Grootmaester Pycelle was al oud zolang ze hem kende, maar de afgelopen drie nachten leek hij nog honderd jaar ouder te zijn geworden. Het duurde een eeuwigheid voordat hij zijn krakende knie voor haar had gebogen, en toen hij dat eenmaal had gedaan, kon hij niet meer opstaan voordat ser Osmund hem overeind sleurde. Cersei bezag hem vol ongenoegen. ‘Heer Qyborn heeft mij gemeld dat heer Gyllis zijn laatste hoest heeft uitgestoten.’
‘Ja, uwe genade. Ik heb mijn best gedaan om zijn heengaan te verlichten.’
‘Werkelijk?’ De koningin wendde zich tot vrouwe Blijleven. ‘Ik had toch gezegd dat Rooswijck moest blijven leven, nietwaar?’
‘Inderdaad, uwe genade.’
‘Ser Osmund, wat staat u nog van die conversatie bij?’
‘U had grootmaester Pycelle opgedragen de man te redden, uwe genade. Dat hebben we allemaal gehoord.’
Pycelles mond opende en sloot zich. ‘Uwe genade, weet dat ik alles heb gedaan wat er nog voor de arme man gedaan kon worden.’
‘Zoals u voor Joffry hebt gedaan? En voor zijn vader, mijn geliefde echtgenoot? Geen man in de Zeven Koninkrijken was sterker dan Robert, maar toch bent u hem kwijtgeraakt aan een everzwijn. O, en laten we Jon Arryn niet vergeten. U had Ned Stark ongetwijfeld ook laten doodgaan, als ik hem langer aan u had overgelaten. Vertelt u eens, maester, hebt u dat handenwringen en verontschuldigingen maken in de Citadel geleerd?’
De oude man kromp ineen door de klank van haar stem. ‘Geen mens had meer kunnen doen, uwe genade. Ik… ik heb u altoos trouw gediend.’
‘Toen u koning Aerys op het naderen van mijn vaders legermacht aanried zijn poorten te openen, was dat uw idee van trouwe dienst?’
‘Dat… ik had een beoordelingsfout ge…’
‘Was dat goede raad?’
‘Uwe genade weet toch wel…’
‘Wat ik weet, is dat u nuttelozer bent gebleken dan Uilebol toen mijn zoon vergiftigd was. Wat ik weet, is dat de kroon dringend om goud verlegen zit en dat onze schatbewaarder dood is.’
Daar beet de oude dwaas zich in vast. ‘Ik… ik zal een lijst van mannen opstellen die geschikt zijn om heer Gyllis’ plaats in de raad in te nemen.’
‘Een lijst.’ Cersei vond zijn aanmatiging vermakelijk. ‘Ik kan me levendig voorstellen met wat voor lijst u zou komen aanzetten. Grijsaards, graaiende dwazen en Garth de Vette.’ Haar mond verstrakte. ‘U brengt tegenwoordig veel tijd in het gezelschap van jonkvrouw Marjolij door.’
‘Ja. Ja, ik… koningin Marjolij is diep neerslachtig vanwege ser Loras. Ik geef hare genade slaapdrankjes en… andere soorten brouwsels.’
‘Ongetwijfeld. Vertelt u eens, was het onze kleine koningin die u had gelast om heer Gyllis te vermoorden?’
‘V-vermoorden?’ De ogen van grootmaester Pycelle werden zo groot als gekookte eieren. ‘Uwe genade gelooft toch niet… het kwam door zijn gehoest, bij alle goeden, ik… hare genade zou nooit… ze droeg heer Gyllis geen kwaad hart toe, waarom zou koningin Marjolij willen dat hij…’
‘…stierf? Om wéér een roos in Tommens raad te planten, natuurlijk. Bent u blind, of omgekocht? Rooswijck stond haar in de weg, dus joeg ze hem het graf in. Met stilzwijgende medewerking van u.’
‘Uwe genade, ik zweer u, heer Gyllis is aan zijn gehoest overleden.’ Zijn mond trilde. ‘Mijn trouw heeft altijd de kroon gegolden, het rijk… h-het huis Lannister.’
In die volgorde? Pycelles angst was tastbaar. Hij is rijp genoeg. Tijd om de vrucht uit te persen en het sap te proeven. ‘Als u zo trouw bent als u beweert, waarom liegt u dan tegen mij? Doet u geen moeite om het te ontkennen. U bent al begonnen tegen haar te flikflooien voordat ser Loras naar Drakensteen vertrok, dus bespaar me uw verdere verzinsels over hoe u onze schoondochter alleen maar wilt troosten in haar grote verdriet. Wat voert u zo vaak naar het Maagdengewelf? Toch niet Marjolijs onbenullige conversatie? Maakt u die pokdalige septa van haar het hof? Speelt u paardje hop met de kleine jonkvrouw Bolver? Spioneert u voor haar en brieft u over wat ik zoal doe, ten dienste van haar intriges?’
‘Ik… ik gehoorzaam. Een maester legt een eed af om te dienen…’
‘Een grootmaester zweert om het rijk te dienen.’
‘Uwe genade, zij… zij is de koningin…’
‘Ik ben de koningin.’
‘Ik bedoel… ze is de vrouw van de koning, en…’
‘Ik weet wie ze is. Wat ik wil weten is, waarom ze ú nodig heeft. Is mijn schoondochter onwel?’
‘Onwel?’ De oude man plukte aan het ding dat hij zijn baard noemde, dat onregelmatige plukje dun wit haar dat aan de losse, roze kwabben onder aan zijn kin ontsproot. ‘N-niet onwel, uwe genade, niet als zodanig. Mijn eden verbieden mij te onthullen…’
‘Uw eden zullen in de zwarte cellen een schrale troost voor u zijn,’ waarschuwde ze hem. ‘Ik wil de waarheid horen, of u zult ketenen dragen.’
Pycelle stortte op zijn knieën neer. ‘Ik smeek u… ik was uw vaders man, en uw vriend inzake heer Arryn. De kerkers overleef ik niet, deze keer niet…’
‘Waarom laat Marjolij u komen?’
‘Ze vraagt om… ze… ze…’
‘Zeg op!’
Hij sidderde. ‘Maanthee,’ fluisterde hij. ‘Maanthee, voor…’
‘Ik weet waar maanthee voor dient.’ Daar heb je het! ‘Uitstekend. Strek uw slappe knieën en probeer u te herinneren hoe het was om een man te zijn.’ Pycelle deed zijn best om overeind te komen, maar deed daar zo lang over dat ze Osmund Ketelzwart moest opdragen hem nog een ruk te geven. ‘Wat heer Gyllis betreft, onze Vader in den Hoge zal ongetwijfeld rechtvaardig over hem oordelen. Hij laat geen kinderen achter?’
‘Geen eigen kinderen, maar er is een pupil…’
‘…die niet aan hem verwant is.’ Cersei wees die ergernis met een los gebaar van de hand. ‘Gyllis wist van onze dringende behoefte aan goud af. Hij heeft u ongetwijfeld op de hoogte gesteld van zijn wens om heel zijn grondgebied en rijkdom aan Tommen na te laten.’ Het goud van Rooswijck zou de schatkist weer op peil brengen, en Rooswijcks landerijen en zijn kasteel konden aan een van haar mensen geschonken worden als beloning voor trouwe diensten. Heer Wateren, misschien. Auran had erop gezinspeeld dat hij een zetel nodig had; bij ontstentenis daarvan was zijn heerlijke titel slechts een lege onderscheiding. Hij had zijn oog op Drakensteen laten vallen, wist Cersei, maar dat was te hoog gemikt. Rooswijck zou beter bij zijn afkomst en positie passen.
‘Heer Gyllis had zijne genade met heel zijn hart lief,’ zei maester Pycelle, ‘maar… zijn pupil…’
‘…zal er ongetwijfeld begrip voor hebben, zodra hij u hoort vertellen wat heer Gyllis’ laatste wens was. Ga, en zorg ervoor dat het gebeurt.’
‘Zoals het uwe genade behaagt.’ Grootmaester Pycelle struikelde bijna over zijn eigen gewaden in zijn haast om te vertrekken.
Vrouwe Blijleven deed de deur achter hem dicht. ‘Maanthee,’ zei ze terwijl ze zich weer naar de koningin toekeerde. ‘Wat een dwaasheid. Waarom doet ze zoiets, waarom neemt ze een dergelijk risico?’
‘De kleine koningin heeft behoeften die Tommen op zijn jeugdige leeftijd nog niet kan bevredigen.’ Dat gevaar lag altijd op de loer als een volwassen vrouw met een kind getrouwd was. En dat geldt des te meer voor een weduwe. Ze mag dan beweren dat Renling haar nooit heeft aangeraakt, maar dat weiger ik te geloven. Er was maar één reden waarom vrouwen maanthee dronken; maagden hadden die nooit nodig. ‘Mijn zoon is verraden. Marjolij heeft een minnaar. Dat is hoogverraad, waar de doodstraf op staat.’ Ze kon alleen maar hopen dat Hamer Tyrels feeks van een moeder met haar verschrompelde gezicht lang genoeg bleef leven om het proces mee te maken. Door erop te staan dat Tommen en Marjolij meteen in de echt verbonden zouden worden, had vrouwe Olenna haar teerbeminde roosje tot het beulszwaard veroordeeld. ‘Jaime is er met ser Ilyn Peyn vandoor. Ik zal nu wel een nieuwe koninklijke scherprechter moeten zoeken om haar hoofd eraf te slaan.’
‘Ik doe het wel,’ bood Osmund Ketelzwart met een vlotte grijns aan. ‘Marjolij heeft een fraai klein halsje. Een goed, scherp zwaard gaat daar dwars doorheen.’
‘Dat is zo,’ zei Taena, ‘maar er ligt een leger van de Tyrels voor Stormeinde en nog een ander bij Maagdenpoel. Die hebben ook scherpe zwaarden.’
Ik word door rozen overspoeld. Dat was ergerniswekkend. Ze had Hamer Tyrel nog steeds nodig, zij het niet zijn dochter. In elk geval tot dat Stannis verslagen is. Dan heb ik ze geen van allen meer nodig. Maar hoe kon ze zich van de dochter ontdoen, zonder de vader kwijt te raken? ‘Verraad is verraad,’ zei ze, ‘maar we hebben bewijzen nodig, iets tastbaarders dan maanthee. Als haar ontrouw bewezen is, zal zelfs haar vader haar moeten veroordelen, of haar schande wordt de zijne.’
Ketelzwart kauwde op een van de punten van zijn snor. ‘We moeten ze op heterdaad betrappen.’
‘Hoe? Qyborn laat haar dag en nacht in het oog houden. Haar bedienden nemen geld van mij aan, maar rapporteren alleen beuzelarijen. Toch heeft niemand die minnaar gezien. De oren voor haar deur horen gezang, gelach, geroddel, niets van enig belang.’
‘Marjolij is te slim om zich zo gemakkelijk te laten betrappen,’ zei vrouwe Blijleven. ‘Haar dames zijn haar kasteelmuren. Ze slapen bij haar, kleden haar aan, bidden met haar, lezen met haar en naaien met haar. Als ze niet op de valkenjacht is of een ritje maakt, speelt ze wel kom-in-mijnkasteeltje met Alysanne Bolver. Zodra er mannen in de buurt zijn, heeft ze haar septa bij zich, of haar nichten.’
‘Ze zal zich soms toch wel van haar kakelkippen ontdoen?’ hield de koningin vol. Er kwam een idee bij haar op. ‘Tenzij haar dames er ook bij betrokken zijn… niet allemaal, misschien, maar sommigen.’
‘Haar nichten?’ Zelfs Taena klonk niet overtuigd. ‘Ze zijn alle drie jonger dan de kleine koningin, en onschuldiger.’
‘Losbandige meiden, gekleed in maagdelijk wit. Dat maakt hun zonden er alleen maar schokkender op. Hun namen zullen in schande voortleven.’ Plotseling werd het bijna tastbaar. ‘Taena, jouw echtgenoot is mijn opperrechter. Jullie moeten vanavond nog samen bij mij komen dineren.’ Ze wilde dat het snel gebeurde, voordat Marjolij het in haar hersentjes haalde om naar Hooggaarde terug te gaan of naar Drakensteen te varen om bij haar gewonde broer te zijn, met zijn ene voet in het graf. ‘Ik zal de koks bevelen een ever voor ons te roosteren. En we moeten natuurlijk wat muziek hebben, ter bevordering van de spijsvertering.’
Taena was heel snel van begrip. ‘Muziek. Juist, ja.’
‘Ga het tegen je echtgenoot zeggen en de zanger engageren,’ drong Cersei aan. ‘Ser Osmund, u kunt blijven. Wij hebben heel veel te bespreken. Ik zal ook Qyborn nodig hebben.’
Helaas bleken de keukens geen wilde ever in voorraad te hebben, en er was geen tijd om jagers op pad te sturen. In plaats daarvan slachtten de koks een van de zeugen van het kasteel en serveerden de ham volgestoken met kruidnagelen en gebakken in honing en gedroogde kersen. Het was niet wat Cersei wilde, maar ze nam er genoegen mee. Na afloop hadden ze gepofte appels met een scherpe witte kaas. Vrouwe Taena genoot van iedere hap. Niet aldus Orten Blijleven, wiens ronde gezicht van de bouillon tot en met de kaas bleek en vlekkerig bleef. Hij dronk zwaar en bleef tersluikse blikken op de zanger werpen.
‘Heel jammer van heer Gyllis,’ zei Cersei ten slotte. ‘Maar ik wed dat we zijn gehoest geen van allen zullen missen.’
‘Nee. Nee, dat lijkt mij niet.’
‘We zullen een nieuwe schatbewaarder nodig hebben. Als het niet zo onrustig was in de Vallei, zou ik Petyr Baelish terughalen, maar… ik ben geneigd ser Harys in dat ambt uit te proberen. Slechter dan Gyllis kan hij het niet doen, en hij hoest tenminste niet.’
‘Ser Harys is de Hand des konings,’ zei Taena.
Ser Harys is een gijzelaar, en nog een zwakke bovendien. ‘Het is tijd dat Tommen een krachtdadiger Hand krijgt.’
Heer Orten keek op van zijn wijnbeker. ‘Krachtdadig. Uiteraard.’ Hij aarzelde. ‘Wie…?’
‘U, heer. Het zit u in het bloed. Uw grootvader verving mijn eigen vader als Aerys’ Hand.’ De vervanging van Tywin Lannister door Owen Blijleven was natuurlijk neergekomen op het vervangen van een strijdros door een ezel, maar Owen was een oude, afgeleefde man geweest toen Aerys hem verhief, beminnelijk, maar inefficiënt. Zijn kleinzoon was jonger, en… nu ja, hij heeft een sterke vrouw. Het was jammer dat Taena niet als Hand kon dienen. Ze was driemaal zoveel mans als haar echtgenoot, en veel amusanter. Maar ze was tevens een Myrische en een vrouw, dus moest ze maar genoegen nemen met Orten. ‘Ik twijfel er niet aan of u bent bekwamer dan ser Harys.’ De inhoud van mijn kamerpot is bekwamer dan ser Harys. ‘Stemt u ermee in als Hand te dienen?’
‘Ik… ja, natuurlijk. Uwe genade bewijst mij een grote eer.’
Een grotere dan je verdient.’U hebt mij als opperrechter naar behoren gediend, heer. En dat zult u blijven doen in deze… deze tijden van beproeving die ons te wachten staan.’ Toen ze zag dat Blijleven haar bedoeling had begrepen, wendde de koningin zich met een glimlach tot de zanger. ‘En jij verdient ook een beloning voor alle lieflijke liederen die je tijdens het eten voor ons hebt gespeeld. De goden hebben je begiftigd.’
De zanger boog. ‘Dat is heel vriendelijk van uwe genade.’
‘Niet vriendelijk,’ zei Cersei, ‘maar de zuivere waarheid. Taena heeft me verteld dat je de Blauwe Bard wordt genoemd.’
‘Dat klopt, uwe genade.’ De laarzen van de zanger waren van soepel, blauw kalfsleer, zijn hozen van fijne, blauwe wol. De tuniek die hij droeg was van opengewerkte, lichtblauwe zijde met glanzend blauw satijn eronder. Hij was zelfs zover gegaan zijn haar blauw te verven, in de trant van de Tyroshi. Het viel lang en krullend tot op zijn schouders en geurde alsof het met rozenwater gewassen was. Vast en zeker van blauwe rozen. Zijn tanden zijn tenminste wit. Het waren mooie tanden, zelfs geen klein beetje scheef.
‘Je hebt geen andere naam?’
Een zweem van roze bedekte zijn wangen. ‘Als jongen werd ik Wout genoemd. Een prima naam voor een ploegersknecht, maar minder geschikt voor een zanger.’
De Blauwe Bard had dezelfde kleur ogen als Robert. Alleen al daarom haatte ze hem. ‘Het is gemakkelijk te zien waarom u de favoriet van vrouwe Marjolij bent.’
‘Hare genade is heel vriendelijk. Ze zegt dat ik haar genoegen schenk.’
‘O, daar twijfel ik niet aan. Mag ik je luit zien?’
‘Als het uwe genade behaagt.’ Onder alle hoffelijkheid viel een spoortje nervositeit te bespeuren, maar hij overhandigde haar niettemin de luit. Men weigert geen verzoek van een koningin.
Cersei tokkelde een snaar aan en glimlachte bij het geluid. ‘Zo zalig en droevig als de liefde. Vertel eens, Wout… toen je voor het eerst met Marjolij het bed deelde, was dat voordat ze met mijn zoon trouwde of erna?’
Even leek hij het niet te begrijpen. Toen hij dat eenmaal wel deed, werden zijn ogen groot. ‘Uwe genade is verkeerd ingelicht. Ik zweer u, ik heb nooit…’
‘Leugenaar!’ Cersei sloeg de zanger met de luit in zijn gezicht, zo hard dat het beschilderde hout brak en versplinterde. ‘Heer Orten, laat mijn wachters komen om dit sujet af te voeren naar de kerkers.’
Het gezicht van Orten Blijleven was klam van angst. ‘Dit… o, wat een schande… heeft hij het gewaagd de koninginte verleiden?’
‘Andersom, vrees ik, maar hij is desondanks een verrader. Laat hem voor heer Qyborn zingen.’
De Blauwe Bard werd wit. ‘Nee.’ Het bloed droop van zijn lip, die door de luit was opengereten. ‘Ik heb nooit…’ Toen Blijleven hem bij de arm greep, schreeuwde hij: ‘Genade, Moeder, nee!’
‘Ik ben je moeder niet,’ zei Cersei tegen hem.
Zelfs in de zwarte cellen waren ontkenningen, gebeden en smeekbeden om genade het enige wat ze uit hem kregen. Het duurde niet lang of het bloed stroomde over zijn kin door alle uitgeslagen tanden en hij pieste drie keer zijn donkerblauwe hozen onder, maar toch bleef de man volharden in zijn leugens. ‘Kan het zijn dat we de verkeerde zanger hebben?’ vroeg Cersei.
‘Alle dingen zijn mogelijk, uwe genade. Weest u niet bang. Voor de nacht om is, zal de man bekennen.’ Hier beneden in de kerkers droeg Qyborn grof gesponnen wol en het leren voorschoot van een smid. Tegen de Blauwe Bard zei hij: ‘Het spijt me als de wachters ruw met je zijn omgesprongen. Hun gebrek aan hoffelijkheid is betreurenswaardig.’ Zijn stem klonk vriendelijk en bezorgd. ‘Het enige wat we van je willen, is de waarheid.’
‘Ik heb u de waarheid verteld,’ snikte de zanger. IJzeren kluisters hielden hem stevig tegen de koude stenen muur gedrukt.
‘Wij weten wel beter.’ Qyborn had een scheermes in zijn hand waarvan de kling flauw glansde in het toortslicht. Hij sneed de kleren van de Blauwe Bard weg tot de man naakt was op zijn hoge blauwe laarzen na. Het haar tussen zijn benen was bruin, zag Cersei vermaakt. ‘Vertel ons hoe je de kleine koningin hebt bevredigd,’ beval ze.
‘Ik heb nooit… ik heb gezongen, meer niet, gezongen en gespeeld. Haar dames kunnen dat bevestigen. Ze waren er altijd bij. Haar nichten.’
‘Met hoeveel van hen heb je vleselijke omgang gehad?’
‘Met geen van hen. Ik ben maar een zanger. Alstublieft.’
Qyborn zei: ‘Uwe genade, wellicht heeft deze arme man alleen maar voor Marjolij gespeeld terwijl ze andere minnaars ontving.’
‘Nee. Ik smeek u. Ze heeft nooit… ik heb gezongen, alleen maar gezongen.’ Heer Qyborn liet zijn hand over de borst van de Blauwe Bard gaan. ‘Neemt ze tijdens jullie liefdesspel je tepels in haar mond?’ Hij nam er een tussen zijn duim en wijsvinger en draaide. ‘Sommige mannen vinden dat fijn. Hun tepels zijn even gevoelig als die van een vrouw.’ Het scheermes flitste, de zanger krijste het uit. Op zijn borst huilde een rood oog bloedige tranen. Cersei voelde zich misselijk. Een deel van haar wilde de ogen sluiten, zich omdraaien, er een eind aan maken. Maar zij was de koningin en dit was verraad. Heer Tywin zou zich niet omgedraaid hebben.
Uiteindelijk vertelde de Blauwe Bard hun zijn hele leven, vanaf zijn eerste naamdag. Zijn vader was kuiper geweest en Wout was daar ook toe opgeleid, maar als jongen had hij gemerkt dat hij beter was in het maken van luiten dan van vaten. Toen hij twaalf was, was hij weggelopen om zich bij een troep muzikanten aan te sluiten die hij op een jaarmarkt had horen spelen. Hij was het halve Bereik doorgetrokken voordat hij naar Koningslanding was gekomen in de hoop aan het hof in de gunst te raken.
‘Gunst?’ Qyborn grinnikte. ‘Noemen vrouwen het tegenwoordig zo?
Ik vrees dat je te veel in de gunst bent geraakt, vriend… en bij de verkeerde koningin. De ware staat voor je.’
Ja. Cersei gaf Marjolij Tyrel hier de schuld van. Als zij er niet was geweest, had Wout een lang en vruchtbaar leven kunnen leiden terwijl hij zijn liedjes zong en naar bed ging met varkenshoedsters en dochters van keuterboertjes. Zij heeft mij hier door haar geïntrigeer toe gedwongen. Ze heeft me met haar verraad bezoedeld.
Tegen de ochtend zaten de hoge laarzen van de zanger vol bloed en had hij hun verteld hoe Marjolij zichzelf streelde terwijl ze toekeek hoe haar nichten hem met hun mond genot schonken. Andere keren zong hij voor haar terwijl zij haar lusten botvierde met andere minnaars. ‘Wie waren dat?’ wilde de koningin weten, en de beklagenswaardige Wout noemde ser Langknaap de Lange, Lambert Klapbes, Jalabhar Xho, de Roodweijn-tweellng, Osny Ketelzwart, Hugo Klip en de Bloemenridder.
Dat beviel haar niet. Ze waagde het niet om de naam van de held van Drakensteen te besmeuren. Bovendien zou niemand die ser Loras kende dat ooit geloven. De Roodweijns konden er ook geen deel aan hebben. Zonder het Prieel en zijn vloot had het rijk geen enkele hoop zich van die Euron Kraaienoog en zijn vervloekte ijzermannen te ontdoen. ‘Het enige wat je doet is namen ophoesten van mannen die je in haar vertrekken hebt gezien. Wij willen de waarheid!’
‘De waarheid.’ Wout keek haar aan met het ene blauwe oog dat Qyborn hem gelaten had. Bloed borrelde door de gaten waar zijn voortanden hadden gezeten. ‘Misschien heb ik het me… verkeerd herinnerd.’ ‘Horas en Hobber hadden hier part noch deel aan, nietwaar?’
‘Nee,’ gaf hij toe. ‘Zij niet.’
‘Wat ser Loras betreft, ik weet zeker dat Marjolij grote moeite heeft gedaan om voor haar broer verborgen te houden wat ze deed.’
‘Dat was ook zo. Nu weet ik het weer. Ik moest me een keer onder het bed verstoppen toen ser Loras bij haar op bezoek kwam. “Hij mag het nooit weten,” zei ze.’
‘Dit liedje bevalt me beter.’ De grote heren konden er beter buiten blijven, dat was het beste. Maar de anderen… ser Langknaap was een hagenridder geweest, Jalabhar Xho was een balling en een bedelaar, Klip was slechts een lijfwacht van de kleine koningin. En Osny is het toefje op de pudding. ‘Ik weet dat je je beter voelt nu je de waarheid hebt verteld. Bedenk dat wel als Marjolij straks terechtstaat. Mocht je dan weer gaan liegen…’
‘Dat zal ik niet doen. Ik zal het naar waarheid vertellen. En daarna…’
‘…zul je het zwart mogen aannemen. Op mijn woord.’ Cersei keerde zich naar Qyborn toe. ‘Zorg dat zijn wonden worden schoongemaakt en verbonden en geef hem papavermelk tegen de pijn.’
‘Uwe genade is goedgunstig.’ Qyborn liet het bebloede scheermes in een emmer azijn vallen. ‘Marjolij zal zich afvragen waar haar bard gebleven is.’
‘Zangers komen en gaan, daar zijn ze berucht om.’
Nadat ze de donkere stenen trap uit de zwarte cellen beklommen had, was Cersei buiten adem. Ik moet uitrusten. De waarheid achterhalen was vermoeiend werk en ze vreesde voor wat er moest volgen. Ik moet sterk zijn. Wat ik moet doen, doe ik voor Tommen en het rijk. Het was jammer dat Meggie de Kikker dood was. Ik heb schijt aan je profetie, oud mens. De kleine koningin mag dan jonger zijn dan ik, mooier is ze nooit geweest, en binnenkort is ze dood.
Vrouwe Blijleven wachtte in haar slaapvertrek. Het was het holst van de nacht en de dageraad was nader dan de avondschemering. Jocelyn en Dorcas lagen allebei te slapen, maar Taena niet. ‘Was het heel erg?’ vroeg ze.
‘Je hebt geen idee. Ik heb slaap nodig, maar ik ben bang om te dromen.’
Taena streek haar over het haar. ‘Het was allemaal voor Tommen.’
‘Dat was het. Ik weet het.’ Cersei huiverde. ‘Mijn keel is rauw. Wees lief en schenk wat wijn voor me in.’
‘Als het u behaagt. Dat is alles wat ik wil.’
Leugenaarster. Ze wist wat Taena wilde. Het moest maar. Als de vrouw smoorverliefd op haar was, hielp dat Cersei van de trouw van haar en haar man verzekeren. In een wereld die zo vol verraad was, was dat wel een paar kussen waard. Ze is niet erger dan de meeste mannen. In elk geval loop ik geen gevaar om ooit zwanger van haar te worden.
De wijn hielp, maar niet genoeg. ‘Ik voel me smerig,’ klaagde de koningin terwijl ze met haar beker in haar hand bij het raam stond.
‘Een bad zal u goeddoen, mijn lief.’ Vrouwe Blijleven wekte Dorcas en Jocelyn en liet hen warm water halen. Toen de tobbe vol was, hielp ze de koningin met uitkleden; met behendige vingers reeg ze haar snoeren los en liet de japon van haar schouders glijden. Toen deed ze snel haar eigen jurk uit en liet die in een hoopje op de vloer achter.
Ze baadden samen, Cersei achterovergeleund in Taena’s armen. ‘Het ergste hiervan moet Tommen bespaard blijven,’ zei ze tegen de vrouw uit Myr. ‘Marjolij gaat nog steeds iedere dag met hem naar de sept om de goden te vragen of ze haar broer willen genezen.’ Ergerlijk genoeg bleef ser Loras zich aan het leven vastklampen. ‘Hij is ook erg op haar nichten gesteld. Het zal hem hard vallen om ze allemaal te verliezen.’
‘Misschien zijn ze niet alle drie schuldig,’ opperde vrouwe Blijleven. ‘Het zou best kunnen dat een van hen niet meegedaan heeft. Als de dingen die ze zag haar beschaamd en misselijk maakten …’
‘…valt ze er wellicht toe over te halen tegen de anderen te getuigen?
‘Ja, heel goed, maar wie is er onschuldig.’
‘Alla.’
‘De bedeesde?’
‘Die indruk maakt ze, maar ze is eerder geslepen dan bedeesd. Laat haar maar aan mij over, mijn lief.’
‘Graag.’ De bekentenis van de Blauwe Bard alleen zou nooit voldoende zijn. Zangers logen per slot om in hun levensonderhoud te voorzien. Aan Alla Tyrel zouden ze heel veel hebben, als Taena haar kon leveren. ‘Ser Osny moet ook bekennen. Aan de anderen moet te verstaan gegeven worden dat ze uitsluitend door een bekentenis de vergiffenis van de koning en de Muur kunnen verkrijgen.’ Jalabhar Xho zou de waarheid wel aantrekkelijk vinden. Van de overigen was ze minder zeker, maar Qyborn bezat veel overredingskracht…
De dageraad brak aan boven Koningslanding, toen ze uit de tobbe stapten. Na haar lange onderdompeling was de huid van de koningin wit en rimpelig. ‘Blijf bij me,’ zei ze tegen Taena. ‘Ik wil niet alleen slapen.’ Voordat ze onder haar dekbed kroop, sprak ze zelfs nog een gebed uit, waarin ze de Moeder om mooie dromen smeekte.
Ze bleek haar adem verspild te hebben; zoals altijd waren de goden doof. Cersei droomde dat ze weer beneden in de zwarte cellen was, alleen was zij ditmaal aan de muur geketend in plaats van de zanger. Ze was naakt, en er droop bloed uit de punten van haar borsten, waarvan de Kobold met zijn tanden de tepels had afgerukt. ‘Alsjeblieft,’ smeekte ze, ‘alsjeblieft, niet mijn kinderen, doe mijn kinderen geen kwaad.’ Tyrion lachte haar slechts honend toe. Hij was ook naakt, bedekt met ruig haar, zodat hij meer op een aap dan een man leek. Je zult ze zien kronen,’ zei hij, ‘en je zult ze zien sterven.’ Toen nam hij haar bloedende borst in zijn mond en begon te zuigen, en de pijn vlijmde als een gloeiend mes door haar heen.
Ze werd huiverend in Taena’s armen wakker. ‘Een boze droom,’ zei ze zwakjes. ‘Heb ik geschreeuwd? Het spijt me.’
‘Bij daglicht vergaan dromen tot stof. Was het de dwerg weer? Waarom jaagt hij u zo’n angst aan, dat malle kleine mannetje?’
‘Hij gaat me vermoorden. Dat is me voorspeld toen ik tien was. Ik wilde weten met wie ik zou trouwen, maar zij zei…’
‘Zij?’
‘De maegi.’ De woorden tuimelden uit haar mond. Ze kon Melara Heyspaan nog horen beweren dat als ze maar nooit over de voorspellingen spraken, die niet in vervulling zouden gaan. Maar in die put was ze niet zo stil. Ze krijste en schreeuwde. ‘Tyrion is de valonqar,’ zei ze. ‘Gebruiken jullie dat woord in Myr? Het is Hoog-Valyrisch en het betekent “kleine broer”.’ Ze had septa Saranella naar het woord gevraagd toen Melara verdronken was.
Taena greep haar hand en streelde die. ‘Dat was een hatelijke oude vrouw, oud, ziek en lelijk. U was jong en mooi, vol leven en trots. Ze woonde in Lannispoort, zei u, dus zal ze geweten hebben van de dwerg, en hoe hij uw moeders dood werd. Omdat u was wie u bent, durfde dat schepsel u niet te slaan, dus trachtte ze u met haar addertong te verwonden.’
Zou het kunnen? Cersei wilde het graag geloven. ‘Maar Melara stierf, precies zoals ze had voorzegd. Ik ben nooit met prins Rhaegar getrouwd. En Joffry… de dwerg heeft mijn zoon gedood waar ik bij was.’
‘Eén zoon,’ zei vrouwe Blijleven, ‘maar u hebt er nog een, lief en sterk, en hem zal nooit kwaad geschieden.’
‘Nooit, zolang ik leef.’ Dat ze het zei, hielp haar om te geloven dat het zo was. Bij daglicht vergaan dromen tot stof, ja. Buiten scheen de ochtendzon door een wolkensluier heen.
Cersei glipte onder de dekens uit. ‘Vanochtend zal ik met de koning ontbijten. Ik wil mijn zoon zien.’ Alles wat ik doe, doe ik voor hem.
Tommen hielp haar om zichzelf weer te worden. Hij was haar nog nooit zo dierbaar geweest als die ochtend, zoals hij zat te babbelen over zijn poesjes terwijl hij honing op een homp warm zwart brood vers uit de oven liet lopen. ‘Ser Grijp heeft een muisje gevangen,’ vertelde hij haar, ‘maar vrouwe Snorre heeft het van hem gestolen.’
Ik ben nooit zo lief en onschuldig geweest, dacht Cersei. Hoe kan hij ooit dit wrede rijk hopen te regeren? De moeder in haar wilde hem alleen maar beschermen; de koningin in haar wist dat hij harder moest worden, wilde de IJzeren Troon hem niet verslinden. ‘Ser Grijp moet leren voor zijn rechten op te komen,’ zei ze. ‘In deze wereld worden de zwakken altijd het slachtoffer van de sterken.’
Daar dacht de koning over na terwijl hij de honing van zijn vingers likte. ‘Als ser Loras terugkomt, ga ik leren vechten met lans, zwaard en morgenster, net als hij.’
‘Je zult leren vechten,’ beloofde de koningin, ‘maar niet van ser Loras. Hij komt niet meer terug, Tommen.’
‘Marjolij zegt van wel. We bidden voor hem. We vragen om de genade van de Moeder, en of de Krijgsman hem kracht wil schenken. Elinor zegt dat dit voor ser Loras het zwaarste gevecht is.’
Ze streek zijn haar naar achteren, de zachte, gouden krullen die haar zozeer aan Jof deden denken. ‘Ga je de middag bij je vrouw en haar nichten doorbrengen?’
‘Vandaag niet. Ze moet vasten en zich reinigen, zei ze.’
Vasten en reinigen… o, voor Maagdendag. Het was al jaren geleden sinds Cersei die bijzondere feestdag in acht had hoeven nemen. Driemaal gehuwd, en toch wil ze ons doen geloven dat ze nog maagd is. Ingetogen en in het wit gekleed zou de kleine koningin haar kakelkippen voorgaan naar Baelors Sept om hoge witte kaarsen aan de voeten van de maagd aan te steken en perkamenten slingers om haar heilige hals te hangen. Een paar van haar kakelkippen, in elk geval. Op Maagdendag werden weduwen, moeders en hoeren samen met de mannen uit de sept geweerd, opdat ze de geheiligde hymnen van de onschuld niet zouden ontwijden. Slechts ongerepte maagden konden…
‘Moeder? Heb ik iets verkeerds gezegd?’
Cersei kuste haar zoon op zijn voorhoofd. ‘Je hebt iets heel verstandigs gezegd, lieve schat. Ga nu maar gauw met je poesjes spelen.’ Naderhand ontbood ze ser Osny Ketelzwart naar haar kemenade. Hij kwam bezweet en opschepperig van de binnenplaats aanstappen en toen hij knielde, kleedde hij haar met zijn ogen uit, zoals altijd.
‘Sta op, ser, en kom naast me zitten. U hebt mij eens een waardevolle dienst bewezen, maar wat u nu te doen staat, vergt meer.’
‘Ja ja, en ik heb iets dat staat voor u.’
‘Dat moet wachten.’ Ze liet haar vingertoppen lichtjes over zijn littekens glijden. ‘Herinnert u zich de hoer waar u deze aan te danken hebt? Die krijgt u wanneer u van de Muur terugkomt. Wilt u dat?’
‘Ik wil u.’
Het juiste antwoord. ‘Eerst moet u uw verraad bekennen. Iemands zonden kunnen zijn ziel vergiftigen als ze blijven dooretteren. Ik weet dat het moeilijk voor u moet zijn om te leven met wat u hebt gedaan. Het is hoog tijd dat u zich van uw schande bevrijdt.’
‘Schande?’ Osny leek niet te weten hoe hij het had. ‘Ik heb tegen Osmund gezegd dat Marjolij alleen maar flirt. Ze laat me nooit meer doen dan…’
‘Heel ridderlijk van u om haar te beschermen,’ viel Cersei hem in de reden, ‘maar u bent een te goed ridder om met uw wandaden te blijven leven. Nee, u moet vanavond nog naar de Grote Sept van Baelor gaan en met de Hoge Septon spreken. Als de zonden van een man zo zwart zijn, kan slechts Zijne Hoge Heiligheid hem redden van de folteringen van de hel. Vertel hem hoe u het bed hebt gedeeld met Marjolij en haar nichten.’
Osny knipperde met zijn ogen. ‘Wat, ook met de nichten?’
‘Met Megga en Elinor,’ besliste ze. ‘Nooit met Alla.’ Dat kleine detail zou het hele verhaal geloofwaardiger maken. ‘Alla zat er altijd bij te huilen en smeekte de anderen om op te houden met zondigen.’
‘Alleen Megga en Elinor? Of ook Marjolij?’
‘Marjolij, jazeker. Zij was de aanstichtster.’
Ze vertelde hem alles wat ze in gedachten had. Terwijl Osny luisterde, nam zijn gezicht langzaam maar zeker een ongeruste uitdrukking aan. Toen ze uitgesproken was, zei hij: ‘Nadat u haar hoofd eraf hebt gehakt, wil ik die kus hebben die ze me nooit heeft gegeven.’
‘U mag alle kussen hebben die u maar wilt.’
‘En daarna de Muur?’
‘Alleen maar voor een poosje. Tommen is een vergevingsgezinde koning.’
Osny krabde zijn gehavende wang. ‘Als ik over een vrouw lieg, ben ik gewoonlijk degene die zegt dat ik haar nooit heb genaaid terwijl zij zeggen van wel. Dit… ik heb nog nooit tegen een Hoge Septon gelogen. Als je ’t mij vraagt ga je daarvoor naar de een of andere hel. Een van de akelige.’
De koningin was enigszins onthutst. Vroomheid was wel het laatste wat ze van een Ketelzwart had verwacht. ‘Weigert u mij te gehoorzamen, ser?’
‘Nee.’ Osny raakte haar gouden haar aan. ‘Het punt is, de beste leugens zijn die, waarin iets van waarheid schuilt… om er sjeu aan te geven, als het ware. En u wilt dat ik ga zeggen dat ik een koningin heb genaaid…’
Ze had hem bijna in zijn gezicht geslagen. Bijna. Maar ze was al te ver gegaan, en er stond te veel op het spel. Alles wat ik doe, doe ik voor Tommen. Ze keek opzij en greep ser Osny’s hand met de hare, en ze kuste zijn vingers. Ze waren ruw en hard, eeltig van het zwaard. Robert had zulke handen, dacht ze.
Cersei sloeg haar armen om zijn nek. ‘Ze moeten niet kunnen zeggen dat ik een leugenaar van je heb gemaakt,’ fluisterde ze met een omfloerste stem. ‘Geef me een uur, en kom dan naar mijn slaapvertrek.’
‘We hebben lang genoeg gewacht.’ Hij stak zijn vingers in het keursje van haar japon en gaf een ruk, en de zijde scheurde met een scherp geluid, zo hard dat Cersei vreesde dat de halve Rode Burcht het gehoord moest hebben. ‘Trek de rest uit voordat ik die ook verscheur, zei hij. De kroon kun je ophouden. Ik zie je graag met de kroon op.’