Catelyn

Het was te ver weg om de banieren duidelijk te onderscheiden, maar zelfs door de mistbanken heen zag ze dat ze wit waren, met een donkere vlek in het midden die alleen maar de grijze schrikwolf van Stark op zijn veld van ijs kon zijn. Toen ze het met eigen ogen zag hield Catelyn haar paard in en boog dankbaar het hoofd. De goden waren goed. Ze was niet te laat.

‘Ze wachten onze komst af, vrouwe,’ zei ser Wylis Manderling.

‘Daar kon mijn vader immers een eed op doen?’

‘Dan moeten we ze niet langer laten wachten, ser.’ Ser Brynden Tulling gaf zijn paard de sporen en draafde energiek op de banieren af. Catelyn reed naast hem.

Ser Wylis en zijn broer ser Wendel volgden hen aan het hoofd van hun troepen, bijna vijftienhonderd man: ruim twintig ridders en evenzovele schildknapen, tweehonderd bereden lansknechten, zwaard vechters en vrij ruiter s, en verder voetknechten, bewapend met speren, pieken en drietanden. Heer Weyman was achtergebleven om de verdediging van Withaven op zich te nemen. Hij liep tegen de zestig en was te dik geworden om paard te rijden. ‘Als ik had gedacht dat ik ooit van mijn leven nog eens oorlog zou moeten voeren had ik minder paling gegeten,’ had hij tegen Catelyn gezegd toen hij haar schip had verwelkomd, en hij had met beide handen zijn omvangrijke buik beklopt. Zijn vingers waren net worstjes.

‘Maar mijn jongens brengen u veilig bij uw zoon, weest u maar niet bang.’

Zijn ‘jongens’ waren allebei ouder dan Catelyn, en ze had liever gehad dat ze minder op hun vader leken. Ser Wylis kwam maar enkele palingen te kort om zijn eigen paard niet meer te kunnen berijden. Ze had met het arme dier te doen. Ser Wendel, de jongste van de jongens, zou de dikste man zijn geweest die ze ooit had gezien als ze zijn vader en broer niet had ontmoet. Wylis was rustig en vormelijk, Wendel luidruchtig en uitbundig. Allebei hadden ze een opvallende walrussnor en een hoofd zo kaal als een babybips, en geen van beiden schenen ze ook maar één kledingstuk zonder etensvlekken te bezitten. Toch mocht ze hen wel. Ze hadden haar bij Robb gebracht, zoals hun vader had beloofd, en de rest deed er niet toe. Ze was blij om te merken dat haar zoon ogen vooruit had gestuurd, zelfs naar het oosten. Als ze kwamen zouden de Lannisters uit het zuiden komen, maar het was goed dat Robb voorzichtig was. Mijn zoon trekt met een leger ten strijde, dacht ze, en nog steeds kon ze het maar half geloven. Ze was vreselijk bezorgd om hem en om Winterfel, maar toch voelde ze ook een zekere trots, dat viel niet te ontkennen. Een jaar geleden was hij nog een jongen geweest. Ze vroeg zich af wat hij nu was.

De voorposten kregen de banieren van de Manderlings in het oog — de witte meerman die met een drietand in de hand uit een blauwgroene zee oprees — en begroetten hen hartelijk. Ze werden naar een stuk hooggelegen grond geleid dat droog genoeg was om een kamp op te slaan. Ser Wylis liet halt houden en bleef met de manschappen achter om vuren aan te leggen en de paarden te laten verzorgen, terwijl ser Wendel met Catelyn en haar oom doorreed om namens hun vader hun leenheer respect te betuigen.

De grond onder de hoeven van hun paarden was zacht en vochtig en liep langzaam omlaag langs rokerige turfvuren, rijen paarden en wagens die zwaar beladen waren met hard brood en gezouten rundvlees. Op een rots die boven het omliggende terrein uitstak kwa-men ze voorbij het paviljoen van een van de heren, met wanden van zwaar zeildoek. Catelyn herkende de banier: de elandstier van Hoornwoud, bruin op een veld van donker oranje.

Vlak daarachter ontwaarde ze door de nevels heen de wallen en torens van de Motte van Cailin… of wat ervan restte. Reusachtige zwarte basaltblokken, stuk voor stuk zo groot als een pachtershuisje, lagen her en der verspreid als houten speelgoedblokken van een kind, half in de drassige grond verzonken. Verder restte er niets van de courtinemuur die eens even hoog was opgerezen als die van Winterfel. De houten woonburcht was geheel verdwenen, al duizend jaar geleden weggerot, en geen plank gaf meer aan waar hij had gestaan. Drie torens waren alles wat er nog over was van het grote bolwerk van de Eerste Mensen… drie, waar er vroeger twintig hadden gestaan, als je de verhalenvertellers mocht geloven. De Poorthuistoren zag er solide genoeg uit en had aan weerszijden warempel nog een paar voet muur. De Dronkenmanstoren, verderop in het moeras, op de vroegere hoek van de zuid-en de westmuur, stond scheef als een man die op het punt stond een maag vol wijn in de goot uit te kotsen. En de lange, slanke Kindertoren, waar volgens de legende de kinderen van het woud eens hun naamloze goden hadden opgeroepen om de hamer der wateren te zenden, was de helft van zijn trans kwijt. Het leek net of een groot beest een hap uit de kantelen langs de bovenrand had genomen en het puin in het moeras had uitgespuugd. Alle drie de torens waren groen van het mos. Tussen de stenen aan de noordkant van de Poorthuistoren groeide een boom waarvan de knoestige takken met vezelige witte draperieën van spookhuid waren behangen.

‘Barmhartige goden,’ riep ser Brynden toen hij zag wat ze voor zich hadden. ‘Is dit de Motte van Cailin? Het is niet meer dan een…’

‘… dodelijke val,’ maakte Catelyn zijn zin af. ‘Ik weet hoe het eruitziet, oom. Ik dacht precies hetzelfde toen ik het voor het eerst zag, maar Ned verzekerde me dat deze ruïne geduchter is dan ze lijkt. De drie resterende torens bestrijken de heirweg van alle kanten, en elke vijand moet ertussendoor. Het moeras is hier ondoordringbaar, vol drijfzand en zuigkolken, en het krioelt er van de slangen. Om een van de torens te bestormen moeten de krijgslieden tot hun middel door zwarte modder waden, een gracht vol hagedisleeuwen oversteken en tegen muren vol glibberig mos opklimmen, terwijl ze al die tijd blootstaan aan een regen van pijlen uit de andere torens.’ Ze wierp haar oom een grimmig lachje toe. ‘En ’s nachts komen de spoken, zeggen ze, kille, wraakzuchtige geesten uit het noorden die dorsten naar zuidelijk bloed.’

Ser Brynden grinnikte. ‘Help me eraan herinneren dat ik hier niet blijf hangen. Voor zover ik weet ben ik ook een zuiderling.’

Op alle drie de torens waren standaards gehesen. De zonnebundel van de Karstarks hing van de Dronkenmanstoren, onder de schrikwolf, en op de Kindertoren was de reus van de Grootjon met zijn verbrijzelde ketenen te zien. Maar van de Poorthuistoren wapperde uitsluitend de Stark-banier. Daar had Robb zijn intrek genomen. Catelyn reed erheen, gevolgd door ser Brynden en ser Wendel. Hun paarden stapten langzaam over de weg van stammetjes en planken die dwars over de groenzwarte moddervelden waren gelegd. Ze trof haar zoon aan te midden van zijn vaders baanderheren, in eefi tochtige zaal waar in een zwarte haard een turfvuur smeulde. Hij zat aan een massief stenen tafel met een stapel kaarten en papieren voor zich, in druk gesprek gewikkeld met Rous Bolten en de Grootjon. Aanvankelijk merkte hij haar niet op… maar zijn wolf wel. Het grote, grijze beest lag bij het vuur, maar toen Catelyn binnenkwam hief het zijn kop op, en zijn gouden ogen keken recht in de hare. Een voor een vielen de heren stil, en in die plotselinge stilte keek Robb op en zag haar. ‘Moeder?’ zei hij, zijn stem schor van emotie.

Catelyn was het liefst naar hem toe gerend om hem op zijn dierbare voorhoofd te kussen, haar armen om hem heen te slaan en hem zo dicht tegen zich aan te drukken dat hem nooit enig kwaad kon overkomen… maar hier, in aanwezigheid van zijn heren, durfde ze dat niet. Hij speelde de rol van een man, en die wilde ze hem niet ontnemen. Dus bleef ze aan het andere uiteinde van het platte stuk basalt staan dat als tafel diende. De schrikwolf stond op en liep op haar af. Hij leek groter dan een wolf hoorde te zijn. ‘Je hebt je baard laten staan,’ zei ze tegen Robb terwijl Grijze Wind haar hand besnuffelde. Hij wreef over zijn stoppelkaken, plotseling verlegen. ‘Ja.’ De haartjes op zijn kin waren roder dan zijn hoofdhaar.

‘Het bevalt me wel.’ Catelyn streelde voorzichtig de kop van zijn wolf. ‘Zo lijk je op mijn broer Edmar.’ Grijze Wind beet even zacht en speels in haar vingers en draafde toen weer terug naar zijn plekje bij het vuur. Ser Heiman Langhart was de eerste die in navolging van de schrikwolf naar haar toeliep om zijn respect te betuigen. Hij knielde voor haar neer en drukte zijn voorhoofd tegen haar hand. ‘Vrouwe Catelyn,’ zei hij, ‘u bent mooi als altijd, een welkome aanblik in troebele tijden.’ De Hanscoes volgden, Galbart en Robet, en Grootjon Omber, en de rest, een voor een. Theon Grauwvreugd was de laatste. ‘Ik had niet verwacht u hier te zien, vrouwe,’ zei hij al knielend.

‘Ik had niet verwacht hier te komen,’ zei Catelyn, ‘tot ik in Withaven aan land ging en van heer Weyman te horen kreeg dat Robb de banieren bijeen had geroepen. U kent zijn zoon, ser Wendel.’ Wendel Manderling trad naar voren en boog zo diep als zijn omvang toestond. ‘En mijn oom, ser Brynden Tulling, die de dienst aan mijn zuster heeft verruild voor die aan mij.’

‘De Zwartvis,’ zei Robb. ‘Dank u dat u zich bij ons hebt gevoegd, ser. We hebben moedige mannen als u nodig. En u, ser Wendel, ik ben blij met uw aanwezigheid. Is ser Rodrik ook bij u, moeder? Ik heb hem gemist.’

‘Ser Rodrik is van Withaven op weg naar het noorden. Ik heb hem tot kastelein benoemd en hem bevolen Winterfel te beheren tot wij terugkomen. Maester Luwin is een wijze raadgever, maar onbekend met de krijgskunst.’

‘Wat dat betreft hoeft u niets te vrezen, vrouwe Stark,’ zei de Grootjon tegen haar met zijn zware basstem. ‘Winterfel is veilig. We zullen binnenkort onze zwaarden in Tywin Lannisters aars steken, als u mij toestaat, en dan op naar de Rode Burcht om Ned te bevrijden.’

‘Vrouwe, één vraag, met uw welnemen.’ Rous Bolten, de heer van Fort Gruw, had een zacht stemgeluid, maar als hij het woord nam deden grotere mannen er het zwijgen toe om te luisteren. Zijn ogen waren eigenaardig flets, bijna kleurloos, en zijn blik was verontrustend. ‘Men zegt dat u heer Tywins zoon, de dwerg, gevangen houdt. Hebt u hem bij u? Waarachtig, zo’n gijzelaar zouden we goed kunnen gebruiken.’

‘Ik had Tyrion Lannister in mijn macht, maar nu niet meer,’ moest Catelyn bekennen. Dat nieuws werd door een koor van ontstelde stemmen begroet. ‘Dat zint mij evenmin als u, heren. Het heeft de goden behaagd hem te bevrijden, met behulp van die dwaze zuster van mij.’ Ze hoorde haar verachting niet zo openlijk te laten blijken, maar haar vertrek uit het Adelaarsnest was onprettig geweest. Ze had aangeboden heer Robert mee te nemen, om hem een paar jaar als pleegzoon in Winterfel op te voeden. Het gezelschap van andere jongens zou hem goed doen, had ze het gewaagd te suggereren. Lysa’s woede was beangstigend geweest. ‘Zuster of niet,’ had ze geantwoord, ‘als je me mijn zoon probeert te ontnemen vertrek je via de Maandeur.’ Daar viel verder niets meer op te zeggen. De heren popelden om haar nog meer te vragen, maar Catelyn hief een hand op. ‘We zullen later ongetwijfeld meer tijd voor al deze dingen hebben, maar ik heb een vermoeiende reis achter de rug. Ik zou mijn zoon graag alleen spreken. Dat wilt u mij uiteraard wel vergeven, heren.’ Ze liet hun geen keus. Aangevoerd door de immer welwillende heer Hoornwoud maakten de baandermannen een buiging en vertrokken. ‘Jij ook, Theon,’ voegde ze eraan toe toen Grauwvreugd bleef talmen. Hij glimlachte en liet hen alleen. Op de tafel stonden kaas en bier. Catelyn .vulde een drinkhoorn, ging zitten, nam een slokje en bestudeerde haar zoon. Hij leek sinds haar vertrek gegroeid te zijn, en met die donsbaard zag hij er ouder uit. ‘Edmar was zestien toen hij voor het eerst bakkebaarden liet staan.’

‘Ik word binnenkort zestien,’ zei Robb.

‘En nu ben je vijftien. Vijftien, en aanvoerder van een leger dat ten strijde trekt. Kon je begrijpen waarom ik bang ben, Robb?’

Zijn blik kreeg iets koppigs. ‘Er was niemand anders.’

‘Niemand?’ zei ze. ‘Wie heb ik hier dan zoeven gezien? Rous Bolten, Rickard Karstark, Galbart en Robet Hanscoe, de Grootjon, Heiman Langhart… je had het bevel aan ieder van hen kunnen opdragen. Goeie goden, je had zelfs Theon kunnen sturen, al zou dat niet mijn keus zijn geweest.’

‘Het zijn geen Starks,’ zei hij.

‘Het zijn mannen, Robb, gehard in de strijd. Jij vocht minder dan een jaar geleden nog met een houten zwaard.’

Ze zag de woede in zijn ogen opflitsen, maar die verdween weer even snel, en ineens was hij weer een jongen. ‘Ik weet het,’ zei hij, uit het veld geslagen. ‘Bent u… bent u van plan me naar Winterfel terug te sturen?’

Catelyn zuchtte. ‘Dat zou eigenlijk wel moeten. Je had nooit weg mogen gaan. Maar nu durf ik niet meer. Je bent al te ver gekomen. Op een dag zul je de leenheer van deze heren zijn. Als ik je nu wegstuur als een kind dat zonder eten naar bed moet zal hun dat bijblijven, en in een aangeschoten bui zullen ze erom lachen. De dag komt dat ze je moeten respecteren en zelfs enigszins vrezen. Gelach is de doodsteek voor iedere vrees. Dat wil ik je niet aandoen, hoezeer je veiligheid mij ook ter harte gaat.’

‘Mijn dank, moeder,’ zei hij, en door de vormelijkheid heen was zijn opluchting duidelijk hoorbaar.

Ze stak een hand over de tafel heen en raakte zijn haar aan. ‘Jij bent mijn eerstgeborene, Robb. Ik hoef maar naar je te kijken, en ik zie de dag weer voor me waarop je geboren werd, krijsend en met een rood gezicht.’

Hij stond op, duidelijk niet op zijn gemak onder haar aanraking, en liep naar de haard. Grijze Wind wreef met zijn kop langs zijn been. ‘U weet het… van vader?’

‘Ja.’ Het nieuws van Roberts plotselinge dood en Neds val hadden Catelyn meer beangstigd dan ze kon zeggen, maar ze wilde haar zoon niet laten merken hoe groot haar vrees was. ‘Heer Manderling heeft het me verteld toen ik in Withaven aanliep. Heb jij nog bericht van je zusters gehad?’

‘Er is een brief gekomen,’ zei Robb terwijl hij de schrikwolf onder zijn kin krabde. ‘En ook een voor u, maar die bereikte Winterfel samen met de mijne.’ Hij liep naar de tafel, rommelde tussen een paar kaarten en papieren en kwam terug met een verkreukeld perkament. ‘Dit is de mijne. Ik heb er geen moment aan gedacht de uwe mee te nemen.’

Iets in Robbs toon verontrustte haar. Ze streek het papier glad en las. Bezorgdheid maakte plaats voor ongeloof, vervolgens voor woede en ten slotte voor vrees. ‘Dit is een brief van Cersei, en niet van je zuster,’ zei ze toen ze klaar was. ‘De ware boodschap schuilt in wat Sansa niet zegt. Al die verhalen over hoe lief en aardig de Lannisters voor haar zijn… ik weet hoe een bedreiging eruitziet, hoe verkapt ook. Ze houden Sansa in gijzeling, en ze willen haar houden ook.’

‘Er staat niets in over Arya,’ merkte Robb op. Hij klonk heel ongelukkig.

‘Nee.’ Catelyn stond er liever niet bij stil wat dat zou kunnen betekenen, niet nu, niet hier.

‘Ik had gehoopt… als u de Kobold nog in handen had gehad… een uitwisseling van gijzelaars…’ Hij nam Sansa’s brief en verfrommelde die in zijn vuist. En niet voor het eerst, te oordelen naar de manier waarop. ‘Is er nog nieuws van het Adelaarsnest? Ik heb tante Lysa geschreven en om hulp gevraagd. Heeft ze de banieren van heer Arryn bijeengeroepen, weet u dat soms? Sluiten de ridders van de Vallei zich bij ons aan?’

‘Slechts één,’ zei ze, ‘de beste van het stel, mijn oom… maar Brynden de Zwartvis is van huis uit een Tulling. Mijn zuster is niet van plan zich buiten haar Bloedpoort te begeven.’

Dat kwam hard aan. ‘Moeder, wat moeten we doen? Ik heb dit hele leger verzameld, achttienduizend man, maar ik kan niet… ik weet niet zeker…’ Robb keek haar aan, en zijn ogen blonken. In een oogwenk was de trotse, jonge heer verdwenen en het volgende moment was hij weer een kind, een jongen van vijftien die de antwoorden bij zijn moeder zocht. Dat ging niet aan.

‘Waar ben je zo bang voor, Robb?’ vroeg ze zacht.

‘Ik…’ hij wendde zijn hoofd af om de eerste traan te verbergen.

‘Als we ten strijde trekken… zelfs als we winnen… de Lannisters hebben Sansa, en vader. Ze zullen ze vermoorden, hè?’

‘Dat willen ze ons laten geloven.’

‘U bedoelt dat ze liegen?’

‘Ik weet het niet, Robb. Wat ik wel weet, is dat je geen keus hebt. Als je naar Koningslanding gaat en trouw zweert zullen ze je nooit laten gaan. Als je met je staart tussen je benen naar Winterfel teruggaat zullen je vazallen alle respect voor je verliezen. Sommigen zullen dan misschien zelfs naar de Lannisters overlopen. Dan heeft de koningin veel minder te vrezen en kan ze met haar gevangenen doen wat ze wil. Onze grootste hoop, onze énige echte hoop, is erin gelegen dat je de vijand in het veld verslaat. Als het je zou lukken heer Tywin of de Koningsmoordenaar gevangen te nemen zou een uitwisseling heel goed mogelijk zijn. Maar dat is niet waar het om draait. Zolang jij machtig genoeg bent om ze vrees in te boezemen, zijn Ned en je zuster vermoedelijk veilig. Cersei is verstandig genoeg om te beseffen dat ze hen misschien nodig heeft om vrede te sluiten, mocht de strijd in haar nadeel uitvallen.’

‘En als de strijd niet in haar nadeel uitvalt?’ vroeg Robb. ‘Als het ons tegenzit?’

Catelyn greep zijn hand. ‘Robb, ik zal er geen doekjes om winden. Als je verliest is er geen hoop meer, voor niemand van ons. Ze zeggen dat het hart van de Rots van Casterling uit louter steen bestaat. Je weet hoe het Rhaegars kinderen is vergaan.’

Toen zag ze de vrees in zijn jonge ogen, maar er school tevens kracht in. ‘Dan zal ik niet verliezen,’ bezwoer hij.

‘Vertel me wat je weet over de gevechten in het rivierengebied,’ zei ze. Ze moest te weten zien te komen of hij er echt klaar voor was.

‘Minder dan twee weken geleden is er gevochten in de heuvels aan de voet van de Guldentand,’ zei Robb. ‘Oom Edmar had heer Vannis en heer Pijper gestuurd om de pas te verdedigen, maar de Koningsmoordenaar heeft ze overvallen en op de vlucht gejaagd. Heer Vannis sneuvelde. Het laatste nieuws was, dat heer Pijper zich liet terugzakken om zich op Stroomvliet bij uw broer en zijn andere baandermannen te voegen, op de hielen gezeten door Jaime Lannister. Maar dat is het ergste nog niet. Al die tijd dat zij in de pas vochten was heer Tywin vanuit het zuiden in aantocht met een tweede Lannister-leger. Dat schijnt nog groter te zijn dan de krijgsmacht van Jaime.

Dat moet vader geweten hebben, want hij had mannen uitgezonden om ze tegen te houden, onder de banier van de koning zelf. Het bevel had hij aan een of ander jonkertje uit het zuiden opgedragen, heer Erik of Derik of zo, maar ser Reimon Darring was erbij, en in de brief stond dat er ook nog andere ridders meegingen, en een eenheid van vaders wacht. Alleen — het was een valstrik. Heer Derik was de Rode Vork nog niet overgestoken of de Lannisters overvielen hem, banier des konings of niet. En toen ze zich via Mommersfoort wilden terugtrekken werden ze door Gregor Clegane in de rug aangevallen. Die heer Derik en nog een paar anderen zijn misschien ontsnapt, al weet niemand dat zeker, maar ser Reimon sneuvelde, samen met het merendeel van onze mannen uit Winterfel. Heer Tywin heeft de Koningsweg afgesloten, schijnt het, en nu trekt hij op naar het noorden, richting Harrenhal, en onderweg brandt hij alles plat.’

Van kwaad tot erger, dacht Catelyn. De ellende was nog groter dan ze gevreesd had. ‘Ben je van plan hem hier op te wachten?’

‘Als hij zo ver komt, maar dat gelooft geen mens,’ zei Robb. ‘Ik heb Holand Riet, vaders oude vriend in Grijswaterwacht, op de hoogte gesteld. Als de Lannisters de Nek binnentrekken zal de paalbewoner ze bij elke stap aderlaten, maar Galbart Hanscoe zegt dat heer Tywin daar te sluw voor is, en Rous Bolten is het met hem eens. Zij denken dat hij bij de Drietand zal blijven om de kastelen van de rivierheren één voor één in te nemen, tot Stroomvliet er alleen voor staat. We moeten naar het zuiden optrekken en daar slag met hem leveren.’

Catelyn werd er koud van, als ze er alleen al aan dacht. Wat voor kans had een jongen van vijftien tegen doorgewinterde legeraanvoerders als Jaime en Tywin Lannister? ‘Is dat wel verstandig? Je positie hier is ijzersterk. Ze zeggen dat de oude koningen van het Noorden bij de Motte van Cailin een tienvoudige overmacht konden weerstaan en terugslaan.’

‘Ja, maar ons voedsel en onze voorraden raken op, en dit is geen gebied dat makkelijk in ons onderhoud kan voorzien. We hebben op heer Manderling gewacht, maar nu zijn zonen zich bij ons hebben gevoegd moeten we opbreken.’

Dat waren de baanderheren die spraken met de stem van haar zoon, besefte ze. Door de jaren heen had ze velen van hen op Winterfel te gast gehad en was ze samen met Ned welkom geheten aan hun tafel en haardstee. Ze kende die mannen stuk voor stuk. Ze vroeg zich af of Robb hen kende.

En toch was het zinnig wat ze zeiden. Deze krijgsmacht die haar zoon verzameld had was geen staand leger zoals de Vrijsteden er op na hielden, noch waren het wachttroepen die in klinkende munt betaald kregen. Het waren merendeels gewone mensen: pachters, landarbeiders, vissers, schaapherders, zonen van herbergiers, handelaars en ververs, met als zuurdesem een handvol huurlingen en vrijruiters, belust op krijgsbuit. Als hun heren riepen kwamen ze… maar niet voor eeuwig. ‘Dat optrekken is allemaal goed en wel,’ zei ze tegen haar zoon, ‘maar waarheen, en met welk doel? Wat ben je van plan te doen?’

Robb aarzelde. ‘De Grootjon is voor een verrassingsaanval op heer Tywin, maar de Hanscoes en de Karstarks vinden dat we er verstandiger aan doen, om zijn leger heen te trekken en ons met oom Edmar tegen de Koningsmoordenaar te verenigen.’ Hij haalde een hand door zijn ruige, kastanjekleurige haardos en keek ongelukkig.

‘Maar tegen de tijd dat we Stroom vliet bereiken… ik weet nog niet zo zeker…’

‘Zorg dan maar dat je het wél zeker weet,’ zei Catelyn tegen haar zoon, ‘of ga naar huis om je houten zwaard weer ter hand te nemen. Je kunt het je niet veroorloven tegenover mannen als Rous Bolten en Rickard Karstark een besluiteloze indruk te maken. Vergis je niet, Robb — het zijn je baandermannen, niet je vrienden. Je hebt je als bevelhebber opgeworpen. Beveel dan ook.’

Haar zoon keek haar verrast aan, alsof hij zijn oren niet kon geloven. ‘Zoals u zegt, moeder.’

‘Dan vraag ik het nu nog eens. Wat ben jïj van plan?’

Robb trok een kaart over de tafel, een aangevreten stuk oud leer vol lijnen in verbleekte rode verf. Het had opgerold gezeten en één kant krulde nog om. Robb legde zijn dolk erop om het plat te houden. ‘Beide plannen hebben hun goede kanten, maar… kijk, als we proberen met een boog om heer Tywins krijgsmacht heen te trekken lopen we het gevaar tussen hem en de Koningsmoordenaar in de tang te raken, en als wij aanvallen… volgens alle berichten heeft hij meer voetvolk dan ik, en heel wat meer ruiters. De Grootjon zegt dat dat niet uitmaakt als we hem overvallen met zijn broek naar beneden, maar me dunkt dat iemand die zoveel veldslagen heeft uitgevochten als Tywin Lannister zich niet zo makkelijk laat verrassen.’

‘Goed,’ zei ze. Zoals hij daar over de map gebogen zat kon ze iets van Ned in zijn stem horen doorklinken. ‘Ga verder.’

‘Ik zou hier een kleine krijgsmacht achterlaten om de Motte van Cailin te verdedigen, merendeels boogschutters, en met de rest over de heirweg optrekken,’ zei hij, ‘maar zodra we de Nek door zijn zou ik ons leger opsplitsen. Dan gaat het voetvolk verder over de Koningsweg, terwijl onze ruiters bij de Tweeling de Groene Vork oversteken.’ Hij wees. ‘Als heer Tywin bericht krijgt dat we in het zuiden zijn zal hij naar het noorden optrekken om strijd te leveren met onze hoofdmacht, zodat onze ruiters zich vrijelijk over de westoever naar Stroomvliet kunnen haasten.’ Robb leunde achterover, ingenomen met zichzelf en verlangend door haar geprezen te worden, al durfde hij niet openlijk te glimlachen.

Catelyn tuurde met gefronst voorhoofd naar de kaart. ‘Zo zou je de twee onderdelen van je leger door een rivier scheiden.’

‘Jaime en heer Tywin,’ zei hij gretig, en de glimlach brak toch nog door. ‘Boven de robijnenvoorde, waar Robert zijn kroon won, is geen oversteek over de Groene Vork. Die is er pas weer bij de Tweeling, helemaal hier, en die brug wordt door heer Frey beheerst. Dat is toch een baanderman van uw vader?’

Heer Frey Laat, dacht Catelyn. ‘Jawel,’ bevestigde ze, ‘maar mijn vader heeft hem nooit vertrouwd. En dat kun jij beter ook niet doen.’

‘Ik zal het niet doen,’ beloofde Robb. ‘Wat vindt u ervan?’

Haars ondanks was ze onder de indruk. Hij ziet eruit als een Tulling, dacht ze, maar toch is en blijft hij de zoon van zijn vader, en Ned is een goede leermeester geweest. ‘Welke krijgsmacht had jij willen aanvoeren?’

‘De ruiterij,’ antwoordde hij meteen. Weer precies zijn vader: Ned nam de gevaarlijkste taak ook altijd zelf op zich.

‘En de andere?’

‘De Grootjon zegt steeds dat we heer Tywin moeten verpletteren. Ik dacht dat ik hem die eer dan maar moest gunnen.’

Dat was zijn eerste misstap, maar hoe moest ze hem dat duidelijk maken zonder zijn ontluikende zelfvertrouwen te beschadigen? ‘Je vader zei eens dat de Grootjon onbevreesd was als geen ander.’

Robb grijnsde. ‘Toen Grijze Wind twee van zijn vingers opvrat lachte hij erom. Dus u bent het ermee eens?’

‘Je vader is niet onbevreesd,’ hield Catelyn hem voor. ‘Hij is moedig, maar dat is iets heel anders.’

Daar dacht haar zoon even over na. ‘De oostelijke krijgsmacht is straks alles wat nog tussen heer Tywin en Winterfel in staat,’ zei hij peinzend. ‘Althans, afgezien van die paar boogschutters die ik hier in de Motte achterlaat. Dus ik moet geen man hebben die nergens bang voor is, hè?’

‘Nee. Wat je moet hebben is kille berekening, lijkt me, en geen moed.’

‘Rous Bolten,’ zei Robb onmiddellijk. ‘Die man maakt me bang.’

‘Laten we dan maar bidden dat hij ook Tywin Lannister bang zal maken.’

Robb knikte en rolde de kaart op. ‘Ik zal de bevelen geven en een escorte samenstellen om u naar Winterfel te brengen.’

Catelyn had haar best gedaan om sterk te blijven, omwille van Ned en van deze koppige, dappere zoon van haar. Haar wanhoop en vrees had ze afgelegd, als kledingstukken die ze niet van plan was te dragen… maar nu merkte ze dat ze ze toch had aangetrokken.

‘Ik ga niet naar Winterfel,’ hoorde ze zichzelf zeggen, en de plotseling opgewelde tranen die haar blik vertroebelden kwamen als een verrassing. ‘Achter de muren van Stroomvliet ligt mijn vader misschien op sterven. Mijn broer is door vijanden omsingeld. Ik moet naar hen toe.’

Загрузка...