?’ hoorde Jaime zichzelf vragen.
Zijn tante keek hem vreemd aan. ‘Ik was zeven toen Walder Frey mijn vader ertoe overhaalde mijn hand aan Em te schenken. Zijn tweede zoon, niet eens zijn erfgenaam. Vader was zelf een derde zoon, en jongere kinderen smachten naar de goedkeuring van hun oudere broers en zusters. Frey bespeurde die zwakke plek in hem en vader stemde alleen al daarom met hem in. Mijn verloving werd bekend gemaakt op een feest dat door het halve westen werd bijgewoond. Ellyn Teerbeeck lachte en de Rode Leeuw liep kwaad de zaal uit. De rest verbeet zich. Alleen Tywin durfde bezwaar te maken tegen de verbintenis. Een jongen van tien. Vader werd zo wit als merriemelk en Walder Frey beefde.’ Ze glimlachte. ‘Hoe had ik daarna niet van hem kunnen houden? Dat wil niet zeggen dat ik alles goedkeurde wat hij deed, of veel plezier schepte in het gezelschap van de man die hij later werd… maar ieder klein meisje heeft een grote broer nodig om haar te beschermen. Tywin was groot, zelfs toen hij nog klein was.’ Ze slaakte een zucht. ‘Wie zal ons nu beschermen?’
Jaime kuste haar op de wang. ‘Hij heeft een zoon nagelaten.’
‘Inderdaad. Daar ben ik nu juist zo bang voor.’
Dat was een eigenaardige opmerking. ‘Waarom zou u bang zijn?’
‘Jaime,’ zei ze, en ze trok hem aan zijn oor, ‘lieve jongen, ik ken je al sinds je een zuigeling aan Joanna’s borst was. Je glimlacht net als Gerion en je vecht als Tyg, en er schuilt ook iets van Kevan in je, of je zou die mantel niet dragen… maar Tyrion is Tywins zoon, niet jij. Dat heb ik je vader ooit eens in zijn gezicht gezegd, waarna hij een half jaar niet met me wilde spreken. Mannen zijn zulke kolossale dwazen. Zelfs degenen die je maar eens in de duizend jaar tegenkomt.’