Sansa

In de torenkamer in het hart van Maegors Veste gaf Sansa zich aan de duisternis over.

Ze trok haar bedgordijnen dicht, viel in slaap, werd huilend wakker en viel weer in slaap. Als ze niet kon slapen lag ze rillend van verdriet onder de dekens. Gedienstigen met maaltijden kwamen en gingen, maar ze kon de aanblik van eten niet verdragen. Op de tafel voor haar raam stapelden de gerechten zich op om onaangeroerd te bederven, totdat ze weer werden meegenomen. Soms was haar slaap loodzwaar en droomloos en werd ze vermoeider wakker dan ze ingeslapen was. Toch waren dat nog de beste uren, want als ze droomde, droomde ze van Vader. Wakend of slapend zag ze hem voor zich, zag hoe de goudmantels hem neersmeten, zag hoe ser Ilyn naar voren schreed, zag hoe hij IJs trok uit de schede op zijn rug, zag het moment waarop… ze had de andere kant op willen kijken, ze had het echt gewild, ze was door haar benen gezakt en op haar knieën gezonken, maar toch had ze haar gezicht niet kunnen afwenden, en alle mensen krijsten en schreeuwden en haar prins had naar haar gelachen, gelachen, en ze had zich veilig gewaand, maar slechts één hartslag lang, totdat hij die woorden sprak, en haar vaders benen… juist dat was haar bijgebleven, zijn benen, zijn stuiptrekkende benen, nadat ser Ilyn… nadat het zwaard…

Misschien sterf ik ook, zei ze bij zichzelf, en die gedachte kwam haar niet zó afschuwelijk voor. Als ze uit het raam sprong kon ze een eind aan haar lijden maken, en in de jaren die komen gingen zouden de zangers dan liederen maken op haar smart. Haar lichaam zou beneden op de stenen liggen, gebroken en onschuldig, tot schande van iedereen die haar had verraden. Sansa ging zelfs zo ver om haar slaapkamer door te lopen en de luiken open te gooien… maar toen zonk de moed haar in de schoenen en rende ze snikkend naar haar bed terug.

De dienstmeisjes die met de maaltijden kwamen probeerden met haar te praten, maar ze zei nooit iets terug. Eén keer kwam grootmaester Pycelle met een doos vol kruikjes en flesjes om te vragen of ze ziek was. Hij voelde aan haar voorhoofd, liet haar haar kleren uittrekken en terwijl het kamermeisje haar op het bed drukte betastte hij haar overal. Vóór hij wegging gaf hij haar een drankje van honingwater met kruiden en zei dat ze daar iedere avond een slok van moest nemen. Ze dronk er ook inderdaad van en ging weer slapen. Ze droomde van voetstappen op de torentrap, het onheilspellende kraken van leer op steen, afkomstig van een man die langzaam, stap voor stap, naar haar slaapkamer klom. Het enige dat ze kon doen was ineengedoken achter de deur blijven zitten en sidderend luisteren hoe hij steeds dichterbij kwam. Het was ser Ilyn Peyn, wist ze, die haar kwam halen met IJs in zijn hand, die kwam om haar hoofd af te hakken. Ze kon nergens heen, ze kon zich nergens verstoppen en op geen enkele manier de deur barricaderen. Ten slotte hielden de voetstappen halt en wist ze dat hij vlak voor de deur stond, zwijgend, met die doodse ogen en dat lange, pokdalige gezicht. Op dat moment drong het tot haar door dat ze naakt was. Ze kromp in elkaar en probeerde zich met haar handen te bedekken toen de deur krakend open begon te zwaaien en de punt van het slagzwaard erdoor stak…

Bij het wakker worden mompelde ze: ‘Alstublieft, alstublieft, ik zal braaf zijn, ik zal braaf zijn, alstublieft, niet doen,’ maar geen mens die het hoorde.

Toen ze haar ten slotte echt kwamen halen hoorde Sansa hen niet eens aankomen. Het was Joffry die haar deur opende, niet ser Ilyn, maar de jongen die haar prins was geweest. Ze lag opgerold in bed met de gordijnen dicht, en ze had niet kunnen zeggen of het midden op de dag of midden in de nacht was. Het eerste dat ze hoorde was de deur die opensloeg. Toen werden haar bedgordijnen opzij gerukt, en ze stak een hand op tegen het plotselinge licht en zag dat ze over haar heen gebogen stonden.

‘Vanmiddag maak je je opwachting aan mijn hof,’ zei Joffry. ‘Ga in bad en zorg dat je gekleed bent zoals het mijn verloofde betaamt.’

Sandor Clegane stond naast hem in een eenvoudig bruin wambuis en een groene mantel. In het morgenlicht was zijn verbrande gezicht gruwelijk om te zien. Achter hen stonden twee ridders van de koningsgarde met lange mantels van wit satijn. Sansa trok haar deken tot haar kin over zich heen. ‘Nee,’ kermde ze, ‘alstublieft… laat me liggen.’

‘Als je niet opstaat en je aankleedt doet mijn Jachthond het voor je,’ zei Joffry.

‘Ik smeek u, prins…’

‘Ik ben inmiddels koning. Hond, haal haar uit bed.’

Sandor Clegane schoof een arm onder haar middel, en terwijl ze zich zwakjes verzette tilde hij haar van het donzen bed. Haar deken viel op de grond. Daaronder droeg ze alleen een dun nachthemd om haar naaktheid te bedekken. ‘Doe wat je .gezegd wordt, kind,’ zei Clegane. ‘Kleed je aan.’ Hij duwde haar bijna vriendelijk naar haar garderobe.

Sansa deinsde achteruit. ‘Ik heb gedaan wat de koningin vroeg, ik heb die brieven geschreven, er stond in wat zij had gedicteerd. U had beloofd dat u genadig zou zijn. Alstublieft, laat me naar huis gaan. Ik zal geen verraad plegen, ik zal braaf zijn, ik zweer het, ik heb geen verradersbloed, heus niet. Ik wil alleen maar naar huis.’

Toen herinnerde ze zich haar goede manieren en boog het hoofd.

‘Als het u behaagt,’ besloot ze zwakjes.

‘Het behaagt me niet,’ zei Joffry. ‘Moeder zegt dat ik alsnog met je moet trouwen, dus je blijft hier en je zult gehoorzamen.’

‘Ik wil niet met u trouwen,’ jammerde Sansa. ‘U hebt mijn vaders hoofd afgehakt.’

‘Hij was een verrader. Ik had niet beloofd dat ik hem zou sparen, alleen dat ik genadig zou zijn, en dat ben ik ook geweest. Als het jouw vader niet was geweest had ik hem laten vierendelen of villen, maar ik heb hem een gemakkelijke dood gegund.’

Sansa staarde hem aan en zag hem voor het eerst. Hij droeg een gewatteerd, karmozijnrood wambuis met een patroon van leeuwen en een mantel van goudlaken met een hoge kraag die zijn gezicht omlijstte. Ze vroeg zich af waarom ze hem ooit knap had gevonden. Zijn lippen waren week en rood als de wormen die je na een regenbui aantrof en zijn ogen stonden ijdel en wreed. ‘Ik haat je,’ fluisterde ze. Het gezicht van koning Joffry verstrakte. ‘Mijn moeder zegt dat een koning zijn echtgenote niet hoort te slaan. Ser Meryn.’

De ridder was bij haar voor ze er erg in had, rukte de hand weg waarmee ze probeerde haar gezicht te beschermen en gaf haar met de rug van zijn gehandschoende vuist een oorvijg. Sansa herinnerde zich niet dat ze viel, maar het volgende moment lag ze op één knie op de biezen. Haar hoofd suisde. Ser Meryn Trant stond over haar heengebogen. Er zat bloed op de knokkels van zijn witzijden handschoen.

‘Zul je nu gehoorzamen of moet hij je nog eens tuchtigen?’

Sansa’s oor was verdoofd. Ze voelde eraan, en toen ze haar hand terugtrok waren haar vingertoppen nat en rood. ‘Ik… zoals… zoals u beveelt, heer.’

‘Uwe Genade,’ verbeterde Joffry haar. ‘Ik zal aan het hof naar je uitkijken.’ Hij draaide zich om en liep weg.

Ser Meryn en ser Arys liepen achter hem aan naar buiten, maar Sandor Clegane bleef nog lang genoeg om haar ruw overeind te trekken. ‘Bespaar je zelf de nodige pijn, meisje, en geef hem zijn zin.’

‘Wat… wat wil hij? Zeg het alstublieft.’

‘Hij wil dat je glimlacht, dat je lekker ruikt en dat je zijn beminde jonkvrouwe bent,’ raspte de Jachthond. ‘Hij wil je al die mooie woordjes horen opzeggen die je van de septa hebt geleerd. Hij wil dat je van hem houdt… en bang voor hem bent.’

Toen hij weg was zonk Sansa weer op de biezen en staarde naar de wand, totdat twee van haar kamermeisjes verlegen kwamen binnensluipen. ‘Warm water voor mijn bad, alsjeblieft,’ zei ze, ‘en parfum, en wat poeder om deze plek te verbergen.’ De rechterkant van haar gezicht was opgezet en begon pijn te doen, maar ze wist dat Joffry wilde dat ze mooi was.

Het warme water deed haar aan Winterfel denken, en dat gaf haar kracht. Ze had zich sinds haar vaders dood niet meer gewassen, en het verbaasde haar hoe smerig het water werd. Haar meiden spoelden het bloed van haar gezicht, schrobden het vuil van haar rug, wasten haar haren en borstelden het uit tot het in dikke, kastanjekleurige lokken om haar hoofd heen wolkte. Sansa sprak niet tegen hen, behalve om bevelen te geven: het waren dienstmeisjes van de Lannisters, niet de hare, en ze vertrouwde hen niet. Toen ze aan het aankleden toe was koos ze de groenzijden japon die ze met het toernooi had gedragen. Ze herinnerde zich hoe galant Joffry die avond tijdens het feest tegen haar was geweest. Misschien zou hij het zich ook herinneren en wat aardiger tegen haar zijn.

Terwijl ze wachtte dronk ze een glas karnemelk en knabbelde wat zoete biscuitjes op om haar maag tot rust te brengen. Het was midden op de dag toen ser Meryn terugkeerde. Hij had zijn witte wapenrusting aangetrokken: een geëmailleerd schubbenjak, met goud geciseleerd, een hoge helm met een gouden zonnebundel erop, scheenplaten, een halsberg, handschoenen en laarzen van glanzend staal, en een zware wollen mantel met een gouden leeuwengesp. Het vizier was van zijn helm verwijderd zodat zijn stugge gezicht beter te zien was: dikke wallen onder zijn ogen, een brede, norse mond, roestbruin haar met grijze plekken erin. ‘Jonkvrouwe,’ zei hij en boog, alsof hij haar drie uur geleden niet tot bloedens toe geslagen had. ‘Zijne Genade heeft mij gelast u naar de troonzaal te begeleiden.’

‘Heeft hij u ook gelast me te slaan als ik zou weigeren?’

‘Weigert u te komen, jonkvrouwe?’ De blik die hij op haar richtte was uitdrukkingsloos. Hij keek niet één keer naar de kwetsuur die hij haar had bezorgd.

Hij had geen hekel aan haar, besefte Sansa, en evenmin mocht hij haar. Hij voelde helemaal niets voor haar. Voor hem was ze niet meer dan een… een ding. ‘Nee,’ zei ze terwijl ze opstond. Ze wilde razen en tieren, hem kwetsen zoals hij haar had gekwetst, hem waarschuwen dat als hij het ooit weer zou wagen haar te slaan, ze hem zou laten verbannen zodra ze koningin was… maar ze dacht aan wat de Jachthond tegen haar had gezegd, en dus zei ze slechts: ‘Ik zal doen wat Zijne Genade beveelt.’

‘Net als ik,’ antwoordde hij.

‘Ja… maar u bent geen waarachtig ridder, ser Meryn.’

Sandor Clegane zou daarom gelachen hebben, wist Sansa. Anderen hadden haar misschien uitgescholden, haar gewaarschuwd dat ze haar mond moest houden of haar zelfs om vergiffenis hebben gesmeekt. Ser Meryn Trant deed niets van dat alles. Het kon ser Meryn Trant domweg niet schelen. Het balkon was verlaten, op Sansa zelf na. Ze stond met gebogen hoofd haar tranen in te houden terwijl Joffry beneden op zijn ijzeren troon zat en recht sprak, of dat althans pretendeerde. Negen van de tien zaken verveelden hem zichtbaar, en die liet hij aan zijn raad over. Dan zat hij rusteloos te draaien terwijl heer Baelish, grootmaester Pycelle of koningin Cersei de kwestie afhandelde. Maar als hij wel uitspraak verkoos te doen kon zelfs de koningin-moeder hem niet op andere gedachten brengen.

Er werd een dief voorgeleid, en hij liet ser Ilyn in aanwezigheid van het hof zijn hand afhakken. Twee ridders legden hem een geschil over een stuk grond voor en hij bepaalde dat ze het de volgende morgen moesten uitvechten. ‘Op leven en dood,’ voegde hij eraan toe. Een vrouw viel op haar knieën en smeekte om het hoofd van een man die als verrader was terechtgesteld. Ze had hem liefgehad, zei ze, en ze wilde hem fatsoenlijk begraven. ‘Wie een verrader heeft liefgehad moet zelf ook een verrader zijn,’ zei Joffry. Twee goudmantels sleurden haar naar de kerker. Heer Slink met zijn kikkergezicht zat aan het uiteinde van de raadstafel in een zwart fluwelen wambuis en een glanzende mantel van goudlaken goedkeurend te knikken zodra de koning een vonnis velde. Sansa staarde met strakke blik naar zijn lelijke kop en dacht eraan hoe hij haar vader tegen de grond had gesmakt zodat ser Ilyn hem kon onthoofden. Ze zou hem graag iets aandoen, ze zou willen dat er een held kwam die hém tegen de grond smakte om zijn hoofd af te slaan. Maar een stem in haar binnenste fluisterde: Er zijn geen helden, en ze dacht aan wat heer Petyr tegen haar had gezegd, hier in deze zaal: ‘Het leven is geen lied, liefje. Dat zul je op een dag nog wel merken, tot je verdriet.’ In het echt winnen de monsters, zei ze bij zichzelf, en ditmaal was het de stem van de Jachthond die ze hoorde, het kille schrapen van metaal over steen: ‘Bespaar jezelf de nodige pijn, meisje, en geef hem zijn zin.’

De laatste zaak was die van een gezette kroegzanger die ervan werd beschuldigd dat hij een spotliedje had gemaakt op de overleden koning Robert. Joff beval hem zijn houtharp te halen en gelastte hem, in aanwezigheid van het hof, zijn lied ten gehore te brengen. Huilend bezwoer de zanger hem dat hij het nooit meer zou zingen, maar de koning stond erop. Het was wel een grappig liedje, dat helemaal over Robert ging die met een varken vocht. Het varken was het everzwijn dat hem had gedood, begreep Sansa, maar in sommige strofen klonk het bijna alsof hij het over de koningin had. Toen het lied uit was verklaarde Joffry dat hij besloten had genadig te zijn. De zanger mocht óf zijn vingers, óf zijn tong houden. Hij kreeg één dag om te kiezen. Janos Slink knikte.

Dat was de laatste rechtszaak van die middag, zag Sansa tot haar opluchting, maar haar beproeving was nog niet ten einde. Toen de stem van de heraut het hof heenzond vluchtte ze naar het balkon, om te ontdekken dat Joffry onder aan de wenteltrap op haar stond te wachten. De Jachthond was bij hem, en ser Meryn ook. De jonge koning bekeek haar keurend van top tot teen. ‘Je ziet er veel beter uit dan eerst.’

‘Dank u, Uwe Genade,’ zei Sansa. Holle woorden, maar hij knikte en glimlachte.

‘Loop met me mee,’ beval Joffry en bood haar zijn arm. Ze moest hem wel aannemen, ze had geen keus. Eens zou de aanraking van zijn hand haar opgewonden hebben, nu kreeg ze er kippenvel van.

‘Binnenkort is het mijn naamdag,’ zei Joffry terwijl ze via de achterkant van de troonzaal naar buiten glipten. ‘Dan houden we een groot feest, met geschenken. Wat krijg ik van jou?’

‘Daar… daar had ik nog niet over nagedacht, heer.’

‘Uwe Genade,’ zei hij scherp. ‘Je bent echt een stomme griet, hè? Dat zegt mijn moeder.’

‘Echt?’ Na alles wat er was gebeurd hadden zijn woorden niet meer in staat mogen zijn om haar te grieven, maar toch was het wel zo. De koningin had haar altijd zo vriendelijk bejegend.

‘O ja. Ze maakt zich bezorgd om onze kinderen, of die net zo stom als jij zullen zijn, maar ik heb gezegd dat ze zich niet druk hoeft te maken.’ De koning maakte een gebaar, en ser Meryn opende een deur voor hen.

‘Dank u, Uwe Genade,’ mompelde ze. De jachthond had gelijk, dacht ze, ik ben niet meer dan een klein vogeltje dat aangeleerde woordjes herhaalt. De zon was achter de westelijke muur gezakt en de stenen van de Rode Burcht hadden de donkere glans van bloed.

‘Ik maak je zwanger zodra je kinderen kunt krijgen,’ zei Joffry terwijl hij haar over het oefenterrein leidde. ‘Als de eerste stom is hak ik je hoofd eraf en zoek een vrouw met meer hersens. Wanneer denk je dat je kinderen kunt krijgen?’

Sansa was niet in staat hem aan te kijken, hij maakte haar zo te schande. ‘Volgens Septa Mordane komen… komen de meeste meisjes van hoge geboorte met twaalf of dertien tot bloei.’

Joffry knikte. ‘Deze kant op.’ Hij leidde haar het poortgebouw in en tot onder aan de trap naar de trans.

Sidderend deinsde Sansa achteruit. Ineens begreep ze waar ze heen gingen. ‘Néé,’ zei ze met een bang, hijgend stemmetje. ‘O, nee, alstublieft, dwing me niet, ik smeek u…’

Joffry perste zijn lippen op elkaar. ‘Ik wil je laten zien wat er met verraders gebeurt.’

Sansa schudde als een bezetene haar hoofd. ‘Ik doe het niet. Ik doe het niet.’

‘Ik kan je door ser Meryn naar boven laten slepen,’ zei hij. ‘Dat zul je niet leuk vinden. Je kunt beter doen wat ik zeg.’ Joffry stak een hand naar haar uit, en Sansa deinsde voor hem achteruit en botste tegen de Jachthond op.

‘Doe het, meisje,’ zei Sandor Clegane en duwde haar weer naar de koning toe. De mondhoek aan de verbrande kant van zijn gezicht trok, en Sansa kon de rest bijna horen. Hij krijgt je toch wel boven, dus geef hem zijn zin.

Ze dwong zichzelf koning Joffry’s hand te nemen. De klim was een nachtmerrie, iedere stap een worsteling alsof ze tot haar enkels door de modder waadde, er waren meer treden dan ze ooit voor mogelijk had gehouden, vele duizenden treden, en op de tinnen wachtte haar de ontzetting. Vanaf de hoge trans van het poortgebouw spreidde de hele wereld zich beneden hen uit. Sansa zag de Grote Sept van Baelor op de heuvel van Visenya, waar haar vader was gestorven. Aan de overkant van de Straat der Zusters stonden de geblakerde ruïnes van de Drakenkuil. In het westen ging de rode, uitgedijde zon half achter de Godenpoort schuil. De zoute zee lag achter haar, en in het zuiden waren de vismarkt, de havens en de maalstroom van de Zwartwaterstroom. En in het noorden…

‘Wat sta je te kijken?’ zei Joffry. ‘Wat ik je wilde laten zien is hier.’

Een stevige stenen borstwering beschermde de buitenrand van de trans. Hij reikte tot Sansa’s kin, met om de vijf voet kantelen voor boogschutters. De hoofden waren boven op de muur tussen de kantelen op stalen pieken gespietst, zodat ze over de stad uitkeken. Sansa had ze gezien zodra ze de weergang betrad, maar de rivier, de drukke straten en de ondergaande zon waren zoveel aangenamer om naar te kijken. Hij kan me dwingen naar de hoofden te kijken, zei ze tegen zichzelf, maar hij kan me niet dwingen ze te zien.

‘Dit is je vader,’ zei hij. ‘Deze hier. Jachthond, draai eens om, dan kan ze hem zien.

Sandor Clegane greep het hoofd bij het haar en draaide het om. Het afgehouwen hoofd was in teer gedompeld zodat het langer goed zou blijven. Sansa keek er bedaard naar, zonder er iets van te zien. Het zag er niet echt als heer Eddard uit, dacht ze. Het leek niet eens echt. ‘Hoe lang moet ik kijken?’

Joffry keek teleurgesteld. ‘Wil je de rest ook zien?’ Het was een lange rij.

‘Als het Uwe Genade behaagt.’

Joffry sleepte haar over de weergang langs een twaalftal andere hoofden en twee lege pieken. ‘Die bewaar ik voor mijn oom Stannis en mijn oom Renling,’ legde hij uit. De andere hoofden waren al veel langer dood en opgespietst dan haar vader. Ondanks de teer waren de meeste allang niet meer te herkennen. De koning wees er een aan en zei: ‘Die daar is je septa,’ maar Sansa had niet eens gezien dat het een vrouw was. De kaak was weggerot, en een van de oren en het merendeel van een wang waren door vogels opgevreten. Sansa had zich afgevraagd wat er met Septa Mordane was gebeurd, al had ze het eigenlijk al die tijd wel geweten. ‘Waarom hebt u haar ter dood laten brengen?’ vroeg ze. ‘Ze had de gelofte aan de goden afgelegd…’

‘Ze was een verraadster.’ Joffry trok een pruillip. Om de een of andere reden bracht ze hem van zijn stuk. ‘Je hebt nog niet gezegd wat je me voor mijn naamdag geeft. Misschien moet ik jou iets geven, zou je dat willen?’

‘Als het u behaagt, heer,’ zei Sansa.

Toen hij glimlachte wist ze dat hij de spot met haar dreef. ‘Je broer is ook een verrader, dat weet je.’ Hij draaide het hoofd van Septa Mordane weer om. ‘Ik herinner me je broer nog van Winterfel. Mijn Jachthond noemde hem de heer van het houten zwaard. Nietwaar, hond?’

‘O ja?’ antwoordde de Jachthond. ‘Dat staat me niet meer bij.’

Joffry haalde gemelijk zijn schouders op. ‘Je broer heeft mijn oom Jaime verslagen. Door verraad en bedrog, zegt mijn moeder. Ze huilde toen ze het hoorde. Vrouwen zijn allemaal zwak, ook zij, al doet ze of dat niet zo is. Ze zegt dat we in Koningslanding moeten blijven voor het geval mijn andere ooms aanvallen, maar dat kan me niet schelen. Na het feest voor mijn naamdag breng ik een leger op de been om je broer persoonlijk te doden. Dat geef ik u ten geschenke, jonkvrouwe Sansa. Het hoofd van uw broer.’

Toen kwam er een soort waanzin over haar, en ze hoorde zichzelf zeggen: ‘Misschien geeft mijn broer me uw hoofd wel.’

Joffry fronste zijn voorhoofd. ‘Je moet niet zo met me spotten. Een goede echtgenote spot niet met haar heer gemaal. Ser Meryn, geef haar een lesje.’

Ditmaal greep de ridder haar bij haar kin en hield hij haar hoofd stil toen hij haar sloeg. Hij sloeg twee keer, van links naar rechts, en, nog harder, van rechts naar links. Haar lip spleet en het bloed liep over haar kin en vermengde zich met het zout van haar tranen.

‘Je moet niet alsmaar huilen,’ zei Joffry. ‘Je bent veel knapper als je lacht.’

Sansa dwong zichzelf om te glimlachen, bang dat hij haar nog eens door ser Meryn zou laten slaan als ze het niet deed, maar het haalde niets uit, de koning bleef zijn hoofd schudden. ‘Veeg dat bloed af, je bent helemaal vies.’

Aan de buitenkant kwam de borstwering tot haar kin, maar langs de binnenkant van de weergang was niets, niets dan een lange tuimeling naar het binnenplein, zeventig of tachtig voet in de diepte. Er was maar een klein duwtje nodig, zei ze bij zichzelf. En daar stond hij, daar, en grijnsde meesmuilend met zijn dikke wormlippen. Je kunt het zó doen, hield ze zichzelf voor. Het kan. Doe het nu. Het gaf niet eens als ze samen met hem over de rand viel. Dat gaf helemaal niets.

‘Hier, meisje.’ Sandor Clegane knielde voor haar, tussen haar en Joffry in. Met een voor zo’n forse kerel verrassende fijngevoeligheid depte hij het bloed weg dat uit haar kapotte lip opwelde. De kans was verkeken. Sansa sloeg haar ogen neer. ‘Dank u,’ zei ze toen hij klaar was. Ze was een keurig meisje dat de hoffelijkheid nimmer uit het oog verloor.

Загрузка...