Eddard

‘Robert, alsjeblieft,’ smeekte Ned, ‘hoor nu eens wat je zegt. Je hebt het over het vermoorden van een kind.’

‘Die hoer is zwanger!’ Luid als een donderslag daalde de vuist van de koning op de raadstafel neer. ‘Ik had je gewaarschuwd dat dit zou gebeuren, Ned. In de terplanden had ik je al gewaarschuwd, maar je wilde het niet horen. Nou, dan hoor je het nu. Ik wil ze dood hebben, moeder en kind, en die dwaas van een Viserys ook. Is dat duidelijke taal? Ik wil ze dood hebben.’

De overige raadgevers van de koning deden allemaal hun best om te doen of ze elders waren. Ze waren ongetwijfeld wijzer dan hij. Eddard Stark had zich zelden zo alleen gevoeld. ‘Je zult jezelf voor eeuwig onteren als je dat doet. Luister nou naar mij.’

‘Ik luister naar je als je iets zinnigs te zeggen hebt.’ De koning keek de tafel rond. ‘Is de rest van jullie overleden, of hebben jullie alleen je tong verloren? Wil iemand die gek met dat bevroren smoelwerk eens vertellen waarmee we te maken hebben, voor ik mijn geduld verlies en hem eigenhandig wurg?’

Varys ging gretig op die uitnodiging in. ‘Waarde Hand,’ zei de eunuch en vergunde Ned een zalvend glimlachje, ‘Zijne Genade spreekt slechts de waarheid. En wat het vermoorden van kinderen betreft, dit kind verwacht een kind, dus is ze nauwelijks een kind meer, nietwaar?’

Grootmaester Pycelle boog zich naar voren, en zijn maestersketen rinkelde. ‘Deze beslissing komt rechtens alleen de koning toe. De rol van de raad is uitsluitend adviserend.’ Hij schraapte zijn keel, een proces dat enige minuten in beslag leek te nemen. ‘Ik heb koning Aerys eens even trouw van advies gediend als ik nu koning Robert van advies dien. In mijn orde leren we het rijk dienen, niet de heerser. Laat ik u dit vragen — als het weer oorlog wordt, hoeveel vrouwen zullen er dan sterven? Hoeveel steden zullen er branden?

Hoeveel kinderen zullen van hun moeders weggerukt worden en omkomen op de punt van een speer?’ Hij streelde zijn weelderige witte baard, oneindig bedroefd, oneindig vermoeid. ‘Is het niet wijzer, barmhartiger zelfs, dat Daenerys Targaryen nu sterft opdat tienduizenden zullen leven?’

‘Inderdaad,’ zei Varys. ‘Barmhartiger. Zo had ik het nog niet gezien, vriend. Hoe juist en waarachtig gesproken, grootmaester.’ De eunuch legde een slap handje op Neds mouw. ‘Ik heb begrip voor uw gewetensbezwaren, heer Eddard, waarlijk, dat heb ik. Wat wij overwegen is gruwelijk, het is stuitend. Toch moeten wij die regeren stuitende dingen doen omwille van het welzijn van het rijk. Mochten de goden Daenerys Targaryen een mannelijk kind schenken, dan kan de jongen aanspraak maken op de ijzeren troon.’

Bij het aanhoren van die woorden werd Ned alleen nog maar bozer. ‘Het kind kan net zo goed een meisje worden, heer Varys. U weet even goed als ik dat de Dothraki nooit een vrouw zullen volgen.’

‘Maar als het wel een jongen is?’ hield Robert vol. ‘Het bloed van de draak en de zoon van de een of andere vervloekte paardenvorst, met de Dothraki-horden achter zich?’

‘Dan ligt de zee-engte nog altijd tussen ons in,’ bracht Ned hem in herinnering. ‘Ik zal de Dothraki vrezen op de dag dat ze hun paarden over water leren draven.’

Met een honend lachje vroeg Pinkje: ‘Dus u ziet geen bedreiging, heer?’

‘Ik zie slechts de schaduw van een schaduw van een bedreiging, twintig jaar verwijderd,’ antwoordde Ned.

‘Wat wil je dan? Dat we wachten tot dat drakengebroed zijn legers op onze kusten heeft laten landen?’ wilde de koning weten.

‘Dat “drakengebroed” zit in zijn moeders buik. Zelfs Targaryens voeren zelden legers aan voor ze gespeend zijn.’ Ned liet een zekere minachting in zijn stem doorklinken. ‘Zolang hij leefde vreesde je Rhaegar Targaryen niet. Heeft de tand des tijds je zo aangetast dat je nu siddert voor de schaduw van een ongeboren kind?’

Robert was sprakeloos van woede, maar zijn broer, de knappe heer Renling, pakte de draad op waar hij hem liet vallen. ‘We hadden Viserys en zijn zuster tien jaar geleden al moeten laten vermoorden, maar mijn koninklijke broer beging de ernstige vergissing naar Jon Arryn te luisteren.’

‘Barmhartigheid is nooit misplaatst, heer Renling,’ antwoordde Ned. ‘Bij de Drietand versloeg ser Barristan hier een dozijn goede mannen, vrienden van uw broer en mij. Ik weet nog dat ze hem bij ons brachten, zwaargewond en op sterven na dood. Rous Bolten drong erop aan dat we hem de keel doorsneden, maar uw broer Robert zei: “Ik zal een man niet doden om zijn trouw, en ook niet omdat hij goed heeft gevochten,” en hij stuurde zijn eigen maester om ser Barristans wonden te verbinden.’ Hij keek de koning langdurig en koel aan. ‘Ik wou dat die man vandaag hier was.’

Robert had het fatsoen om te blozen. ‘Dat was iets anders,’ zei hij verongelijkt. ‘Ser Barristan was een ridder van de koningsgarde.’

‘Terwijl Daenerys een meisje van veertien is,’ snauwde Ned.

Ser Barristan Selmy hief zijn flets blauwe ogen van de tafel op en zei: ‘Het is eervol de vijand op het slagveld tegemoet te treden, maar niet om hem in de moederschoot te doden.’ Hij keerde zich smekend naar de koning toe. ‘Uwe Genade, heer Eddard spreekt ook namens mij. Wij zijn ridders, geen moordenaars. Onze geloften…’

‘Nee!’ bulderde Robert. ‘Genoeg, geen woord meer. Zijn jullie allemaal vergeten wie hier de koning is?’

‘Nee, en jij?’ Ned wist dat hij verder ging dan raadzaam was, maar toch kon hij niet zwijgen. ‘Ik zou wel eens willen weten waarom we tegen Aerys Targaryen zijn opgestaan als het niet was om een eind te maken aan het vermoorden van kinderen?’

‘Om een eind te maken aan de Targaryens,’ gromde de koning.

‘Genoeg gepraat nu. Laat iedereen nu zijn mening geven.’

‘Het moet gebeuren,’ verklaarde heer Renling.

‘We hebben geen keus,’ mompelde Varys. ‘Treurig, treurig…’

Grootmaester Pycelle vouwde zijn handen en gaf snel een instemmend knikje.

‘Wie in bed belandt met een lelijke vrouw kan maar het beste zijn ogen dichtdoen en opschieten,’ verklaarde Pinkje. ‘Wachten maakt zo’n meid er niet mooier op. Dus: kussen en opschieten.’

‘Kussen?’ herhaalde ser Barristan geschokt.

‘Een stalen kus,’ zei Pinkje.

Robert keerde zich naar zijn Hand toe. ‘Je hoort het, Ned. Jij en Selmy staan wat dit betreft alleen. De enige vraag die nog rest is: waar vinden we iemand om haar te vermoorden?’

‘Mormont smacht naar de gratie van de koning,’ bracht heer Renling hen in herinnering.

‘Wanhopig,’ zei Varys, ‘maar hij hangt nog meer aan het leven. De prinses bevindt zich in Vaes Dothrak, waar de doodstraf staat op het trekken van een wapen. Als ik u zou vertellen wat de Dothraki doen met de ongelukkige die er een tegen een khaleesi gebruikt zou niemand van u vannacht kunnen slapen.’ Hij streek over een gepoederde wang. ‘Maar vergif… laten we zeggen: de tranen van Lys. Khal Drogo hoeft niet te weten dat het geen natuurlijke dood was.

De slaperige oogjes van grootmaester Pycelle schoten open. Hij gluurde wantrouwig naar de eunuch.

‘Vergif is het wapen van een lafaard,’ klaagde de koning. Ned had genoeg gehoord. ‘Jullie sturen huurmoordenaars om een veertienjarig meisje te doden en dan zitten jullie te bekvechten over eer?’ Hij schoof zijn stoel naar achteren en stond op. ‘Doe het dan zelf, Robert. De man die het vonnis velt hoort ook het zwaard te hanteren. Kijk haar in de ogen voor je haar doodt. Zie haar tranen aan, luister naar haar laatste woorden. Dat is wel het minste dat je haar verschuldigd bent.’

‘Goden,’ vloekte de koning. Het woord barstte zijn mond uit alsof hij zijn razernij nauwelijks in bedwang kon houden. ‘Je meent het nog ook, verdomme.’ Hij greep de wijnflacon naast zijn elleboog, merkte dat die leeg was en smeet hem tegen de muur aan scherven.

‘Mijn wijn is op en mijn geduld is op. Nu is het genoeg geweest. Je zorgt maar dat het gebeurt.’

‘Aan moord wil ik part noch deel hebben, Robert. Doe wat je wilt, maar vraag mij niet mijn zegel eraan te hechten.’

Even leek het niet tot Robert door te dringen wat Ned bedoelde. Verzet was geen gerecht dat hem vaak werd voorgeschoteld. Toen het begrip daagde veranderde zijn gezichtsuitdrukking langzaam. Zijn ogen vernauwden zich en een rode kleur van woede kroop boven zijn fluwelen halskraag uit. Hij wees met een woedende vinger naar Ned. ‘U bent de Hand des Konings, heer Stark. U doet wat ik zeg, of ik zoek een Hand die dat wel doet.’

‘Ik wens hem alle succes van de wereld.’ Ned maakte de zware gesp die de plooien van zijn mantel bijeenhield los, de zilveren sierhand die zijn ambtsinsigne was. Hij legde hem voor de koning op tafel neer, bedroefd bij de herinnering aan de man die hem ermee had bekleed, de vriend die hem zo dierbaar was geweest. ‘Ik had je hoger aangeslagen, Robert. Ik meende dat de man die wij koning hadden gemaakt nobeler was.’

Roberts gezicht was paars. ‘Eruit,’ kraste hij. Hij stikte bijna van woede. ‘Eruit, verdomme, ik wil je niet meer zien. Waar wacht je nog op. Ga maar gauw terug naar Winterfel. En kom me nooit meer onder ogen, of ik laat je hoofd op een piek zetten, dat zweer ik je!’

Ned boog en keerde zich zonder een woord te zeggen op zijn hakken om. Hij voelde Roberts ogen in zijn rug. Terwijl hij de raadszaal uit beende werd de discussie vrijwel zonder onderbreking voortgezet. ‘In Braavos bestaat een genootschap dat de “Mannen zonder Gezicht” heet,’ opperde grootmaester Pycelle.

‘Hebt u enig idee, hoe duur die zijn?’ klaagde Pinkje. ‘Voor de helft van hun prijs kun je een leger gewone huurlingen kopen, en dat is dan alleen nog maar voor een koopman. Ik moet er niet aan denken wat ze voor een prinses zullen vragen.’

Het sluiten van de deur achter hem deed hun stemmen verstommen. Ser Boros Both stond voor het vertrek geposteerd, gehuld in de lange witte mantel en het harnas van de koningsgarde. Hij wierp Ned uit zijn ooghoek even een nieuwsgierige blik toe, maar stelde geen vragen.

Toen hij het binnenplein naar de Toren van de Hand overstak was de atmosfeer zwaar en drukkend. Er hing regen in de lucht, bespeurde Ned, en die zou niet onwelkom zijn. Dan zou hij zich althans iets minder smerig voelen. Toen hij het bovenvertrek bereikte ontbood hij Vayon Poel. De hofmeester kwam onmiddellijk. ‘Kan ik iets voor u doen, heer Hand?’

‘Geen Hand meer,’ lichtte Ned hem in. ‘De koning en ik hebben woorden gehad. We gaan terug naar Winterfel.’

‘Ik zal onmiddellijk voorbereidingen treffen, heer. We zullen twee weken nodig hebben om alles klaar te maken voor de reis.’

‘Zoveel tijd hebben we misschien niet. Misschien minder dan een dag. De koning had het erover dat hij mijn hoofd op een piek wilde.’ Ned fronste zijn voorhoofd. Hij geloofde niet echt dat hij kwaad van de koning te duchten had, niet van Robert. Nu was hij boos, maar als Ned eenmaal goed en wel uit het zicht was zou zijn woede zoals altijd wel bekoelen. Altijd? Ineens merkte hij dat hij aan Rhaegar Targaryen dacht, niet op zijn gemak. Vijftien jaar dood, en Robert haat hem nog steeds. Een verontrustend idee… en dan was er nog die andere kwestie, die affaire van Catelyn en de dwerg waarover Yoren hem gisteravond was komen waarschuwen. Dat zou binnenkort aan het licht komen, zo zeker als de zon opging, en nu de koning zo laaiend van woede was… Robert mocht dan geen zier om Tyrion Lannister geven, maar zijn trots zou gekrenkt zijn, en wat de koningin zou doen viel al helemaal niet te voorspellen.

‘Het veiligste is als ik vast vooruitreis,’ zei hij tegen Poel. ‘Dan neem ik mijn dochters en een paar lijfwachten mee. De rest kan dan volgen als jullie klaar zijn. Stel Jory op de hoogte, maar verder niemand, en onderneem niets voordat de meisjes en ik vertrokken zijn. Het kasteel zit vol ogen en oren, en ik heb liever niet dat mijn plannen uitlekken.’

‘Zoals u beveelt, heer.’

Toen hij weg was liep Eddard Stark naar het raam en ging zitten om te piekeren. Robert liet hem geen keus, hij zou althans niet weten welke. Eigenlijk moest hij hem dankbaar zijn. Het was goed om naar Winterfel terug te keren. Hij had nooit weg moeten gaan. Zijn zonen wachtten daar op hem. Misschien zouden hij en Catelyn nog een zoon maken als ze thuis waren, zo oud waren ze nog niet. En hij had gemerkt dat hij de laatste tijd van sneeuw droomde, van de diepe stilte die ’s nachts in het Wolfswoud heerste. En toch maakte de gedachte aan vertrekken hem ook nijdig. Er bleef zoveel onuitgevoerd. Robert met zijn raad vol lafaards en vleiers zou het rijk tot de bedelstaf brengen als niemand hem tegenhield… of erger nog, hij zou het aan de Lannisters verkopen om hun leningen terug te betalen. En de waarheid omtrent Jon Arryns dood ontging hem nog steeds. O ja, hij had een paar dingen gevonden, genoeg om hem ervan te overtuigen dat Jon inderdaad was vermoord, maar dat was niet meer dan de prent van een dier op de bosgrond. Hij had het beest zelf nog niet gezien, al voelde hij dat het er was, loerend, verscholen, verraderlijk.

Plotseling bedacht hij dat hij ook over zee naar Winterfel terug kon keren. Ned was geen zeeman en gaf normaal gesproken de voorkeur aan de Koningsweg, maar als hij per schip ging kon hij Drakensteen aandoen en met Stannis Baratheon spreken. Pycelle had een raaf over het water gestuurd, met een beleefd schrijven van Ned waarin hij heer Stannis verzocht zijn zetel in de kleine raad weer in te nemen. Hij had nog geen antwoord gekregen, maar de stilte sterkte hem slechts in zijn verdenkingen. Lord Stannis was deelgenoot van het geheim waarvoor Jon Arryn gestorven was, daar was hij van overtuigd. Het zou heel goed kunnen dat de waarheid die hij zocht op hem wachtte in het aloude eilandfort van het Huis Targaryen. En als je die kent, wat dan? Sommige geheimen kunnen beter verborgen blijven. Sommige geheimen zijn te gevaarlijk om aan iemand te vertellen, zelfs niet aan degenen die je liefhebt en vertrouwt. Ned trok de dolk die Catelyn hem had gebracht uit de schede aan zijn riem. Het mes van de Kobold. Waarom was de dwerg op Brans dood uit? Vast en zeker om hem het zwijgen op te leggen. Nog een geheim, of alleen maar een andere draad van hetzelfde web?

Had Robert er misschien iets mee te maken? Hij zou gezegd hebben van niet, maar eens had hij ook niet gedacht dat Robert in staat was vrouwen en kinderen te laten vermoorden. Catelyn had geprobeerd hem te waarschuwen. Je kende de man, had ze gezegd. De koning is een vreemde voor je. Hoe eerder hij uit Koningslanding weg was, hoe beter. Als er morgenochtend een schip naar het noorden vertrok zou het goed zijn als hij zich aan boord bevond. Hij ontbood Jory Cassel en stuurde hem naar de haven om navraag te doen, heimelijk maar haastig. ‘Zoek een snel schip voor me met een bekwame kapitein,’ gelastte hij. ‘Het kan me niet schelen of het over grote kooien of royale voorzieningen beschikt, zolang het maar snel en veilig is. Ik wil meteen weg.’

Met het invallen van de schemering wachtte Ned nog steeds op Jory’s terugkeer toen Tomard een bezoeker aankondigde. ‘Lord Baelish vraagt u te spreken, heer.’

Ned was half en half geneigd hem weg te sturen, maar veranderde toen van gedachte. Hij was nog niet vrij, en totdat hij dat wel was moest hij hun spelletjes meespelen. ‘Laat hem binnen, Torn.’

Heer Petyr slenterde het bovenvertrek binnen alsof er die ochtend niets was gebeurd. Hij droeg een opengewerkt fluwelen wambuis, crème met zilver, een grijze zijden mantel met een zoom van zwart vossenbont en zijn gebruikelijke spottende lachje.

Ned begroette hem koeltjes. ‘Mag ik de reden van uw bezoek weten, heer Baelish?’

‘Ik zal u niet lang ophouden, ik ga straks dineren met vrouwe Tanda. Lampreipastei en geroosterd speenvarken. Ze overweegt me aan haar jongste dochter uit te huwelijken, daarom is haar tafel altijd weer overstelpend. Om eerlijk te zijn trouw ik nog liever met het varken, maar laat haar dat niet horen. Ik ben dol op lampreipastei.’

‘Laat u door mij niet van uw palingen afhouden, heer,’ zei Ned met ijzige minachting. ‘Op dit moment weet ik niemand wiens gezelschap ik minder op prijs zou stellen.’

‘Als u heel even nadenkt kunt u vast wel een paar namen bedenken. Varys, bijvoorbeeld. Cersei. Of Robert. Zijne Genade is ten zeerste vertoornd op u. Hij is nog een poosje over u doorgegaan nadat u ons vanochtend vaarwel had gezegd. De woorden onbeschoft en ondankbaar kwamen er vrij vaak in voor, meen ik me te herinneren.’

Ned verwaardigde zich niet hem antwoord te geven. Hij bood zijn gast ook geen stoel aan, maar Pinkje ging toch zitten. ‘Nadat u het pand verlaten had heb ik ze ervan moeten weerhouden de Mannen zonder Gezicht in te huren,’ vervolgde hij onverdroten. ‘In plaats daarvan zal Varys onopvallend bekendmaken dat de man die het meisje Targaryen uit de weg ruimt de titel van heer krijgt.’

Ned walgde ervan. ‘Dus we delen tegenwoordig al titels aan moordenaars uit.’

Pinkje haalde zijn schouders op. ‘Een titel kost niets. De Mannen zonder Gezicht kosten een heleboel. En om u de waarheid te zeggen heb ik het meisje Targaryen meer goed gedaan dan u met al dat gepraat over eer. Laat een of andere dronken huurling die zichzelf al als heer ziet gerust proberen haar te vermoorden. Het zit er dik in dat hij het verknoeit, en daarna zijn de Dothraki wél op hun hoede. Als we een Man zonder Gezicht op haar afgestuurd hadden was ze al zo goed als begraven.’

Ned fronste zijn wenkbrauwen. ‘U zit in de raad te praten over lelijke vrouwen en stalen kussen, en nu moet ik van u aannemen dat u hebt geprobeerd het meisje te beschermen? Voor hoe dwaas houdt u me eigenlijk?’

‘Voor een geweldige dwaas, om precies te zijn,’ zei Pinkje lachend.

‘Vindt u moord altijd zo vermakelijk, heer Baelish?’

‘Moord niet, heer Stark, maar u wel. U regeert als een man die op slecht ijs danst. Ik wed dat u een nobele plons zult maken. Ik geloof dat ik vanmorgen het eerste gekraak al heb gehoord.’

‘Het eerste en het laatste,’ zei Ned. ‘Ik ben het zat.’

‘Wanneer gaat u naar Winterfel terug, heer?’

‘Zo snel mogelijk. Wat gaat u dat aan?’

‘Niets, misschien… maar mocht u morgen nog hier zijn, dan zal ik u met plezier meenemen naar dat bordeel dat uw dienstman Jory zo ineffectief heeft doorzocht.’ Pinkje glimlachte. ‘En ik zal het niet eens tegen vrouwe Catelyn zeggen.’

Загрузка...