Ze draaide de ijzeren ring om en duwde de deur open, op een kiertje maar. ‘Robinlief?’ riep ze. ‘Mag ik binnenkomen?’
‘Past u op, jonkvrouwe,’ waarschuwde de oude Gretchel haar handenwringend. ‘Heer Robert heeft zijn kamerpot naar de maester gegooid.’
‘Dan kan hij hem niet meer naar mij gooien. Heb je niet iets te doen? En jij, Maddie… zijn alle ramen gesloten en alle luiken dicht? Is al het meubilair afgedekt?’
‘Alles, jonkvrouwe,’ zei Maddie.
‘Ga voor alle zekerheid maar even kijken.’ Alayne glipte de verduisterde slaapkamer in. ‘Ik ben het maar, Robinlief.’
In het donker snufte iemand. ‘Ben je alleen?’
‘Ja, heer.’
‘Kom dan maar hier. Alleen jij.’
Alayne deed de deur stevig achter zich dicht. Die was van massief eiken en vier duim dik; Maddie en Gretchel konden luisteren wat ze wilden, ze zouden niets horen. En dat was maar goed ook. Gretchel kon haar mond wel houden, maar Maddie was een schaamteloze roddelaarster.
‘Ben je door maester Colemon gestuurd?’ vroeg de jongen.
‘Nee,’ loog ze. ‘Ik hoorde dat mijn Robinlief niet in orde was.’ Na zijn treffen met de kamerpot was de maester op een holletje naar ser Lothor gegaan, en Brune was naar haar toegekomen. ‘Als jij hem met mooie woorden zijn bed uit kunt praten,’ had de ridder gezegd, ‘hoef ik hem er niet uit te sleuren.’
Dat kunnen we niet hebben, zei ze bij zichzelf Robert kreeg al gauw de stuipen als hij hardhandig werd aangepakt. ‘Heb je honger?’ vroeg ze aan de kleine heer. ‘Wil ik Maddie naar beneden sturen om bessen met room te halen, of wat warm brood en boter?’ Ze bedacht te laat dat er geen warm brood was; de keukens waren gesloten, de ovens koud. Als ik Robert daarmee uit bed kan krijgen, is het de moeite waard om vuur te maken, zei ze bij zichzelf.
‘Ik wil geen eten,’ zei de kleine Robert met een dun, verongelijkt stemmetje. ‘Ik blijf vandaag in bed. Je kunt me voorlezen, als je wilt.’
‘Het is hierbinnen te donker om te lezen.’ Doordat er zware gordijnen voor de ramen waren getrokken, was het in de slaapkamer zo donker als de nacht. ‘Is mijn Robinlief vergeten wat voor dag dit is?’
‘Nee,’ zei hij, ‘maar ik ga niet. Ik wil in bed blijven. Je zou me kunnen voorlezen over de Gevleugelde Ridder.’
De Gevleugelde Ridder was ser Artys Arryn. Volgens de legende had hij de Eerste Mensen uit de Vallei verdreven en was hij op een enorme valk naar de top van de Reuzenlans gevlogen om de Griffioenkoning te doden. Er deden tientallen verhalen de ronde over zijn avonturen. De kleine Robert kende ze allemaal zo goed dat hij ze uit zijn hoofd zou kunnen opzeggen, maar toch vond hij het leuk als ze hem voorgelezen werden.
‘Lieveling, we moeten weg,’ zei ze tegen de jongen, ‘maar ik beloof je dat ik je twee verhaaltjes over de Gevleugelde Ridder zal voorlezen als we de Maanpoort bereiken.’
‘Drie,’ zei hij meteen. Wat je hem ook aanbood, Robert wilde altijd meer.
‘Drie,’ ging ze akkoord. ‘Mag ik wat zon binnenlaten?’
‘Nee. Het licht doet pijn aan mijn ogen. Kom in bed, Alayne.’
Ze ging toch naar het raam, waarbij ze met een boogje om de kapotte kamerpot heen liep. Die was duidelijker te ruiken dan te zien. ‘Ik doe ze niet zo ver open. Alleen genoeg om het gezicht van mijn Robinlief te zien.’
Hij haalde zijn neus op. ‘Als het dan moet.’
De gordijnen waren van kostbaar blauw fluweel. Ze trok een ervan een vingerlengte opzij en bond het vast. Stofdeeltjes dansten in een schacht flets ochtendlicht. De ruitjes waren bevroren en ondoorzichtig. Alayne wreef met de muis van haar hand over een ervan, genoeg om een glimp op te vangen van een helderblauwe lucht en een witglanzende bergflank. Het Adelaarsnest was in een mantel van ijs gehuld en de Reuzenlans daarboven begraven onder een sneeuwlaag van zo’n drie voet dik.
Toen ze zich weer omdraaide, zat Robert Arryn tegen de kussens en keek naar haar. De Heer van hetAdelaarsnest en de Verdediger van de Vallei. Een wollen deken lag tot zijn middel over hem heen. Daarboven was hij naakt, een ziekelijk bleke jongen met het lange haar van een meisje. Robert had spillebenen en magere armpjes, een zwakke, holle borst, weinig buik en ogen die altijd rood waren en traanden. Hij kan er niets aan doen dat hij zo is. Hij is al klein en ziekelijk vanaf zjjn geboorte.
‘Je ziet er vanmorgen heel sterk uit.’ Hij hoorde graag hoe sterk hij was. ‘Wil ik Maddie en Gretchel warm water voor je bad laten halen? Dan wast Maddie je rug en je haar, zodat je schoon bent voor de reis, echt een heer. lijkt je dat niet fijn?’
‘Nee. Ik heb een hekel aan Maddie. Ze heeft een wrat op haar oog en ze schrobt zo hard dat het pijn doet. Mijn mammie deed me nooit pijn bij het wassen.’
‘Ik zal tegen Maddie zeggen dat ze mijn Robinlief niet zo hard moet schrobben. Je zult je beter voelen als je fris en schoon bent.’
‘Geen bad, ik zei toch dat ik vreselijke hoofdpijn heb?’
‘Zal ik een warme doek voor je voorhoofd gaan halen? Of een beker droomwijn? Maar een kleintje dan. Mya Steen wacht beneden in Lucht, en als je straks bij haar in slaap valt, zal ze dat akelig vinden. Je weet hoeveel ze van je houdt.’
‘Ik houd niet van haar. Ze is de muilezeldrijfster maar.’ Robert haalde zijn neus op. ‘Maester Colemon heeft gisteravond iets smerigs in mijn melk gedaan, ik kon het proeven. Ik had tegen hem gezegd dat ik zoetmelk wilde, maar dat weigerde hij te brengen. Zelfs nadat ik het hem bevolenhad. Ik ben de heer, hij moet doen wat ik zeg. Niemand doet wat ik zeg.’
‘Ik zal met hem praten,’ beloofde Alayne, ‘maar alleen als je je bed uitkomt. Het is prachtig buiten, Robinlief. De zon schijnt fel, het is een volmaakte dag om de berg af te dalen. De muilezels wachten beneden in Lucht met Mya…’
Zijn mond trilde. ‘Ik haat die stinkende muilezels. Eentje heeft eens geprobeerd me te bijten! Zeg maar tegen Mya dat ik hier blijf.’ Het huilen stond hem nader dan het lachen. ‘Niemand kan me iets doen zolang ik hier blijf. Het Adelaarsnest is onneembaar.’
‘Wie zou mijn Robinlief iets willen doen? Je heren en ridders aanbidden je en de kleine luiden bejubelen je naam.’ Hij is bang, dacht ze, en terecht. Sinds zijn moeder was gevallen, wilde de jongen niet eens op een balkon staan, en de route van het Adelaarsnest naar de Maanpoort was hachelijk genoeg om iedereen angst aan te jagen. Alaynes hart had in haar keel geklopt toen ze met vrouwe Lysa en heer Petyr naar boven was geklommen, en iedereen was het erover eens dat de afdaling nog zenuwslopender was, omdat je de hele tijd naar beneden keek. Mya wist te vertellen over grote heren en stoutmoedige ridders die op de berg waren verbleekt en het in hun kleingoed hadden gedaan. En ze hadden geen van allen last van de stuipen.
Toch konden ze hier onmogelijk blijven. Onder in de Vallei was het nog steeds herfst, warm en goudgeel, maar op de bergtoppen was de winter al neergedaald. Ze hadden tot nu toe drie sneeuwstormen te verduren gehad en een ijsstorm die het kasteel veertien dagen lang in kristal had veranderd. Het Adelaarsnest mocht dan onneembaar zijn, maar het zou binnenkort ook ontoegankelijk worden en de weg ornlaag werd met de dag riskanter. Het merendeel van de bedienden en soldaten in het kasteel hadden de afdaling al gemaakt. Hierboven waren er nog slechts een dozijn over om heer Robert te dienen.
‘Robinlief,’ zei ze vriendelijk, ‘de afdaling wordt heel leuk, je zult het zien. Ser Lothor gaat mee, en Mya ook. Haar muilezels zijn deze ouwe berg wel duizend keer op en af geklommen.’
‘Ik haat muilezels,’ hield hij vol. ‘Muilezels zijn naar. Ik zei toch dat er eentje had geprobeerd me te bijten toen ik klein was.’
Robert had nooit fatsoenlijk leren rijden, wist ze. Muildieren, paarden, ezels, het deed er niet toe; hij vond het allemaal angstaanjagende beesten, even afschrikwekkend als draken of griffioenen. Hij was op zijn zesde naar de Vallei gebracht, te paard, met zijn hoofd tussen de volle melkborsten van zijn moeder gevlijd, en sindsdien was hij het Adelaarsnest nooit meer uit geweest.
Toch moesten ze weg voordat het ijs het kasteel voorgoed insloot. Hoe lang dit weer zou aanhouden, viel niet te voorspellen. ‘Mya zorgt er wel voor dat de muildieren niet bijten,’ zei Alayne, ‘en ik rijd vlak achter je. Ik ben maar een meisje, niet zo dapper of sterk als jij. Als ik het kan, kun jij het ook, dat weet ik, Robinlief’
‘Ik kán het ook wel,’ zei heer Robert, ‘maar ik verkies om het niet te doen.’ Hij veegde met de rug van zijn hand zijn snotneus af. ‘Zeg maar tegen Mya dat ik in bed blijf. Misschien ga ik morgenochtend naar beneden, als ik me beter voel. Vandaag is het te koud buiten, en ik heb hoofdpijn. Jij mag ook wel wat zoetmelk nemen, en ik zal tegen Gretchel zeggen dat ze ons een paar honingraten te eten brengt. Dan gaan we slapen en elkaar kussen en spelletjes spelen, en jij kunt me voorlezen over de Gevleugelde ridder.’
‘Jazeker. Drie verhaaltjes, zoals ik had beloofd… wanneer we in de Maanpoort zijn.’ Alaynes geduld raakte op. We moeten weg, hield ze zichzelf nog eens voor, of we zitten met zonsondergang nog boven de sneeuwgrens. ‘Heer Nestor heeft een feestmaal voorbereid om jou welkom te heten, met champignonsoep, wildbraad en koeken. Je wilt hem toch niet teleurstellen?’
‘Zijn dat citroenkoeken?’ Heer Robert hield van citroenkoeken, misschien omdat Alayne ze lekker vond.
‘Citroenige citroenkoeken vol citroen,’ verzekerde ze hem, ‘en je mag er net zoveel eten als je wilt.’
‘Honderd?’ wilde hij weten. ‘Mag ik er honderd hebben?’
‘Als je dat graag wilt.’
Ze ging op het bed zitten en streek zijn lange, fijne haar glad. Hij heeft wel mooi haar. Vrouwe Lysa had het elke avond zelf geborsteld en het bijgesneden als dat nodig was. Sinds haar val kreeg Robert vreselijke trilaanvallen zodra iemand met een mes in zijn buurt kwam, dus had Petyr opdracht gegeven zijn haar lang te laten groeien. Alayne wond een haarlok om haar vinger en zei: ‘Kom je dan nu je bed uit, zodat we je kunnen aankleden?’
‘Ik wil honderd citroenkoeken en vijf verhaaltjes!’
Ik zou je het liefst honderd pakken ransel en vijf oorvijgen geven. Je zou je zo niet durven gedragen als Petyr hier was. Het kleine heertje koesterde een uiterst gezonde vrees voor zijn stiefvader. Alayne glimlachte geforceerd. ‘Zoals je wenst. Maar pas als je gewassen, aangekleed en op weg bent. Kom, voordat de ochtend om is.’ Ze greep hem stevig bij zijn hand en trok hem zijn bed uit.
Maar voordat ze de dienstmeiden kon roepen, sloeg Robinlief zijn magere armpjes om haar heen en kuste haar. Het was de onhandige kus van een kleine jongen. Alles wat Robert Arryn deed was onhandig. Als ik mijn ogen sluit, kan ik doen alsof het de Bloemenridder is. Ser Loras had Sansa Stark ooit eens een rode roos gegeven, maar hij had haar nooit gekust… en geen Tyrel zou ooit Alayne Steen kussen. Ze mocht dan wel knap zijn, maar ze bleef een buitenechtelijk kind.
Toen de lippen van de jongen de hare raakten, moest ze aan een andere kus denken. Het stond haar nog steeds bij hoe het had gevoeld toen hij zijn wrede mond op de hare had gedrukt. Hij was in het donker naar Sansa toe gekomen toen de lucht vol groen vuur was geweest. Hij heeft me een lied en een kus afgedwongen en al wat ik ervoor in ruil kreeg was een bebloede mantel.
Het deed er niet toe. Dat was verleden tijd en Sansa eveneens.
Alayne duwde haar kleine heertje weg. ‘Genoeg nu. Je mag me weer kussen wanneer we de Poort bereiken, als je woord houdt.’
Maddie en Gretchel stonden buiten te wachten met maester Colemono De maester had de smurrie uit de kamerpot uit zijn haar gewassen en een ander gewaad aangetrokken. Roberts pages waren eveneens opgedoken. Als er stront aan de knikker was, roken Terrens en Gyllis dat geheid.
‘Heer Robert voelt zich een stuk beter,’ zei Alayne tegen de dienstmeiden. ‘Ga warm water voor zijn bad halen, maar zorg dat hij zich niet brandt. En trek niet aan zijn haar bij het uitborstelen van de klitten, daar heeft hij een hekel aan.’ Een van de pages grinnikte, totdat ze zei: ‘Terrens, leg de rijkleding van heer Robert en zijn warmste mantel klaar. Gyllis, jij mag die kapotte kamerpot opruimen.’
Gyllis Grift trok een gezicht. ‘Ik ben geen werkster.’
‘Doe wat jonkvrouw Alayne beveelt, of Lothor Brune zal ervan horen,’ zei maester Colemon. Hij volgde haar de gang door en de wenteltrap af. ‘Ik ben blij met uw tussenkomst, jonkvrouwe. U weet precies hoe u hem aan moet pakken.’ Hij aarzelde. ‘Hebt u hem nog zien trillen terwijl u bij hem was?’
‘Zijn vingers beefden een beetje toen ik zijn hand vasthield, dat is alles. Hij zegt dat u iets smerigs in zijn melk hebt gedaan.’
‘Iets smerigs?’ Colemon keek haar met knipperende ogen aan, en zijn adamsappel ging op en neer. ‘Ik heb alleen… bloedt hij uit zijn neus?’
‘Nee.’
‘Mooi. Dat is mooi.’ Zijn keten rinkelde zachtjes toen hij zijn hoofd, dat boven op een belachelijk lange en magere nek stond, op en neer bewoog. ‘Die afdaling… jonkvrouwe, het zou wellicht het veiligst zijn als ik wat papavermelk voor heer Robert mengde. Mya Steen zou hem dan al sluimerend kunnen vastbinden op de rug van de muilezel met de zekerste tred.’
‘De heer van het Adelaarsnest kan niet vastgebonden als een baal gerst van zijn berg afdalen.’ Dat wist Alayne zeker. Ze konden niet het risico nemen dat de zwakte van Roberts gestel en zijn lafheid in hun volle omvang zouden blijken, had haar vader haar gewaarschuwd. Ik wilde dat hij hier was. Hij zou wel weten wat hem te doen stond.
Petyr Baelish bevond zich echter pal aan de overkant van de Vallei om aanwezig te zijn bij de bruiloft van heer Lyonel Corbree. Heer Lyonel, een kinderloze weduwnaar van ruim veertig jaar, zou in het huwelijk treden met de pronte, zestienjarige dochter van een rijke koopman uit Meeuwstede. Petyr was zelf als huwelijksmakelaar opgetreden. Men zei dat de bruidsschat van de bruid duizelingwekkend was; dat moest ook wel, gezien haar gewone komaf. Corbrees vazallen zouden erbij aanwezig zijn, samen met de heren Wasselingh, Graft, Lynderling, wat mindere heren en landjonkers… en heer Belmer, die zich recentelijk met haar vader had verzoend. Van de overige Proclamatieheren werd verwacht dat ze zich verre van dit huwelijksfeest zouden houden, dus was Petyrs aanwezigheid van essentieel belang.
Alayne begreep dat allemaal best, maar het hield wel in dat zij belast was met de zware taak ‘om Robinlief veilig van de berg af te krijgen. ‘Geef heer Robert maar een beker zoetmelk,’ zei ze tegen de maester. ‘Dan gaat hij onderweg naar beneden niet trillen.’
‘Hij heeft nog geen drie dagen geleden een beker gehad,’ wierp Colemon tegen.
‘En gisteravond wilde hij er nog een, wat u hem geweigerd hebt.’
‘Het was te snel. Jonkvrouwe, u begrijpt het niet. Zoals ik tegen de Beschermheer heb gezegd, voorkomt een snufje zoetslaap dat hij stuipen krijgt, maar het blijft achter in zijn lichaam, en mettertijd…’
‘Tijd is van geen belang als heer Robert een stuipaanval krijgt en van de berg valt. Als mijn vader hier was, zou hij u zeggen dat u heer Robert tot elke prijs kalm moest houden, dat weet ik zeker.’
‘Ik doe mijn best, jonkvrouwe, maar zijn aanvallen worden steeds heviger, en zijn bloed is zo dun dat ik het niet kan wagen hem nog eens ader te laten. Zoetslaap… u weet echt zeker dat hij niet uit zijn neus bloedde?’
‘Hij snotterde,’ gaf Alayne toe, ‘maar ik heb geen bloed gezien.’
‘Ik moet de Beschermheer spreken. Dat banket… is dat wel verstandig, vraag ik me af, na die inspannende afdaling?’
‘Het wordt geen groot feestmaal,’ verzekerde ze hem. ‘Niet meer dan veertig gasten. Heer Nestor en zijn huishouding, de Ridder van de Poort, wat mindere heren en hun gevolg…’
‘Heer Robert houdt niet van vreemden, dat weet u, en er zal gedronken worden, er zal lawaai zijn… muziek. Muziek jaagt hem angst aan.’
‘Muziek kalmeert hem,’ corrigeerde ze hem, ‘vooral de hoge harp. Waar hij niet tegen kan sinds Marillion zijn moeder heeft vermoord, is gezang.’ Alayne had die leugen zo vaak gedebiteerd dat ze zich deze versie vaker wel dan niet herinnerde; de andere leek niet meer dan een boze droom die zo nu en dan haar nachtrust verstoorde. ‘Heer Nestor heeft geen zangers bij het banket, alleen fluiten en vedels om bij te dansen.’ Wat zou zij doen als de muziek begon? Dat was een hinderlijke vraag, waarop haar hart en haar hoofd verschillende antwoorden gaven. Sansa was dol op dansen, maar Alayne…’Geef hem gewoon maar een beker zoetmelk voordat we weggaan, en nog een tijdens het banket, en dan komt het allemaal wel in orde.’
‘Goed dan.’ Onder aan de trap bleven ze staan. ‘Maar dat moet dan wel voor het laatst zijn. Voor een half jaar, of langer.’
‘Dat kunt u het beste met de Beschermheer opnemen.’ Ze duwde de deur open en stak de binnenplaats over. Colemon wilde slechts het beste voor zijn pupil, wist Alayne, maar wat het beste was voor het jongetje Robert en wat het beste was voor heer Arryn, was niet altijd hetzelfde. Petyr had dat met zoveel woorden gezegd, en het was waar. Maar maester Colemon geeft alleen maar om het jongetje. Vader en ik hebben grotere zorgen.
De binnenhof was met oude sneeuw bekleed en van de terrassen en torens hingen de ijspegels als kristallen speren omlaag. Het Adelaarsnest was van fraaie witte steen gebouwd en deze winterse mantel maakte het nog witter. Zo mooi, dacht Alayne, zo onneembaar. Ze kon niet van deze plaats houden, hoezeer ze ook haar best deed. Nog voordat de wachters en de bedienden de afdaling hadden gemaakt, had het kasteel al zo leeg geleken als een graftombe, en dat was nog verergerd nadat Petyr Baelish vertrokken was. Hierboven zong niemand meer, niet sinds Marillion. Niemand lachte ooit luidkeels. Zelfs de goden waren stil. Het Adelaarsnest had wel een sept, maar geen septon, wel een godenwoud maar geen hartboom. Hier worden geen gebeden beantwoord, dacht ze vaak, al waren er dagen dat ze zich zo ellendig eenzaam voelde dat ze het gewoon moest proberen. Het enige antwoord kwam van de wind, die eindeloos rond de zeven slanke witte torens zuchtte en bij elke vlaag de Maandeur deed rammelen. ’s Winters wordt het nog erger, wist ze. ’s Winters is dit een koude, witte gevangenis.
En toch joeg de gedachte aan vertrekken haar bijna evenveel angst aan als Robert. Ze wist het alleen beter te verbergen. Het was geen schande om te vrezen, zei haar vader, alleen om je vrees te laten blijken. ‘Iedereen leeft in angst,’ zei hij. Alayne wist niet zeker of ze dat wel geloofde. Petyr Baelish was nergens bang voor. Dat heeft hij alleen maar gezegd om me moed in te spreken.
Beneden, waar de kans om ontmaskerd te worden zoveel groter was, moest ze wel dapper zijn. Petyrs vrienden aan het hof hadden hem bericht gezonden dat de koningin naar de Kobold en Sansa liet zoeken. Als ik word gevonden, kost dat me mijn hoofd, bracht ze zichzelf in herinnering terwijl ze een ijzige stenen trap afdaalde. Ik moet te allen tijde Alayne zijn, innerlijk en uiterlijk.
Lothor Brune was in de takelkamer, waar hij de cipier Mord en twee bedienden hielp met kledingkisten en balen stof in zes enorme houten kuipen te persen die elk omvangrijk genoeg waren om drie mensen te bevatten. De grote lieren met hun kettingen vormden de gemakkelijkste weg om het wegkasteel Lucht zeshonderd voet onder hen te bereiken. Het alternatief was, via de natuurlijke schoorsteen vanuit de onderkelder naar beneden te klimmen. Ofte vertrekken zoals Marillion is gegaan, en daarvoor vrouwe Lysa.
‘Jongen uit bed?’ vroeg ser Lothor.
‘Ze doen hem nu in bad. Hij is binnen een uur klaar.’
‘Laten we het hopen. Na het middaguur wacht Mya niet meer.’ De takelkamer was onverwàrmd, dus dampte zijn adem bij ieder woord.
‘Ze wacht wel,’ zei Alayne. ‘Ze zal wel moeten.’
‘Wees daar maar niet zo zeker van, jonkvrouwe. Die meid is zelf half een muilezel. Ik denk dat ze ons allemaal nog eerder laat verhongeren dan een van die beesten in gevaar te brengen.’
Hij glimlachte terwijl hij het zei. Hij glimlacht altijd als hij het over Mya Steen heeft. Mya was veel jonger dan ser Lothor, maar toen haar vader als huwelijksmakelaar voor heer Corbree en zijn koopmansdochter was opgetreden, had hij tegen haar gezegd dat jonge meisjes altijd het gelukkigst waren met oudere mannen. ‘Onschuld en ervaring zorgen voor een volmaakt huwelijk,’ had hij gezegd.
Alayne vroeg zich af hoe Mya over ser Lothor dacht. Met zijn platgeslagen neus, zijn vierkante kin en zijn pluk wollig grijs haar viel Brune niet aantrekkelijk te noemen, maar lelijk was hij evenmin. Het is een doodgewoon gezicht, maar wel een eerlijk gezicht.
Hoewel hij het tot ridder had geschopt, was ser Lothor van zeer lage geboorte. Op een avond had hij haar verteld dat hij familie was van de Brunes van Bruinhol, een oud riddergeslacht van de Nes van Scheurklauw. ‘Ik ben na mijn vaders dood naar hen toegegaan,’ had hij bekend, ‘maar ze spuugden op me en zeiden dat ik geen bloedverwant van hen was.’ Over wat er daarna was gebeurd, weigerde hij te spreken, al zei hij wel dat hij alles wat hij over wapens wist door gevoelige lessen had moeten leren. Nuchter en wel was hij een rustige man, maar wel sterk. En volgens Petyr is hij trouw. Er is niemand op wie hij meer vertrouwt. Brune zou een goede partij zijn voor een bastaardmeisje als Mya Steen, dacht ze. Als haar vader haar had erkend, had het misschien anders gelegen, maar dat heeft hij nooit gedaan. En volgens Maddie is ze ook geen maagd meer.
Mord pakte zijn zweep en liet hem knallen, en het eerste koppel ossen begon in een kringetje rond te sjokken, zodat de lier ging draaien. De ketting ontrolde zich en schraapte ratelend over de steen terwijl de eikenhouten kuip zwaaiend aan de lange afdaling naar Lucht begon. Arme ossen, dacht Alayne. Voor zijn vertrek zou Mord ze de keel doorsnijden en slachten, en ze achterlaten voor de valken. Wat er nog over was als het Adelaarsnest weer open ging, zou voor het lentefeest worden geroosterd, voor zover het niet bedorven was. Een ruime voorraad hardbevroren vlees voorspelde een overvloedige zomer, beweerde de oude Gretchel.
‘Jonkvrouwe,’ zei ser Lothor. ‘Ik kan het maar beter zeggen: Mya is niet alleen naar boven gekomen. Vrouwe Myranda is bij haar.’
‘O.’ Waarom komt die helemaal de berg oprijden, alleen maar om weer naar beneden te gaan? Myranda Roys was heer Nestors dochter. Die ene keer dat Sansa de Maanpoort had bezocht, onderweg naar het Adelaarsnest met haar tante Lysa en heer Petyr, was zij er niet geweest, maar Alayne had sindsdien veel over haar gehoord van de soldaten en dienstmeisjes van het Adelaarsnest. Haar moeder was allang dood, dus bestierde vrouwe Myranda haar vaders kasteel voor hem; het gerucht wilde dat het daar veel levendiger toeging als ze thuis was, dan wanneer ze weg was. ‘Vroeg of laat moet je met Myranda Roys kennismaken,’ had Petyr haar gewaarschuwd. ‘Als dat gebeurt, pas dan op. Ze hangt graag de grapjurk uit, maar ondertussen is ze slimmer dan haar vader. In haar gezelschap moet je op je woorden letten.’
Dat zal ik ook doen, dacht ze, maar ik wist niet dat ik daar al zo snel mee zou moeten beginnen. ‘Dat zal Robert leuk vinden.’ Hij mocht Myranda Roys graag. ‘Neemt u me niet kwalijk, ser, maar ik ben nog niet klaar met pakken.’ In haar eentje klom ze nog één keer de trap naar haar kamer op. De ramen waren verzegeld en de luiken dicht, en het meubilair was afgedekt. Een paar van haar eigendommen waren al opgehaald, de rest was opgeborgen. Vrouwe Lysa’s japonnen van zijde en brokaat zouden allemaal achtergelaten worden. Haar zuiverste linnen en zwaarste fluweel, het rijke borduursel en het fijne Myrische kant — het bleef allemaal hier. Beneden zou Alayne zich bescheiden moeten kleden, zoals het een meisje van bescheiden geboorte paste. Het doet er niet toe, zei ze bij zichzelf. De beste kleren durfde ik hier toch al niet te dragen.
Gretchel had het bed afgehaald en de rest van haar kleren klaargelegd. Alayne droeg al wollen hozen over een dubbele laag kleingoed onder haar rokken; nu hulde ze zich in een lamswollen overtuniek en een bontmantel met een kap, die ze vastmaakte met een geëmailleerde spotvogel die ze van Petyr had gekregen. Er lag ook een sjaal, en een paar met bont gevoerde leren handschoenen die bij haar rijlaarzen pasten. Toen ze alles had aangetrokken, voelde ze zich zo dik en harig als een berenjong. Op de berg zal ik er blij mee zijn, moest ze zichzelf voorhouden. Voordat ze wegging keek ze nog een laatste keer haar kamer rond. Hier was ik veilig, dacht ze, maar daar beneden…
Toen Alayne in de takelkamer terugkwam, trof ze daar Mya Steen aan, die ongeduldig bij Lothor Brune en Mord stond te wachten. Ze moet in de kuip naar boven zijn gekomen om te kijken waarom we er zo lang over deden. Mya, slank en pezig, oogde even taai als de oude leren rijbroek die ze onder haar zilverkleurige maliënhemd droeg. Haar haar was zo zwart als een ravenvleugel, en zo kort en ruig dat Alayne haar ervan verdacht dat ze het met een dolk afsneed. Mya’s ogen waren het mooiste aan haar, groot en blauw. Ze zou knap kunnen zijn, als ze zich als een meisje kleedde. Alayne merkte dat ze zich afvroeg of ser Lothor haar liever in ijzer en leer zag, of van haar droomde in een japon van kant en zijde. Mya zei graag dat haar vader een geit was geweest en haar moeder een uil, maar Alayne had het ware verhaal van Maddie gehoord. Ja, dacht ze terwijl ze nu naar haar keek, dat zijn zijn ogen, en zijn haar heeft ze ook, dat dikke, zwarte haar dat hij met Renling gemeen had.
‘Waar is hij?’ wilde het bastaardmeisje weten.
‘Heer Robert wordt gebaad en gekleed.’
‘Laat hij een beetje opschieten. Het wordt al kouder, voelen jullie het niet? Met zonsondergang moeten we beneden Sneeuw zijn.’
‘Hoe erg is de wind?’ vroeg Alayne haar.
‘Het kan erger… en dat wordt het ook, na donker.’ Mya streek een haarlok uit haar ogen. ‘Als hij nog langer in bad blijft, zitten we hier straks de hele winter vast zonder iets anders te eten dan elkaar.’
Alayne wist niet wat ze daarop moest zeggen. Gelukkig werd ze gered door de komst van Robert Arryn. Het kleine heertje droeg hemelsblauw fluweel, een ketting van goud en saffieren en een witte mantel van berenvel. Zijn pages hielden die allebei aan één uiteinde vast om te voorkomen dat de mantel over de vloer sleepte. Maester Colemon vergezelde hen, in een tot op de draad versleten grijze mantel met een voering van eekhoornbont. Gretchel en Maddie volgden kort daarop.
Toen hij de koude wind op zijn gezicht voelde, kromp Robert in elkaar, maar Terrens en Gyills stonden achter hem, dus kon hij niet vluchten. ‘Heer,’ zei Mya, ‘wilt u met mij afdalen?’
Te bot, dacht Alayne. Ze had hem met een glimlach moeten begroeten en moeten zeggen hoe sterk en dapper hij eruitziet.
‘Ik wil Alayne,’ zei heer Robert. ‘Ik ga alleen met haar mee.’
‘De kuip kan ons alle drie wel houden.’
‘Ik wil alleen Alayne. Jij stinkt helemaal, net als een muilezel.’
‘Zoals u wenst.’ Op Mya’s gezicht stond geen enkele emotie te lezen.
Aan sommige kettingen van de lier zaten rieten manden, aan andere stevige kuipen van eikenhout. De grootste daarvan stak boven Alayne uit, en om de donkerbruine duigen zaten ijzeren banden. Toch klopte het hart haar in de keel toen ze Robert bij de hand greep en hem erin hielp. Zodra het deurtje achter hen gesloten was, waren ze aan alle kanten door het hout omringd. Alleen de bovenkant was open. Dat is maar beter ook, hield ze zichzelf voor, dan kunnen we niet naar beneden kijken. Beneden was alleen Lucht en lucht. Zeshonderd voet lucht. Even betrapte ze zich op de vraag hoe lang haar tante erover had gedaan om zo diep te vallen, en wat haar laatste gedachte was geweest toen de berg op haar af kwam suizen. Nee, niet aan denken. Niet doen!
‘Opzij!’ klonk Lothors kreet. Iemand gaf de kuip een harde zet. Hij zwaaide, helde een eindje over, schraapte over de vloer en bungelde toen los. Ze hoorde de zweep van Mord knallen en de ketting rammelen. De afdaling begon, eerst hortend en stotend, toen gelijkmatiger. Roberts gezicht was erg bleek en zijn ogen waren opgezet, maar zijn handen waren stil.
Boven hen kromp het Adelaarsnest. Door de luchtcellen op de onderste niveaus leek het kasteel van beneden enigszins op een honingraat. Een honingraat van ijs, dacht Alayne, een kasteel van sneeuw. Ze kon de wind om de kuip horen fluiten.
Honderd voet naar beneden kreeg een plotselinge windvlaag vat op hen. De kuip zwenkte opzij en tolde rond in de lucht, waarna hij hard tegen de rotswand achter hen sloeg. Stukken sneeuw en ijs regenden op hen neer en het eikenhout kraakte en knarste.
Robert slaakte een kreetje, klampte zich aan haar vast en begroef zijn gezicht tussen haar borsten. ‘Heel dapper, heer,’ zei Alayne toen ze hem voelde sidderen. ‘Ik ben zo bang dat ik nauwelijks iets kan zeggen, maar jij niet.’
Ze voelde hoe hij knikte. ‘De Gevleugelde Ridder was dapper, en ik ook,’ pochte hij tegen haar keursje. ‘Ik ben een Arryn.’
‘Wil Robinlief mij stevig vasthouden?’ vroeg ze, hoewel hij haar al zo stevig vasthield dat ze nauwelijks kon ademen.
‘Als je dat wilt,’ fluisterde hij. En terwijl ze zich hard aan elkaar vastklampten, zetten ze hun loodrechte afdaling naar Lucht voort.
Als dit een kasteel is, dan is een plasje op de vloer van het privaat een meer, dacht Alayne toen de kuip werd geopend zodat ze in het wegkasteel konden uitstappen. Lucht was niet meer dan een sikkelvormige muur van oude, ongemetselde stenen, die een rotsige richel en de gapende mond van een spelonk omsloot. Daarbinnen bevonden zich opslagruimten en stallen, een langwerpige, natuurlijke zaal en de uitgehouwen handgrepen die omhoogvoerden naar het Adelaarsnest. Buiten lag de bodem bezaaid met gebroken stenen en keien. Aarden wallen leidden omhoog naar de muur. Het Adelaarsnest, zeshonderd voet boven hen, was zo klein dat ze het met haar hand onzichtbaar kon maken, maar ver onder hen strekte de Vallei zich groen en goudgeel uit.
In het wegkasteel stonden twintig muilezels hen op te wachten, samen met twee muilezeldrijvers en vrouwe Myranda Roys. Nestors dochter ontpopte zich als een kleine, vlezige vrouw; even oud als Mya Steen. Maar terwijl Mya slank en pezig was, was Myranda zacht van lichaam en zoetgeurend, breed van heupen, omvangrijk van taille, en buitengewoon mollig. Haar dikke, kastanjebruine krullen omlijstten ronde, rode wangen, een klein mondje en een paar levendige bruine ogen. Toen Robert behoedzaam uit de kuip klom, knielde ze neer op een stuk sneeuw om zijn handen en zijn wangen te kussen. ‘Heer,’ zei ze, ‘wat bent u groot geworden!’
‘O ja?’ zei Robert blij.
‘Nog even, en u bent groter dan ik,’ loog de jonkvrouw. Ze stond op en veegde de sneeuw van haar rokken. ‘En jij moet de dochter van de Beschermheer zijn,’ voegde ze eraan toe terwijl de kuip ratelend terugging naar het Adelaarsnest. ‘Ik had gehoord dat je mooi was. Nu zie ik dat het waar is.’
Alayne maakte een revérence. ‘Dat is heel aardig van u.’
‘Aardig?’ Het oudere meisje lachte kort. ‘Wat zou dat saai wezen. Ik streef ernaar om slecht te zijn. Als we naar beneden rijden, moet je me al je geheimen vertellen. Mag ik je Alayne noemen?’
‘Zoals u wenst, vrouwe.’ Maar van mij zul je geen geheimen te horen krijgen. ‘In de Poort ben ik “vrouwe” , maar hierboven op de berg mag je me Randa noemen. Hoeveel jaren tel jij, Alayne?’
‘Veertien, vrouwe.’ Ze had besloten dat Alayne Steen ouder moest zijn dan Sansa Stark.
‘Randa. Het lijkt wel honderd jaar geleden dat ik veertien was. Wat was ik toen onschuldig. Ben jij nog onschuldig, Alayne?’
Ze bloosde. ‘U moet niet… ja, natuurlijk.’
‘Hou je jezelf ongerept voor heer Robert?’ zei vrouwe Myranda plagerig. ‘Of is er een vurige schildknaap die van je gunsten droomt?’
‘Nee,’ zei Alayne, op hetzelfde moment dat Robert zei: ‘Ze is mijn vriendin. Terrens en Gyllis krijgen haar niet.’
Inmiddels was er een tweede emmer gearriveerd, die met een zachte plof op een berg bevroren sneeuw landde. Maester Colemon dook eruit op, gevolgd door de schildknapen Terrens en Gyllis. De volgende lading leverde Maddie en Gretchel af, die samen met Mya Steen afdaalden. Het bastaardmeisje liet er geen gras over groeien maar nam onmiddellijk de leiding. ‘We kunnen beter niet op een kluitje over de berg trekken,’ zei ze tegen de andere muilezeldrijvers. ‘Ik neem heer Robert en zijn begeleiders mee. Ossie, jij brengt ser Lothor en de overigen naar beneden, maar geef me wel een uur voorsprong. Peen, jij houdt toezicht op hun kisten en dozen.’ Ze wendde zich met wapperende zwarte haren tot Robert Arryn. ‘Op welke muilezel wilt u vandaag rijden, heer?’
‘Ze stinken allemaal. Ik neem de grijze, met dat afgebeten oor. Ik wil dat Alayne naast me rijdt. En Myranda ook.’
‘Zodra de weg breed genoeg is. Kom, heer, laten we u op uw muilezel zetten. Er hangt sneeuw in de lucht.’
Het duurde nog een half uur voor ze klaar waren om te vertrekken. Toen ze allemaal opgestegen waren, gaf Mya Steen een bevel en twee van de wapenknechten van Steen trokken de poortvleugels open. Mya leidde hen naar buiten, meteen gevolgd door heer Robert, omwikkeld met een mantel van berenvel. Alayne en Myranda Roys volgden, daarna kwamen Gretchel en Maddie en vervolgens Terrens Lynderling en Gyllis Grift. Maester Colemon vormde de achterhoede en voerde een tweede muilezel, bepakt met zijn kistjes vol kruiden en drankjes, aan een leidsel mee.
Buiten de muren wakkerde de wind sterk aan. Ze bevonden zich hier boven de boomgrens en waren blootgesteld aan de elementen. Alayne was blij dat ze zich zo warm had gekleed. Haar mantel wapperde luidruchtig achter haar aan en een plotselinge windvlaag blies haar kap af. Ze lachte, maar een paar passen voor haar uit zat heer Robert te draaien, en hij zei: ‘Het is te koud. We kunnen beter teruggaan en wachten tot het warmer wordt.’
‘Beneden in de Vallei is het warmer, heer,’ zei Mya. ‘U zult het wel merken als we er zijn.’
‘Ik wil het niet merken,’ zei Robert, maar daar sloeg Mya geen acht op.
Het pad bestond uit een kronkelende reeks stenen treden die in de bergflank waren uitgehouwen, maar de muilezels kenden elke duim ervan. Daar was Alayne blij om. Hier en daar was de steen verbrokkeld, aangetast door ontelbare seizoenen van dooi en vorst. Aan weerszijden van het pad zaten plakken sneeuw tegen de rots gekleefd, verblindend wit. De zon scheen fel, de lucht was blauw en boven hen cirkelden valken rond, drijvend op de wind.
Hierboven, waar de helling het steilst was, zigzagden de treden heen en weer in plaats van recht naar beneden te gaan. Sansa Stark is de berg opgegaan, maar Alayne Steen daalt hem af. Dat was een vreemde gedachte. Toen ze naar boven was geklommen, had Mya haar gewaarschuwd haar ogen op het pad voor haar gericht te houden, herinnerde ze zich. ‘Kijk omhoog, niet naar beneden,’ had ze gezegd… maar tijdens de afdaling ging dat niet. Ik zou mijn ogen dicht kunnen doen. De muilezel kent de weg, hij heeft mij niet nodig. Maar dat leek eerder iets dat Sansa gedaan zou hebben, dat bange kind. Alayne was ouder, en zo dapper als een bastaard.
Eerst reden ze achter elkaar aan, maar verder naar beneden werd het pad zo breed dat er twee zij aan zij konden rijden, en Myranda Roys voegde zich naast haar. ‘We hebben een brief van je vader gekregen,’ zei ze, zo terloops alsof ze samen met hun septa zaten te borduren. ‘Hij is op weg naar huis, zegt hij, en hoopt zijn dierbare dochter weldra te zien. Hij schrijft dat Lyonel Corbree ingenomen lijkt met zijn bruid, en nog meer met haar bruidsschat. Ik hoop echt dat heer Lyonel zich herinnert welk van de twee hij mee naar bed moet nemen. Vrouwe Wagenholt kwam op de bruiloft opdagen met de Ridder van Negensterren, zegt heer Petyr, tot ieders verbazing.’
‘Anya Wagenholt? Is het echt?’ De Proclamatieheren waren kennelijk van zes tot drie gereduceerd. Op de dag dat hij van de berg vertrok, had Petyr Baelish er alle vertrouwen in gehad dat hij Symond Tempelstee voor zich zou kunnen winnen, maar vrouwe Wagenholt niet. ‘Heeft hij nog meer geschreven?’ vroeg ze. Het Adelaarsnest was zo eenzaam dat elk beetje nieuws uit de buitenwereld haar welkom was, hoe onbenullig of onbetekenend ook.
‘Niet van je vader, nee, maar we hebben wel andere vogels gehad. De oorlog duurt voort, overal behalve hier. Stroomvliet heeft zich overgegeven, maar Drakensteen en Stormeinde houden nog stand voor heer Stannis.’
‘Het is heel verstandig geweest van vrouwe Lysa om ons erbuiten te houden.’
Myranda wierp haar een sluw lachje toe. Ja, een toonbeeld van wijsheid, onze goede vrouwe.’ Ze ging verzitten. ‘Waarom zijn muilezels toch zo broodmager en slechtgehumeurd? Mya geeft ze niet genoeg te eten. Op een lekkere dikke muilezel zou het veel comfortabeler rijden zijn. Er is een nieuwe Hoge Septon, weet je dat? O ja, en de Nachtwacht heeft een jongen als bevelhebber, een bastaardzoon van Eddard Stark.’
‘Jon Sneeuw?’ flapte ze er verrast uit.
‘Sneeuw? Ja, hij zal wel Sneeuw heten, neem ik aan.’
Ze had al in geen eeuwen aan Jon gedacht. Hij was haar halfbroer maar, en toch… nu Robb, Bran en Rickon dood waren, was Jon Sneeuw haar enige overgebleven broer. Ik ben nu ook een bastaard, net als hij. O, het zou zo heerlijk zijn om hem weer te zien. Maar dat was natuurlijk onmogelijk. Alayne Steen had geen broers, al dan niet laaggeboren.
‘Onze neef Bronzen Yan heeft een mêlee georganiseerd bij Runensteen,’ vervolgde Myranda Roys zonder iets te merken, ‘een kleintje, alleen voor schildknapen. Het was de bedoeling dat Harry de Erfgenaam met de honneurs ging strijken, en dat deed hij ook.’
‘Harry de Erfgenaam?’
‘De pupil van vrouwe Wagenholt. Harrold Hardyng. We zullen hem nu wel ser Harry moeten noemen. Bronzen Yan heeft hem tot ridder geslagen.’
‘O.’ Alayne begreep het niet. Waarom zou de pupil van vrouwe Wagenholt haar erfgenaam zijn? Ze had zelf zonen. Een daarvan was de Ridder van de Bloedpoort, ser Donneel. Maar ze wilde niet dom lijken, dus zei ze alleen maar: ‘Dan mag ik bidden dat hij zich een waardig ridder betoont.’
Vrouwe Myranda snoof. ‘Ik bid dat hij de pokken krijgt. Hij heeft een bastaarddochter bij een gewoon meisje, weet je. Mijn vader had gehoopt me aan Harry uit te huwelijken, maar vrouwe Wagenholt wilde daar niets van weten. Ik weet niet of ze mijzelf ongeschikt achtte, of alleen maar mijn bruidsschat.’ Ze slaakte een zucht. ‘Ik heb een nieuwe echtgenoot nodig. Ik heb er ooit een gehad, maar die heb ik gedood.’
‘Echt waar?’ zei Alayne geschokt.
‘Ja, heus. Hij is boven op me gestorven. In me, om eerlijk te zijn. Je weet toch hopelijk hoe het in een huwelijksbed toegaat?’
Ze dacht aan Tyrion, en aan de Jachthond, en hoe hij haar had gekust, en ze knikte. ‘Dat moet vreselijk zijn geweest, vrouwe. Dat hij stierf. Daar, bedoel ik, terwijl… terwijl hij…’
‘…met me neukte?’ Ze haalde haar schouders op. ‘Het was zeker onverkwikkelijk. Om niet te zeggen, onhoofs. Hij had niet eens het fatsoen om een kind in me te zaaien. Het zaad van oude mannen is zwak. Dus hier ben ik, een weduwe, maar vrijwel ongebruikt. Harry zou het slechter kunnen treffen. Het zit er ook wel in dat dat gebeurt. Vrouwe Wagenholt zal hem hoogstwaarschijnlijk aan een van haar kleindochters uithuwelijken, of aan een kleindochter van Bronzen Yan.’
‘Zoals u zegt, vrouwe.’ Alayne dacht aan Petyrs waarschuwing.
‘Randa. Kom op, je kunt het best zeggen. Ran. Da.’
‘Randa.’
‘Dat klinkt beter. Ik ben bang dat ik je mijn excuses moet aanbieden. Je zult me wel een vreselijke slet vinden, dat weet ik, maar ik ben met die knappe jongen, die Marillion naar bed geweest. Ik wist niet dat hij een monster was. Hij zong prachtig en kon de heerlijkste dingen doen met zijn vingers. Ik zou hem nooit bij me in bed gehaald hebben als ik had geweten dat hij vrouwe Lysa door de Maandeur zou duwen. Ik ga in de regel niet met monsters naar bed.’ Ze bestudeerde Alaynes gezicht en borst. Je bent knapper dan ik, maar ik heb grotere borsten. Volgens de maesters brengen grote borsten niet meer melk voort dan kleine, maar daar geloof ik niets van. Heb je ooit een min met kleine tieten gekend? De jouwe zijn vrij vol voor een meisje van jouw leeftijd, maar aangezien het bastaardborsten zijn, zal ik me daar niet druk om maken.’ Myranda bracht haar muilezel dichterbij. ‘Je weet vast wel dat onze Mya geen maagd meer is?’
Dat wist ze. Dikke Maddie had het haar eens toegefluisterd, toen Mya hun voorraden naar boven bracht. ‘Dat heeft Maddie me verteld.’
‘Natuurlijk. Haar mond is net zo groot als haar dijen, en haar dijen zijn reusachtig. Het was Mychel Roodfoort. Die is ooit nog eens schildknaap van Lyn Corbree geweest. Een echte schildknaap, niet zo’n boerenpummel als ser Lyn nu heeft. Die heeft hij alleen maar vanwege het geld genomen, zeggen ze. Mychel was de beste jonge zwaardvechter in de Vallei, en heel galant, of dat dacht Mya althans, totdat hij met een dochter van Bronzen Yan trouwde. Heer Horten liet hem ongetwijfeld geen keus, maar het was toch wreed tegenover Mya.’
‘Ser Lothor is erg op haar gesteld.’ Alayne wierp een blik op het muilezelmeisje, twintig treden verder naar beneden. ‘Zelfs meer dan dat.’
‘Lothor Brune?’ Myranda trok een wenkbrauw op. ‘Weet ze dat?’ Ze wachtte niet op antwoord. ‘Er valt weinig voor hem te hopen, de stakker. Mijn vader heeft geprobeerd Mya uit te huwelijken, maar ze wil niemand hebben. Die meid is zelf half een muilezel.’
Zichzelf ten spijt merkte Alayne dat ze warm liep voor het oudere meisje. Ze had al geen vriendin meer gehad om mee te roddelen sinds die arme Jeane Poel. ‘Denk je dat ser Lothor haar leuk vindt zoals ze is, gekleed in maliën en leer?’ vroeg ze het oudere meisje, dat zo wereldwijs leek. ‘Of zou hij van haar dromen in zijde en fluweel?’
‘Hij is een man. In zijn dromen is ze naakt.’
Ze probeert me weer aan het blozen te krijgen.
Vrouwe Myranda moest haar gedachten hebben gehoord. ‘Jij wordt zo leuk roze. Als ik bloos lijk ik net een appel. Maar ik heb al jaren niet gebloosd.’ Ze boog zich dichter naar Alayne toe. ‘Is je vader van plan te hertrouwen?’
‘Mijn vader?’ Daar had Alayne nooit over nagedacht. Om de een of andere reden zat het idee haar niet lekker. Ze merkte dat ze terugdacht aan de blik op Lysa Arryns gezicht, toen ze door de Maandeur was getuimeld.
‘We weten allemaal hoezeer hij vrouwe Lysa toegewijd was,’ zei Myranda, ‘maar hij kan niet eeuwig blijven rouwen. Hij heeft een knappe jonge echtgenote nodig om zijn verdriet van hem af te spoelen. Ik stel me zo voor dat hij de helft van de adellijke maagden in de Vallei voor het kiezen heeft. Wie is er een betere echtgenoot dan onze bloedeigen, stoutmoedige Beschermheer? Al zou ik wel willen dat hij een betere naam dan Pinkje had. Hoe klein is dat ding van hem eigenlijk, weet je dat?’
‘Zijn pink?’ Ze bloosde weer. ‘Ik weet niet… ik heb nooit…’
Vrouwe Myranda lachte zo hard dat Mya Steen naar hen omkeek. ‘Laat maar, Alayne. Het is vast wel groot genoeg.’
Ze reden onder een door de wind uitgeholde boog door. Lange ijspegels hingen van de lichte steen omlaag en druppelden op hen neer. Aan de andere kant werd het pad smaller en dook over minstens honderd voet scherp omlaag. Myranda was gedwongen zich terug te laten zakken. Alayne gaf de muilezel de vrije teugel. Dit gedeelte van de afdaling was zo steil dat ze zich stevig aan haar zadel vastklampte. De treden waren hier gladgesleten door de met ijzer beslagen hoeven van alle muilezels die hier ooit voorbijgekomen waren en leken nu op een reeks ondiepe stenen schalen. Op de bodem van de schalen stond water, dat goudkleurig glinsterde in de middagzon. Het is nu water, dacht Alayne, maar als het donker valt, wordt het allemaal ijs. Ze besefte dat ze haar adem inhield en liet die ontsnappen. Mya Steen en heer Robert hadden bijna de rotspiek bereikt waar de helling weer vlakker werd. Ze probeerde naar hen te kijken, en alleen maar naar hen. Ik val niet, hield ze zichzelf voor. Mya’s muilezel helpt me hier doorheen. De wind wervelde om haar heen terwijl ze hotsend en schrapend stapje voor stapje afdaalde.
Toen was ze plotseling beneden, bij Mya en haar kleine heer, ineengedoken onder een kromme, rotsige piek. Voor hen uit strekte zich een hoge stenen graat uit, smal en met ijs bedekt. Alayne hoorde de wind fluiten en voelde hem aan haar mantel rukken. Ze herinnerde zich deze plek van de klim. Het was destijds al angstaanjagend geweest, en dat was het nu weer. ‘Het is breder dan het lijkt,’ zei Mya juist met opgewekte stem tegen heer Robert. ‘Eén pas breed en niet meer dan acht passen lang, dat is niets.’
‘Niets,’ zei Robert. Zijn hand trilde.
O, nee, dacht Alayne. Alsjeblieft. Niet hier. Niet nu.
‘We kunnen de muilezels het beste naar de overkant leiden,’ zei Mya. ‘Met uw goedvinden, heer, leid ik de mijne er het eerst overheen, en dan kom ik terug om de uwe te halen.’ Heer Robert gaf geen antwoord. Hij staarde met zijn rood geworden ogen naar de smalle graat. ‘Ik ben zo weer terug, heer,’ beloofde Mya, maar Alayne betwijfelde of de jongen haar zelfs maar hoorde.
Toen het bastaardmeisje haar muilezel onder de beschutting van de piek vandaan leidde, kreeg de wind vat op haar. Haar mantel werd opgetild en draaide en fladderde in de lucht. Mya wankelde, en een halve hartslag lang zag het eruit alsof ze over de rand van de afgrond geblazen zou worden, maar op de een of andere manier wist ze haar evenwicht te hervinden en door te lopen.
Alayne nam Roberts gehandschoende hand in de hare om het trillen tegen te gaan. ‘Robinlief,’ zei ze. ‘Ik ben bang. Hou mijn hand vast en help me naar de overkant. Ik weet dat jij niet bang bent.’
Hij keek haar aan, zijn pupillen kleine donkere speldenknoppen in ogen, als eieren zo groot en wit. ‘Nee?’
‘Jij niet. Jij bent mijn gevleugelde ridder, ser Robinlief.’
‘De Gevleugelde Ridder kon vliegen,’ fluisterde Robert.
‘Hoger dan de bergen.’ Ze gaf een kneepje in zijn hand.
Vrouwe Myranda had zich bij hen gevoegd naast de piek. ‘Dat kon hij,’ herhaalde ze, toen ze zag wat er aan de hand was.
‘Ser Robinlief,’ zei heer Robert, en Alayne wist dat ze het risico niet kon nemen om Mya’s terugkeer af te wachten. Ze hielp de jongen afstijgen en hand in hand liepen ze de kale stenen graat op. Hun mantels zwiepten en flapperden achter hun rug. Overal om hen heen was lege lucht en hemel en de grond viel aan weerszijden abrupt weg. Onder hun voeten hadden ze ijs, en verbrokkelde stenen die loerden op een kans om een verstuikte enkel te veroorzaken, en de wind huilde woest. Hij klinkt als een wolf, dacht Sansa. Een spookwolf, zo groot als een berg.
En toen waren ze aan de overkant, en Mya Steen lachte en tilde Robert op om hem te omhelzen. ‘Voorzichtig,’ zei Alayne tegen haar. ‘Hij kan je pijn doen als hij met zijn armen en benen maait. Dat zou je niet denken, maar het kan wel.’ Ze zochten een plaatsje voor hem in een rotsspleet om hem uit de koude wind te houden. Alayne ontfermde zich over hem totdat het trillen ophield, terwijl Mya terugging om de anderen naar de overkant te helpen.
Verse muilezels wachtten hen op in Sneeuw, en ook een warme maaltijd van gestoofde geit met uien. Ze at samen met Mya en Myranda. ‘Dus je bent niet alleen mooi, maar ook moedig,’ zei Myranda tegen haar.
‘Nee.’ Het compliment bezorgde haar een blos. ‘Ik ben niet moedig. Ik was zo bang. Ik denk niet dat ik zonder heer Robert had kunnen oversteken.’ Ze keerde zich naar Mya Steen toe. ‘Jij was bijna gevallen.’
‘Dat zie je verkeerd. Ik val nooit.’ Mya’s haar was over haar wang gevallen, zodat haar ene oog onzichtbaar was.
‘Bijna, zei ik. Ik zag het. Was je niet bang?’
Mya schudde haar hoofd. ‘Het staat me nog bij hoe ik door een man de lucht in word gegooid terwijl ik nog heel klein ben. Hij torent boven me uit en hij gooit me zo hoog op dat ik het gevoel heb dat ik vlieg. We lachen allebei, we lachen zo hard dat ik bijna geen adem meer krijg, en ten slatte lach ik zo hard dat ik mezelf nat plas, maar daar moet hij alleen maar nog harder om lachen. Ik was nooit bang als hij me omhoog gooide. Ik wist dat hij er altijd zou zijn om me op te vangen.’ Ze streek haar haar naar achteren. ‘Toen, op een dag, was hij er niet meer. Mannen komen en gaan. Ze liegen, of ze gaan dood, of ze verlaten je. Maar een berg is geen man en een steen is een dochter van de bergen. Ik vertrouw op mijn vader en ik vertrouw op mijn muilezels. Ik val niet.’ Ze legde een hand op haar scherpgerande rotspunt en kwam overeind. ‘Eet je eten maar op. We hebben nog een lange weg te gaan, en ik ruik dat er storm op til is.’
Het begon te sneeuwen toen ze Steen verlieten, het laatste en laagste van de drie wegkastelen die de toegangswegen naar het Adelaarsnest beveiligden. Inmiddels viel de schemering. Vrouwe Myranda opperde dat het misschien beter was als ze teruggingen, de nacht in Steen doorbrachten en hun afdaling hervatten als de zon opkwam, maar Mya wilde daar niets van weten. ‘Tegen die tijd ligt de sneeuw misschien vijf voet diep en zijn de treden zelfs verraderlijk voor mijn muilezels,’ zei ze. ‘We kunnen beter doorzetten. We doen het kalmpjes aan.’
En dat deden ze. Onder Steen waren de treden breder en minder steil. Ze kronkelden tussen de hoge pijnbomen en grijsgroene wachtbomen door die de lagere hellingen van de Reuzenlans bekleedden. Het leek wel of Mya’s muilezels elke boomwortel en iedere steen van de weg naar beneden kenden, en als zij ze niet meer kenden, deed het bastaardmeisje het wel. De halve nacht was al om, toen ze door de vallende sneeuw heen de lichtjes van de Maanpoort in zicht kregen. Het laatste stuk van hun tocht was het rustigst. De sneeuw viel gestaag en hulde de hele wereld in het wit. Robinlief sukkelde in het zadel in slaap en deinde met de bewegingen van zijn muilezel heen en weer. Zelfs vrouwe Myranda begon te gapen en over vermoeidheid te klagen. ‘We hebben voor jullie allemaal appartementen in gereedheid gebracht,’ zei ze tegen Alayne, ‘maar als je wilt, mag je vannacht bij mij in bed slapen. Dat is groot genoeg voor vier.’
‘Het zal mij een eer zijn, vrouwe.’
‘Randa. Prijs jezelf gelukkig dat ik zo moe ben. Het enige wat ik wil is me oprollen en in slaap vallen. Meestal moeten dames die mijn bed delen een kussenprijs betalen en me alles vertellen over de slechte dingen die ze hebben gedaan.’
‘En als ze nooit iets slechts hebben gedaan?’
‘Dan moeten ze alle slechte dingen bekennen die ze willen doen. Jij niet, natuurlijk. Ik kan alleen al aan die roze wangen en grote blauwe ogen van jou zien hoe deugdzaam je bent.’ Ze gaapte opnieuw. ‘Ik hoop dat je warme voeten hebt. Ik heb een hekel aan bedmaagden met koude voeten.’
Tegen de tijd dat ze eindelijk haar vaders kasteel bereikten, zat vrouwe Myranda ook te dommelen, en Alayne droomde van haar bed. Het wordt een donzen bed, zei ze bij zichzelf, zacht, warm en diep, hoog opgetast met bontvachten. Ik zal heerlijk dromen en als ik wakker word, dan blaffen er honden, staan er vrouwen te roddelen bij de put en galmen er zwaarden op de binnenplaats. En later is er een feest met muziek en dansen. Na de dodelijke stilte van het Adelaarsnest smachtte ze naar geroep en gelach.
Maar toen de ruiters van hun muilezels stegen, kwam een van Petyrs wachters uit de donjon opduiken. ‘Jonkvrouwe Alayne,’ zei hij, ‘de Beschermheer wacht op u.’
‘Is hij dan teruggekomen?’ zei ze verrast.
‘Met het vallen van de avond. U kunt hem in de westtoren vinden.’
De dageraad was dichterbij dan de avond en het grootste deel van het kasteel sliep. Zo niet Petyr Baelish. Alayne trof hem zittend bij een knetterend vuur aan, waar hij warme wijn dronk met drie mannen die ze niet kende. Ze stonden allemaal op toen zij binnenkwam, en Petyr glimlachte warm. ‘Alayne. Kom, geef je vader eens een kus.’
Ze omhelsde hem plichtsgetrouw en kuste hem op de wang. ‘Neem me niet kwalijk dat ik u stoor, vader. Niemand heeft me verteld dat u gezelschap had.’
‘Jij stoort nooit, lieve schat. Ik zat deze goede ridders net te vertellen wat een plichtsgetrouwe dochter ik heb.’
‘Plichtsgetrouw en een schone vrouw,’ zei een elegante jonge ridder wiens dikke blonde manen tot ver over zijn schouders golfden.
‘Jazeker,’ zei de tweede ridder, een gezette kerel met een dikke, peperen-zoutkleurige baard, een purperrode knol van een neus vol gesprongen adertjes, en knoestige handen als hammen. ‘Dat laatste had u weggelaten, heer.’
‘Dat zou ik ook doen als ze mijn dochter was,’ zei de laatste ridder, een korte, pezige man met een spottend lachje, een puntneus en stekelig, peenrood haar. ‘Vooral in de buurt van pummels als wij.’
Alayne lachte. ‘Bent u pummels?’ zei ze plagerig. ‘Nee maar, en ik had u alle drie voor koene ridders aangezien.’
‘Het zijn ook ridders,’ zei Petyr. ‘Hun koenheid moet nog blijken, maar hoop doet leven. Laat me je ser Byron, ser Morgarth en ser Schadrik voorstellen. Sers, jonkvrouwe Alayne, mijn natuurlijke en uiterst slimme dochter… met wie ik nodig moet overleggen, als u zo goed wilt zijn ons te verontschuldigen.’
De drie ridders bogen en trokken zich terug, al kuste de lange met de blonde haardos haar de hand alvorens te vertrekken.
‘Hagenridders?’ zei Alayne toen de deur dicht was.
‘Hongerige ridders. Het leek me het beste als we nog een paar extra zwaarden bij de hand hadden. De tijden worden steeds interessanter, liefje, en als de tijden interessant zijn, kun je nooit te veel zwaarden hebben. De Meermankoning is terug in Meeuwstede, en de oude Oswel had het een en ander te melden.’
Ze vroeg wijselijk niet wat. Als Petyr had gewild dat zij dat wist, had hij het haar wel verteld. ‘Ik had u niet zo snel terug verwacht,’ zei ze. ‘Ik ben blij dat u er bent.’
‘Dat zou ik nooit hebben opgemaakt uit die kus die je me gaf.’ Hij trok haar dichterbij, nam haar gezicht tussen zijn handen en kuste haar langdurig op de lippen. ‘Dat is nou een kus die welkom thuis zegt. Zorg dat je het er volgende keer beter vanaf brengt.’
‘Ja, vader.’ Ze voelde dat ze bloosde.
Hij zette haar de kus niet betaald. ‘Wat er in Koningslanding allemaal gebeurt… je gelooft je oren nauwelijks, lieve schat. Cersei struikelt van de ene stupiditeit naar de andere, met behulp van haar raad van doven, dommen en blinden. Ik had altijd wel verwacht dat ze het rijk tot de bedelstaf zou brengen en zichzelf in het verderf zoustorten, maar ik had toch niet gedacht dat het allemaal zo snel zou gaan. Het is nogal hinderlijk. Ik had gehoopt een jaar of vier, vijf rustig wat zaad te kunnen zaaien en wat vruchten te laten rijpen, maar nu… het is maar goed dat ik wel vaar bij chaos. Het beetje orde en rust dat de vijf koningen ons gelaten hebben, zal de drie koninginnen niet lang overleven, vrees ik.’
‘Drie koninginnen?’ Dat begreep ze niet.
Het behaagde Petyr ook niet om het uit te leggen. In plaats daarvan glimlachte hij en zei: ‘Ik heb een cadeau voor mijn lieve meisje meegebracht.’
Alayne was even blij als verrast. ‘Een japon?’ Ze had gehoord dat er prima naaisters in Meeuwstede waren en ze was het zo zat om zich onopvallend te kleden.
‘Iets beters. Raad nog maar eens.’
‘Juwelen.’
‘Geen enkel juweel zal het ooit halen bij de ogen van mijn dochter.’
‘Citroenen? Hebt u citroenen gevonden?’ Ze had Robinlief citroenkoek beloofd, en daar waren citroenen voor nodig.
Petyr Baelish nam haar bij de hand en trok haar bij zich op schoot. ‘Ik heb een huwelijkscontract voor je gesloten.’
‘Een huwelijk…’ Ze kreeg een dikke keel. Ze wilde niet nog eens trouwen, niet nu, en misschien wel nooit. ‘Ik… ik kan niet trouwen. Vader, ik…’ Alayne keek naar de deur om zich ervan te verzekeren dat die dicht was. ‘Ik bén getrouwd,’ fluisterde ze. ‘Dat weet u.’
Petyr legde een vinger op haar lippen om haar tot zwijgen te manen. ‘De dwerg is met de dochter van Ned Stark getrouwd, niet met de mijne. Maar hoe het ook zij, dit is niet meer dan een verloving. Het huwelijk moet wachten totdat het afgelopen is met Cersei, en Sansa goed en wel weduwe is. En jij moet de jongen leren kennen en zijn goedkeuring zien weg te dragen. Vrouwe Wagenholt zal hem niet tegen zijn wil tot een huwelijk dwingen, op dat punt hield ze voet bij stuk.’
‘Vrouwe Wagenholt?’ Alayne kon het nauwelijks geloven. ‘Waarom zou zij een van haar zoons aan… aan een…’
‘…bastaard uithuwelijken? Om te beginnen ben jij de bastaard van de Beschermheer, verlies dat niet uit het oog. De Wagenholts zijn heel oud en heel trots, maar niet zo rijk als je zou denken, zoals ik heb ontdekt toen ik hun schulden begon op te kopen. Niet dat vrouwe Anya ooit een zoon voor goud zou verkopen. Maar een pupil… de jonge Harry is maar een neef, en de bruidsschat die ik vrouwe Anya heb aangeboden was nog groter dan degene die Lyonel Corbree onlangs heeft opgestreken. Dat moest wel, anders had ze nooit de toorn van Bronzen Yan geriskeerd. Dit zal al zijn plannen overhoop gooien. Jij bent aan Harrold Hardyng beloofd, lieve schat, op voorwaarde dat je zijn jongenshart weet te stelen… wat voor jou niet moeilijk zou moeten zijn.’
‘Harry de Erfgenaam?’ Alayne probeerde zich te herinneren wat Myranda op de berg over hem had gezegd. ‘Die is pas tot ridder geslagen. En hij heeft een bastaarddochter bij een meisje van gewone komaf.’
‘En nog eentje op komst bij een andere deern. Harry kan ongetwijfeld heel verleidelijk zijn. Zacht, roodblond haar, diepblauwe ogen en kuiltjes als hij glimlacht. En heel galant, heb ik me laten vertellen.’ Hij wierp haar een plagerig lachje toe. ‘Bastaard of niet, lieve schat, als deze verbintenis wordt aangekondigd, zal iedere hooggeboren maagd in de Vallei je benijden, en sommigen uit het rivierengebied en het Bereik ook.’
‘Waarom?’ Alayne kon het niet volgen. ‘Is ser Harrold… hoe kan hij nu de erfgenaam van vrouwe Wagenholt zijn? Heeft ze zelf geen zoons?’ ‘Drie,’ beaamde Petyr. Zijn adem rook naar wijn, kruidnagelen en nootmuskaat. ‘En dochters ook, en kleinzoons.’
‘Komen die dan niet vóór Harrold? Ik begrijp het niet.’
‘Dat komt nog wel. Luister.’ Petyr nam haar hand in de zijne en streek met zijn vinger heel licht over haar handpalm. ‘Heer Jasper Arryn, laten we met hem beginnen. Jon Arryns vader. Hij verwekte drie kinderen, twee zoons en een dochter. Jon was de oudste, dus gingen het Adelaarsnest en de titel op hem over. Zijn zuster Alys trouwde met ser Elys Wagenholt, de oom van de huidige vrouwe Wagenholt.’ Hij trok een gezicht. ‘Elys en Alys, is dat geen goeie? Heer Jaspers jongste zoon, ser Roneel Arryn, trouwde een meisje Belmer, maar liet haar maar een of twee keer ontbieden voordat hij stierf aan een buikkwaal. Hun zoon Elbert werd geboren in het ene bed terwijl de arme Roneel in een andere kamer verderop aan de gang lag te sterven. Let je goed op, lieve schat?’
‘Ja. Je had Jon, Alys en Roneel, maar Roneel stierf.’
‘Goed. Welnu, Jon Arryn trouwde drie keer, maar zijn eerste twee vrouwen schonken hem geen kinderen, dus zijn neef Elbert was jarenlang zijn erfgenaam. Ondertussen ploegde Elys Alys plichtsgetrouw om, en ze wierp ieder jaar een jong. Ze schonk hem negen kinderen, acht meisjes en een dierbaar jongetje, weer een Jasper, waarna ze van uitputting overleed. Het jongetje Jasper hield geen rekening met de heroïsche pogingen die waren ondernomen om hem te verwekken, en liet zich op driejarige leeftijd door een paard tegen het hoofd schoppen. Kort daarna rukten de pokken twee van zijn zusters weg, waarna er nog zes over waren. De oudste trouwde met ser Denys Arryn, een verre neef van de heren van het Adelaarsnest. Er bestaan nog ettelijke takken van het huis Arryn, verspreid over de Vallei, allemaal even trots als straatarm, op de Arryns van Meeuwstede na, die de zeldzame slimheid bezaten om met kooplieden te trouwen. Ze zijn rijk, maar niet geheel fatsoenlijk, dus er wordt niet over hen gepraat. Ser Denys stamde van een van de arme, trotse takken af… maar hij was tevens een befaamd toernooiridder, knap, koen en overlopend van hoofsheid. En hij droeg de magische naam Arryn, zodat hij bij uitstek geschikt was voor het oudste meisje Wagenholt. Hun kinderen zouden Arryns zijn, en erfgenamen van de Vallei, mocht Elbert tegen enig kwaad oplopen. En het geval wilde dat Elbert inderdaad tegen iets kwaads opliep: de krankzinnige koning Aerys. Je kent dat verhaal?’
Dat deed ze. ‘De Krankzinnige Koning vermoordde hem.’
‘Dat klopt. En kort daarop verliet ser Denys zijn zwangere Wagenholt echtgenote om ten strijde te trekken. Hij stierf in de Slag van de Klokken aan een overdosis dapperheid en een bijl. Toen zijn vrouwe vernam dat hij dood was, ging ze aan verdriet ten onder, weldra gevolgd door haar pasgeboren zoon. Het deed er niet toe. Jon Arryn had in de oorlog een jonge vrouw verschalkt, eentje van wie hij reden had om te hopen dat ze vruchtbaar was. Hij zal vast veel hoop hebben gekoesterd, maar jij en ik weten dat alles wat Lysa hem ooit heeft opgeleverd, doodgeboorten, miskramen en Robinlief is geweest.
Hetgeen ons weer terugbrengt bij de overige vijf dochters van Elys en Alys. De oudste was verschrikkelijk gehavend door diezelfde pokken die haar zusters fataal waren geworden, dus zij werd septa. Een tweede werd door een huurling verleid. Ser Elys gooide haar eruit, en nadat haar bastaard als zuigeling was overleden, sloot ze zich bij de zwijgende zusters aan. De derde trouwde met de heer van de Tieten, maar bleek onvruchtbaar. De vierde was onderweg naar het rivierengebied om met een Vaaren te trouwen, toen ze door Verbrande Mannen werd ontvoerd. Blijft de jongste over, die trouwde met een landjonker die eedplichtig was aan de Wagenholts, hem een zoon schonk die ze Harrold noemde, en omkwam.’ Hij draaide haar hand om en kuste vluchtig haar pols. ‘Dus vertel eens, lieve schat, waarom is Harry de Erfgenaam?’
Haar ogen werden groot. ‘Hij is niet de erfgenaam van vrouwe Wagenholt, hij is Roberts erfgenaam. Als Robert mocht sterven…’
Petyr trok een wenkbrauw op. ‘Zodra Robert sterft. Onze arme, dappere Robinlief is zo’n ziekelijk ventje, dat dat alleen maar een kwestie van tijd is. Zodra Robert stèrft, wordt Harry de Erfgenaam heer Harrold, Verdediger van de Vallei en heer van het Adelaarsnest. Jon Arryns baandermannen zullen nooit van mij houden, noch van onze malle, trillende Robert, maar van hun Jonge Valk zullen ze wel houden… en wanneer ze voor zijn bruiloft bij elkaar komen, en jij treedt naar buiten met je lange, koperrode haar, gehuld in een wit-met-grijze maagdenmantel met het blazoen van de schrikwolf op de rug… wel, dan zal elke ridder in de Vallei zijn zwaard toewijden aan het heroveren van jouw geboorterecht. Dus dat zijn de gaven die ik je schenk, mijn lieve Sansa… Harry, het Adelaarsnest en Winterfel. Dat is nóg wel een kus waard, denk je ook niet?’