Tyrion

Chella, dochter van Cheyk van de Zwartoren, was als verkenner vooruitgegaan, en zij maakte na terugkeer melding van het leger bij de kruiswegen. ‘Twintigduizend man sterk, naar hun vuren te oordelen,’ zei ze. ‘Hun banieren zijn rood, met een gouden leeuw.’

‘Je vader?’ vroeg Bronn.

‘Of mijn broer Jaime,’ zei Tyrion. ‘Dat zullen we snel genoeg weten.’ Hij overzag zijn haveloze troep bandieten: bijna driehonderd Steenkraaien, Maanbroeders, Zwartorens en Verbrande Mannen, en dat was nog maar de kiem van het leger dat hij hoopte te kweken. Gunthor zoon van Gurn, was op dit moment bezig de clans op de been te brengen. Hij vroeg zich af wat zijn vader van hen zou denken, met die beestenvellen en die stukken gestolen staal. Eigenlijk wist hij zelf ook niet wat hij van hen moest denken. Was hij hun aanvoerder of hun gevangene? Min of meer allebei tegelijk, had hij de indruk. ‘Het beste is misschien als ik alleen naar beneden ga,’ opperde hij.

‘Het beste voor Tyrion zoon van Tywin,’ zei Ulf, die namens de Maanbroeders sprak.

Shagga keek duister, een vreeswekkend gezicht. ‘Dit zint Shagga, zoon van Dolf, niet. Shagga gaat met de knaap-man mee. Als de knaap-man liegt, hakt Shagga zijn manlijkheid af…’

‘… om die aan de geiten te voeren, ja,’ zei Tyrion vermoeid. ‘Shagga, op mijn woord als Lannister, ik kom terug.’

‘Waarom zouden we je op je woord vertrouwen?’ Chella was een kleine, harde vrouw, plat als een jongen, en niet gek. ‘De clans zijn wel vaker door heren uit het laagland voorgelogen.’

‘Je kwetst me, Chella,’ zei Tyrion. ‘En ik dacht nog wel dat we zulke goeie vrienden waren geworden. Maar zoals je wilt. Jij kunt mee, en Shagga en Conn voor de Steenkraaien, Ulf voor de Maanbroeders en Timet zoon van Timet, voor de Verbrande Mannen.’

Bij het noemen van hun namen wisselden de clanleden wantrouwige blikken. ‘De rest blijft hier wachten tot ik jullie laat halen. Doe je best elkaar in mijn afwezigheid niet te vermoorden en te verminken.’

Hij drukte zijn hielen in de flanken van zijn paard en draafde ervandoor, zodat ze hem wel moesten volgen als ze niet achter wilden blijven. Hij vond het allebei best, zolang ze maar geen etmaal lang gingen zitten praten. Dat was het probleem met die clans: ze hielden er het absurde idee op na dat iedereen in de vergadering moest worden gehoord, en dus bleven ze overal eindeloos over redetwisten. Zelfs hun vrouwen mochten het woord voeren. Geen wonder dat het honderden jaren geleden was sinds ze de Vallei voor het laatst met iets anders dan een ordinaire roofoverval hadden bedreigd. Daar wilde Tyrion verandering in brengen.

Bronn reed achter hem. Daarachter — na een kortstondig gemor — kwamen de vijf clanstrijders op hun ondermaatse garrons, broodmagere beesten die op pony’s leken en als geiten tegen rotswanden opklauterden.

De Steenkraaien reden samen, en Chella en Ulf bleven ook bij elkaar, want tussen de Maanbroeders en de Zwartoren bestonden nauwe onderlinge banden. Timet zoon van Timet reed alleen. Alle clans in de Maanbergen vreesden de Verbrande Mannen, die hun lichaam met vuur kastijdden om hun moed te bewijzen en (volgens de overigen) voor hun feestmalen kleine kindertjes roosterden. En zelfs de overige Verbrande Mannen vreesden Timet, die zijn linkeroog zelf met een witheet mes had uitgestoken toen hij volwassen was geworden. Tyrion had begrepen dat het gebruikelijker was dat een jongen een tepel, een vinger, of (als hij werkelijk moedig of echt gek was) een oor verbrandde. De andere Verbrande Mannen waren er zo van onder de indruk dat Timet een oog had gekozen dat ze hem prompt tot roodhand hadden uitgeroepen, wat zoiets als een aanvoerder in de strijd scheen te zijn.

‘Ik zou wel eens willen weten wat hun koning heeft verbrand,’ had Tyrion tegen Bronn gezegd toen hij het verhaal hoorde. De huurling had grijnzend op zijn kruis geklopt… maar ook Bronn nam zijn woorden in acht als hij iets zei waar Timet bij was. Wie gek genoeg was om zijn eigen oog uit te steken zou vermoedelijk ook niet zachtzinnig met zijn vijanden omspringen. In de verte stonden wachters vanaf torens van ongemetselde steen omlaag te turen toen het gezelschap door de uitlopers van de bergen afdaalde, en één keer zag Tyrion een raaf opwieken. Op het punt waar de hoge weg zich tussen twee vooruitstekende rotsen door wrong troffen ze de eerste versterking aan. Een lage, aarden wal van vier voet hoog barricadeerde de weg, en een twaalftal kruisboogschutters bemanden de hoogten. Tyrion liet zijn volgelingen buiten schootsafstand halt houden en reed alleen naar de muur. ‘Wie voert hier het bevel?’ schreeuwde hij omhoog.

De kapitein verscheen vlot, en toen hij eenmaal de zoon van zijn heer herkende was hij nog vlotter met het verschaffen van een escorte. Langs zwartgeblakerde velden en platgebrande hofsteden reden ze op een sukkeldraf j e omlaag naar het rivierengebied en de Groene Vork van de Drietand. Tyrion zag geen lijken, maar in de lucht wemelde het van de raven en zwarte kraaien. Er was hier gevochten, en nog niet zo lang geleden ook. Een mijl of twee van de kruiswegen was een barricade van puntige staken opgericht, bemand door piekeniers en boogschutters. Achter die linie strekte het kamp zich tot in de verste verten uit. Van honderden kookvuren wezen dunne rookvingers omhoog, gemaliede mannen zaten onder de bomen hun wapens te wetten en welbekende banieren wapperden aan standaards in de modderige grond.

Toen ze de staken naderden kwam er een gezelschap ruiters op hen af om hen aan te houden. De ridder die hen aanvoerde had een zilveren wapenrusting aan, ingelegd met amethisten, en een mantel met purperen en zilveren strepen. Zijn schild vertoonde een eenhoorn als wapenteken, en van zijn paardenkophelm stak een twee voet lange, gedraaide hoorn naar voren. Tyrion hield de teugels in en groette hem. ‘Ser Flemens.’

Ser Flemens Brax sloeg zijn vizier op. ‘Tyrion,’ zei hij verbaasd.

‘Heer, we vreesden allemaal dat u dood was, of…’ Hij keek onzeker naar de clanleden. ‘Die… metgezellen van u…’

‘Boezemvrienden en trouwe volgelingen,’ zei Tyrion. ‘Waar vind ik mijn vader?’

‘Hij heeft zijn intrek genomen in de herberg bij de kruiswegen.’

Tyrion lachte. De herberg bij de kruiswegen! Misschien waren de goden toch nog rechtvaardig. ‘Ik wil hem meteen spreken.’

‘Zoals u wilt, heer.’ Ser Flemens wendde zijn paard en schreeuwde bevelen. Drie rijen staken werden uit de grond getrokken om een gat in de linie te maken. Tyrion leidde zijn gezelschap erdoor. Heer Tywins kamp besloeg vele mijlen. Chella’s schatting van twintigduizend man was er waarschijnlijk niet ver naast. Het voetvolk kampeerde in de open lucht, maar de ridders hadden tenten opgezet, en sommige hoge edelen hadden paviljoens zo groot als huizen opgericht. Tyrion zag de rode os van de Presters, de gestreepte ever van heer Crakenhal, Marbrands brandende boom, de das van Liden. Ridders riepen naar hem terwijl hij op een drafje langsreed en wapenknechten gaapten de clanstrijders in openlijke verwondering aan. Shagga staarde net zo hard terug. Hij had zonder enige twijfel nog nooit van zijn levensdagen zoveel mannen, paarden en wapens bij elkaar gezien. De overige bergbandieten wisten hun gezichten beter in de plooi te houden, maar Tyrion twijfelde er niet aan of zij waren net zo onder de indruk. Het werd steeds beter. Hoe meer ontzag ze hadden voor de macht van de Lannisters, hoe makkelijker ze zich zouden laten leiden.

De herberg met zijn stallen kwam grotendeels met zijn herinnering overeen, al was er van de rest van het dorp weinig meer overgebleven dan puin en geblakerde fundamenten. In de hof was een galg gebouwd, en het lijk dat eraan hing zat onder de raven. Toen Tyrion naderde vlogen ze op, krijsend en fladderend met hun zwarte vleugels. Hij steeg af en keek op naar de restanten van het lijk. De vogels hadden haar ogen uitgepikt en haar lippen en het merendeel van haar wangen weggevreten, zodat haar verkleurde rode tanden in een afschuwelijke grijns ontbloot waren. ‘Een kamer, een maaltijd en een flacon wijn, dat was alles wat ik vroeg,’ hield hij haar met een verwijtende zucht voor.

Uit de stallen doken aarzelend wat jongens op om voor hun paarden te zorgen. Shagga weigerde het zijne af te geven. ‘Die jongen zal je merrie heus niet stelen,’ stelde Tyrion hem gerust. ‘Hij wil haar alleen wat haver en water geven en haar roskammen.’ Shagga’s mantel zou ook wel eens geroskamd mogen worden, maar het zou van weinig tact getuigen om hem daarop te wijzen. ‘Het paard overkomt niets, dat beloof ik je.’

Met een boze blik liet Shagga de teugels los. ‘Dit is het paard van Shagga, zoon van Dolf,’ brulde hij tegen de staljongen.

‘Als hij haar niet teruggeeft kun je zijn manlijkheid afhakken en aan de geiten voeren,’ beloofde Tyrion. ‘Voor zover die hier zijn.’

Een koppel wachters met karmozijnrode mantels en leeuwenhelmen stond aan weerszijden van de deur, onder de gevelplaat van de herberg. Tyrion herkende hun aanvoerder. ‘Mijn vader?’

‘In de gelagkamer, heer.’

‘Mijn mannen willen vast wel eten en drinken,’ zei Tyrion tegen hem. ‘Zorg daarvoor.’ Hij liep de herberg in, en daar was vader. Tywin Lannister, heer van de Rots van Casterling en landvoogd van het Westen, was halverwege de vijftig, maar robuust als een twintigjarige. Zelfs zittend was hij nog groot, met lange benen, brede schouders en een platte maag. Spieren als kabeltouwen liepen over zijn dunne armen. Toen zijn eens zo dikke gouden haar was gaan wijken, had hij zijn barbier bevolen zijn hoofd te scheren: heer Tywin hield niet van halve maatregelen. Hij schoor ook zijn lip en kin, maar zijn bakkebaarden had hij gehouden, twee grote bossen weerbarstig, grijs haar die het merendeel van zijn wangen tussen oor en kaak bedekten. Zijn ogen waren lichtgroen met gouden vlekjes. Een zotskap die nog zotter was dan de meeste anderen had een keer voor de grap gezegd dat er zelfs gouden vlekjes in heer Tywins stront zaten. Sommigen beweerden dat hij nog leefde, diep in de ingewanden van de Rots van Casterling.

Ser Kevan Lannister, zijn vaders enige nog levende broer, zat met heer Tywin achter een kruik bier toen Tyrion de gelagkamer betrad. Zijn oom was gezet en kalend, met massieve kaken, omlijst door een kortgeknipte gele baard. Ser Kevan zag hem het eerst. ‘Tyrion,’ zei hij verrast.

‘Oom,’ zei Tyrion terwijl hij een buiging maakte. ‘En mijn vader. Wat een genoegen u hier aan te treffen.’

Heer Tywin verroerde zich niet, maar keek de dwerg die zijn zoon was lang en onderzoekend aan. ‘Ik stel vast dat de geruchten omtrent je overlijden ongegrond zijn.’

‘Het spijt me als ik u teleurstel, vader,’ zei Tyrion. ‘Springt u vooral niet op om me te omhelzen, ik zou niet willen dat u te veel van uzelf vergde.’ Toen hij naar hun tafel liep was hij zich er scherp van bewust dat hij door zijn korte beentjes bij elke stap waggelde. Zodra zijn vaders blikken op hem gericht waren, was hij onaangenaam met zijn neus op al zijn mismaaktheid en tekortkomingen gedrukt.

‘Aardig van u dat u omwille van mij ten strijde trekt,’ zei hij terwijl hij op een stoel klom en zichzelf aan een beker van zijn vaders bier hielp.

‘Ja, jij bent hier de oorzaak van, verdomd als het niet waar is,’ antwoordde heer Tywin. ‘Je broer Jaime had zich nooit zo gedwee door een vrouw laten vangen.’

‘Dat is een van de opzichten waarin we verschillen. Misschien is het u opgevallen dat hij ook groter is dan ik.’

Zijn vader negeerde de steek onder water. ‘De eer van ons huis stond op het spel. Ik moest wel optrekken. Niemand vergiet ongestraft het bloed van een Lannister.’

‘Hoort mijn gebrul,’ zei Tyrion grijnzend. De Lannister-woorden.

‘Om eerlijk te zijn is er geen druppel van mijn bloed vergoten, al heeft het een paar keer weinig gescheeld. Morrec en Jyck zijn dood.’

‘Dan zul je wel een paar nieuwe mannen willen.’

‘Doet u geen moeite, vader. Ik heb er zelf een paar opgeduikeld.’

Hij nam een slokje van het bier. Het was bruin en gistig, zo dik dat je er bijna op kon kauwen. Eigenlijk erg lekker. Jammer dat zijn vader de waardin had opgehangen. ‘Hoe gaat het met uw oorlog?’

Zijn oom gaf antwoord. ‘Vooralsnog niet slecht. Ser Edmar had wat kleine eenheden langs zijn grenzen verspreid om een eind aan onze rooftochten te maken, en je vader en ik zijn erin geslaagd die stuk voor stuk uit te schakelen voordat ze zich konden hergroeperen.’

‘Je broer heeft zichzelf met eer overladen,’ zei zijn vader. ‘Hij heeft de heren Vannis en Pijper bij de Guldentand in de pan gehakt en voor de muren van Stroomvliet slag geleverd met de verzamelde troepen van de Tullings. De heren van de Drietand hebben een zware nederlaag geleden en zijn op de vlucht geslagen. Ser Edmar Tulling is gevangengenomen, met velen van zijn ridders en baandermannen. Heer Zwartewoud heeft zich met een paar overlevenden op Stroomvliet verschanst, waar Jaime hen nu belegert. De overigen hebben zich op hun eigen bolwerken teruggetrokken.’

‘Je vader en ik hebben ze een voor een aangevallen,’ zei ser Kevan. ‘Zonder heer Zwartewoud viel Ravenboom onmiddellijk, en vrouwe Whent gaf Harrenhal over bij gebrek aan verdedigers. Ser Gregor heeft de Pijpers en de Vaarens uitgerookt…’

‘Zodat u geen enkele tegenstand meer hebt?’ zei Tyrion.

‘Niet helemaal,’ zei ser Kevan. ‘De Mallisters houden nog stand in Zeegaard, en bij de Tweeling heeft Walder Frey zijn gezworenen onder de wapenen geroepen.’

‘Dat is niet van belang,’ zei heer Tywin. ‘Frey trekt pas ten strijde als de overwinning in de lucht hangt, en het enige dat op dit moment in de lucht hangt is de rook van puinhopen. En Jason Mallister is niet sterk genoeg om alleen te vechten. Zodra Jaime Stroomvliet heeft ingenomen zullen ze allebei snel genoeg door de knieën gaan. Tenzij de Starks en de Arryns ons tegenstand bieden is deze oorlog zo goed als gewonnen.’

‘Over de Arryns zou ik me niet al te veel zorgen maken, als ik u was,’ zei Tyrion. ‘De Starks, dat is iets anders. Heer Eddard…’

‘… is onze gijzelaar,’ zei zijn vader. ‘Die voert geen legers aan zolang hij in een kerker onder de Rode Burcht ligt te rotten.’

‘Nee,’ beaamde ser Kevan, ‘maar zijn zoon heeft de banieren bijeengeroepen en zit met een sterke krijgsmacht in de Motte van Cailin.’

‘Een zwaard is pas sterk als het getemperd is,’ verklaarde heer Tywin. ‘Die jongen van Stark is nog een kind. Hij vindt het vast heel leuk om strijdhoorns te horen en zijn banieren te zien wapperen in de wind, maar uiteindelijk is het allemaal slagerswerk. Ik denk niet dat hij dat verstouwen kan.’

Het was er tijdens zijn afwezigheid een stuk interessanter op geworden, peinsde Tyrion. ‘En wat voert onze onbevreesde monarch uit terwijl al dat slagerswerk wordt verricht?’ vroeg hij verbaasd.

‘Hoe heeft mijn lieftallige en verleidelijke zuster Robert zover gekregen dat hij met de gevangenneming van zijn dierbare vriend Ned instemde?’

‘Robert Baratheon is dood,’ lichtte zijn vader hem in. ‘Je neef regeert in Koningslanding.’

Nu was Tyrion wél overdonderd. ‘Mijn zuster, bedoelt u.’ Hij nam nog een teug bier. Het zou een heel ander rijk zijn, met Cersei aan het hoofd in plaats van haar echtgenoot.

‘Mocht je geneigd zijn jezelf nuttig te maken dan wil ik je wel wat troepen geven om aan te voeren,’ zei zijn vader. ‘Achter onze rug zijn Marq Pijper en Karyl Vannis los. Ze roven en plunderen op ons grondgebied aan de overkant van de Rode Vork.’

‘Tsss,’ zei Tyrion. ‘Hoe hebben ze het lef om terug te vechten. Normaliter zou ik zo’n onbeschoftheid graag afstraffen, maar om u de waarheid te zeggen heb ik dringende bezigheden elders.’

‘O ja?’ Heer Tywin leek niet onder de indruk. ‘We hebben ook nog last van een paar bijgedachten van Ned Stark die mijn foeragetroepen bestoken. Beric Dondarrion, een of ander jonkertje dat zich verbeeldt dat hij dapper is. Hij heeft die dikke aanfluiting van een priester bij zich, die man die zijn zwaard zo graag in brand steekt. Denk je dat je daarmee kunt afrekenen als je hier vandaan sukkelt?

Zonder het al te erg in de soep te laten lopen?’

Tyrion veegde met de rug van zijn hand zijn mond af en glimlachte. ‘Vader, wat een hartverwarmend idee dat u mij zomaar… hoeveel — twintig man, vijftig? — toevertrouwt. Weet u zeker dat u er zoveel kunt missen? Ach, het maakt ook niet uit. Als ik Thoros en heer Beric tegenkom geef ik ze allebei een pak voor hun broek.’ Hij klom van zijn stoel en waggelde naar de tafel langs de muur, waar een ronde, blauw doorader de kaas in een nest van fruit rustte. ‘Maar eerst moet ik nog een paar persoonlijke beloften inlossen,’ zei hij terwijl hij een punt afsneed. ‘Ik heb drieduizend helmen en eenzelfde aantal halsbergen nodig, plus zwaarden, pieken, stalen speerpunten, hamers, strijdbijlen, handschoenen, halsstukken, borstharnassen en wagens om dat allemaal te vervoeren…’

Achter hem vloog de deur met zo’n harde klap open dat Tyrion bijna zijn kaas liet vallen. Ser Kevan sprong vloekend op toen het hoofd van de wacht het vertrek door werd gesmeten en tegen de haard smakte. Terwijl hij met zijn helm schuin in de koude as viel brak Shagga het zwaard van de man in tweeën over een knie als een boomstam, smeet de stukken weg en denderde de gelagkamer in. Zijn lucht, rijper dan die van de kaas en in deze besloten ruimte overweldigend, walmde voor hem uit. ‘Kleine roodmantel,’ snauwde hij, ‘als je nog eens staal trekt tegen Shagga zoon van Dolf, hak ik je manlijkheid af en rooster hem in het vuur.’

‘Wat, geen geiten?’ zei Tyrion en nam een hap kaas.

De overige clanstrijders liepen achter Shagga aan de gelagkamer in, samen met Bronn. Met een meewarige blik naar Tyrion haalde de huurling zijn schouders op.

‘En wie mag u wel wezen?’ vroeg heer Tywin, koel als sneeuw.

‘Die zijn met mij mee naar huis komen lopen, vader,’ legde Tyrion uit. ‘Mag ik ze houden? Ze eten niet veel.’

Geen mens lachte. ‘Met welk recht dringen jullie onze bespreking binnen, stelletje wilden?’ vroeg ser Kevan op hoge toon.

‘Wilden, laaglander?’ Conn zou knap kunnen zijn als hij gewassen werd. ‘Wij zijn vrije lieden, en vrije lieden hebben het recht alle krijgsraden bij te wonen.’

‘Wie is de leeuwenheer?’ vroeg Chella.

‘Het zijn allebei oude mannen,’ verklaarde Timet zoon van Timet, die de twintig jaar nog vol moest maken.

Ser Kevans hand ging naar het gevest van zijn zwaard, maar zijn broer legde twee vingers op zijn pols om hem tegen te houden. Heer Tywin leek niet uit zijn evenwicht gebracht. ‘Tyrion, verlies je de hoffelijkheid niet uit het oog? Wees zo goed ons je… geëerde gasten voor te stellen.’

Tyrion likte zijn vingers af. ‘Met genoegen,’ zei hij. ‘Deze schone maagd is Chella dochter van Cheyk, van de Zwartoren.’

‘Ik ben geen maagd,’ protesteerde Chella. ‘Mijn zonen hebben bij elkaar vijftig oren afgesneden.’

‘Mogen ze er nog vijftig afsnijden.’ Tyrion waggelde verder. ‘Dit is Conn, zoon van Corat. Shagga zoon van Dolf is degene die eruitziet als de Rots van Casterling met haargroei erop. Zij zijn Steenkraaien. Hier is Ulf zoon van Umar van de Maanbroeders, en hier Timet, zoon van Timet, een roodhand van de Verbrande Mannen. En dit is Bronn, een huurling die eigenlijk nergens bij hoort. In de korte tijd dat ik hem ken is hij al twee keer naar de andere kant overgelopen, u zult vast geweldig met hem kunnen opschieten, vader.’ Tot Bronn en de clanstrijders zei hij: ‘Sta mij toe mijn vader voor te stellen, Tywin zoon van Tytos, van het huis Lannister, Heer van de Rots van Casterling, Landvoogd van het Westen, Schild van Lannispoort en de toekomstige Hand des Konings.’

Heer Tywin rees op, waardig en correct. ‘De dapperheid van de strijdbare clans uit de Maanbergen is tot in het Westen doorgedrongen. Wat voert u uit uw bolwerken omlaag, heren?’

‘Paarden,’ zei Shagga.

‘De belofte van zijde en staal,’ zei Timet zoon van Timet. Tyrion stond op het punt zijn vader te vertellen dat hij van plan was de Vallei van Arryn tot een smeulende woestenij te reduceren, maar hij kreeg de kans niet. Weer vloog de deur met een klap open. De bode wierp Tyrions clanstrijders een korte, bevreemde blik toe voordat hij voor heer Tywin neerknielde. ‘Heer,’ zei hij, ‘ser Addam verzoekt mij u te melden dat de krijgsmacht van de Starks de heirweg over trekt.’

Heer Tywin Lannister glimlachte niet. Dat deed heer Tywin nooit, maar Tyrion had geleerd te zien wanneer zijn vader ergens plezier in had, en dat zag hij nu. ‘Dus het wolvenjong komt zijn hol uit om met de leeuwen te spelen,’ zei hij kalm en voldaan. ‘Mooi. Keer terug naar ser Addam en zeg dat hij zich terugtrekt. Hij mag geen slag met de noorderlingen leveren voordat wij er zijn, maar ik wil dat hij hun flanken bestookt en hen verder naar het zuiden lokt.’

‘Zoals u beveelt.’ De ruiter vertrok.

‘We zitten hier goed,’ hield ser Kevan hem voor. ‘Dicht bij de voorde, en omringd door valkuilen en pieken. Als ze naar het zuiden komen zou ik zeggen: laat ze maar komen en zich op ons stukbijten.’

‘Misschien blijft de jongen talmen of verliest hij de moed zodra hij onze aantallen ziet,’ antwoordde heer Tywin. ‘Hoe sneller we de Starks breken, des te eerder heb ik mijn handen vrij om met Stannis Baratheon af te rekenen. Laat de trommen slaan om iedereen bijeen te roepen en stuur Jaime bericht dat ik optrek tegen Robb Stark.’

‘Zoals je wilt,’ zei ser Kevan.

Tyrion keek met grimmige fascinatie toe hoe zijn vader zich vervolgens tot de halfwilde clanstrijders wendde. ‘Men zegt dat de mannen van de bergclans krijgers zonder vrees zijn.’

‘Een waar woord,’ antwoordde Conn van de Steenkraaien.

‘En de vrouwen ook,’ voegde Chella eraan toe.

‘Trek met mij tegen mijn vijanden op, en u krijgt alles wat mijn zoon u heeft beloofd, en nog meer,’ zei Tywin tegen hen.

‘Wilt u ons betalen met wat ons toebehoort?’ zei Ulf zoon van Umar. ‘Waar hebben we de belofte van de vader voor nodig als we die van de zoon hebben?’

‘Ik heb niets gezegd over nodig hebben,’ antwoordde heer Tywin.

‘Ik sprak uit hoffelijkheid, meer niet. U hoeft zich niet bij ons aan te sluiten. De mannen uit de winterlanden zijn van ijzer en ijs, en zelfs mijn koenste ridders zien hen met vrees en beven tegemoet.’

O, wat slim, dacht Tyrion, geniepig glimlachend.

‘De Verbrande Mannen vrezen niets. Timet zoon van Timet, rijdt met de leeuwen mee.’

‘Overal waar de Verbrande Mannen komen zijn de Steenkraaien al geweest,’ verklaarde Conn verhit. ‘Wij komen ook mee.’

‘Shagga zoon van Dolf, hakt hun manlijkheid af en voert die aan de kraaien.’

‘Wij trekken met u op, leeuwenheer,’ bevestigde Chella, dochter van Cheyk, ‘maar alleen als uw zoon, de halfman, met ons meegaat. Hij heeft zijn levensadem met beloften gekocht. Totdat we het staal in de hand houden dat hij ons plechtig heeft toegezegd, behoort zijn leven ons toe.’

Heer Tywin richtte zijn goud gevlekte ogen op zijn zoon.

‘Heel fijn,’ zei Tyrion met een berustend lachje.

Загрузка...