Eddard

Het grijze licht van de dageraad viel door zijn raam naar binnen toen dreunende hoefslagen Eddard uit de korte slaap wekten waarin hij van uitputting verzonken was. Hij tilde zijn hoofd van de tafel om naar de binnenplaats te kijken. Beneden lieten mannen in maliën, leer en scharlakenrode mantel de ochtend galmen van het zwaardgekletter of reden met stro gestopte namaakkrijgslieden omver. Ned zag Sandor Clegane over de aangestampte aarde galopperen en een lans met een ijzeren punt door het hoofd van een pop steken. Zeildoek scheurde en het stro vloog alle kanten op, begeleid door grappen en krachttermen van de Lannister-wachters. Is dit vertoon van dapperheid voor mij bestemd? vroeg hij zich af. Zo ja, dan was Cersei een grotere dwaas dan hij had gedacht. Het stomme wijf, dacht hij, waarom is ze niet gevlucht? Ik heb haar meer dan eens de kans gegeven…

Het was een bewolkte, dreigende ochtend. Ned ontbeet met zijn dochters en Septa Mordane. Sansa, nog steeds ontroostbaar, staarde knorrig naar haar bord en weigerde te eten, maar Arya schrokte alles op wat haar werd voorgezet. ‘Syrio zegt dat we nog tijd hebben voor een laatste les voor we ons vanavond inschepen,’ zei ze.

‘Mag het, vader? Al mijn spullen zijn al gepakt.’

‘Een korte les, en zorg ervoor dat je nog tijd overhoudt om een bad te nemen en je te verkleden. Ik wil dat jullie met het middaguur klaarstaan om te vertrekken, begrepen?’

‘Met het middaguur,’ zei Arya.

Sansa keek op van haar bord. ‘Als zij nog een dansles mag hebben, waarom laat u mij dan geen afscheid nemen van prins Joffry?’

‘Ik zal haar met plezier begeleiden, heer Eddard,’ bood Septa Mordane aan. ‘Ze loopt geen enkel gevaar het schip te missen.’

‘Het zou niet verstandig zijn, Joffry op dit moment op te zoeken, Sansa. Het spijt me.’

De tranen sprongen Sansa in de ogen. ‘Maar waaróm dan niet?’

‘Sansa, je vader weet het altijd beter,’ zei Septa Mordane. ‘Je hoort zijn besluiten niet in twijfel te trekken.’

‘Het is niet eerlijk!’ Sansa sprong van tafel op zodat haar stoel omviel en rende huilend de bovenzaal uit.

Septa Mordane kwam overeind, maar Ned gebaarde dat ze weer moest gaan zitten. ‘Laat haar maar, septa. Ik probeer het haar wel uit te leggen als we allemaal veilig in Winterfel terug zijn.’ De septa boog haar hoofd en nam weer plaats om de rest van haar ontbijt te eten.

Een uur later kwam grootmaester Pycelle naar de bovenzaal, met afhangende schouders, alsof het gewicht van zijn grote maestersketen plotseling te zwaar voor hem was geworden. ‘Heer,’ zei hij.

‘Koning Robert is overleden. Mogen de goden hem rust vergunnen.’

‘Nee,’ zei Ned. ‘Hij had een hekel aan rust. Moge de goden hem liefde en vrolijkheid vergunnen, en de vreugden van een rechtvaardige strijd.’ Hij voelde zich vreemd leeg. Het bezoek kwam niet onverwacht, enjtoch was er bij die woorden ook een stuk van hemzelf gestorven. Hij zou er al zijn titels voor hebben gegeven om zijn tranen de vrije loop te kunnen laten… maar hij was Roberts Hand, en het gevreesde uur had geslagen. ‘Wees zo goed de leden van de raad hier in mijn bovenzaal te ontbieden,’ zei hij tegen Pycelle. Samen met Tomard had hij de Toren van de Hand zo goed mogelijk beveiligd, hetgeen van de raadszaal niet gezegd kon worden.

‘Maar heer!’ Pycelle knipperde met zijn ogen. ‘De zaken van het koninkrijk kunnen toch wel tot morgen wachten, als ons verdriet minder schrijnend is?’

Rustig maar vastberaden zei Ned: ‘Ik vrees dat we onmiddellijk bijeen moeten komen.’

Pycelle boog. ‘Zoals de Hand beveelt.’ Hij riep zijn bedienden en zond ze er haastig op uit. Daarna aanvaardde hij dankbaar de stoel en de beker zoet bier die Ned hem aanbood.

Ser Barristan Selmy was de eerste die gehoor gaf aan de oproep. Hij oogde onberispelijk in zijn witte mantel en zijn geëmailleerde schubbenpantser. ‘Heren,’ zei hij, ‘mijn plaats is nu naast de jonge koning. Staat u mij toe dat ik mij bij hem voeg.’

‘Uw plaats is hier, ser Barristan,’ zei Ned tegen hem. De volgende die kwam was Pinkje, nog steeds gekleed in het blauwe fluweel en de zilverkleurige spotvogel-mantel die hij de afgelopen nacht had gedragen. ‘Mijne heren,’ zei hij, en glimlachte zonder duidelijke aanleiding alvorens zich tot Ned te wenden: ‘Die kleine opdracht van u is uitgevoerd, heer Eddard.’

Varys kwam binnen in een wolk van lavendel, rozig van zijn bad, zijn mollige gezicht geboend en vers gepoederd, zijn zachte slippers vrijwel geluidloos. ‘De kleine vogeltjes zingen vandaag een treurig lied,’ zei hij terwijl hij ging zitten. ‘Het rijk weent. Zullen we beginnen?’

‘Zodra heer Renling er is,’ zei Ned.

Varys wierp hem een bedroefde blik toe. ‘Ik vrees dat heer Renling de stad heeft verlaten.’

‘De stad verlaten?’ Ned had op Renlings steun gerekend.

‘Hij is een uur voor zonsopgang vertrokken via een zijpoortje, vergezeld door ser Loras Tyrel en een stuk of vijftig gevolgslieden,’ lichtte Varys hen in. ‘Ze zijn het laatst gezien toen ze met enige haast in zuidelijke richting galoppeerden, ongetwijfeld op weg naar Stormeinde of Hooggaarde.’

Daar gaan Renling en zijn honderd zwaarden. Hier zat een luchtje aan dat Ned niet beviel, maar er was niets aan te doen. Hij haalde Roberts laatste brief te voorschijn. ‘De koning heeft mij vannacht bij zich geroepen en bevolen zijn laatste woorden op schrift te stellen. Heer Renling en grootmaester Pycelle waren als getuigen aanwezig toen de koning de brief zegelde. Die moest na zijn dood door de raad worden geopend. Ser Barristan, als u zo vriendelijk wilt zijn?’

De bevelhebber van de koningsgarde onderzocht het papier. ‘Het zegel van koning Robert, en ongebroken.’ Hij opende de brief en las.

‘Heer Eddard Stark wordt hierin tot Beschermer van het Rijk benoemd, om als regent het bewind te voeren tot de erfgenaam meerderjarig wordt.’

En het geval wil dat hij dat is, peinsde Ned, maar dat zei hij niet hardop. Hij vertrouwde noch Pycelle, noch Varys, en ser Barristan beschouwde het als een erezaak, de jongen die hij voor zijn nieuwe koning hield te beschermen en te verdedigen. De oude ridder zou Joffry niet licht laten vallen. Dat hij tot dit bedrog gedwongen was bezorgde Ned een bittere smaak in zijn mond, maar hij wist dat hij op eieren moest lopen, dat hij zich niet mocht blootgeven en het spelletje moest meespelen tot hij het regentschap stevig in handen had. Zodra Arya en Sansa veilig in Winterfel waren en heer Stannis met zijn voltallige krijgsmacht in Koningslanding was teruggekeerd, zou hij tijd genoeg hebben om de opvolgingskwestie af te handelen.

‘Ik zou deze raad willen verzoeken, mij als beschermer van het rijk te erkennen, zoals Roberts wens was,’ zei Ned terwijl hij hun gezichten gadesloeg en zich afvroeg welke gedachten er schuilgingen achter de geloken ogen van Pycelle, de lome, halfslachtige glimlach van Pinkje en het nerveuze gewriemel van Varys’ vingers. De deur ging open. Dikke Torn stapte de bovenzaal in. ‘Verschoning, mijne heren, maar de koning eist dat de kleine raad onmiddellijk naar de troonzaal komt.’

Ned had verwacht dat Cersei snel zou toeslaan. Het bevel kwam niet als een verrassing. ‘De koning is dood,’ zei hij, ‘maar toch zullen we meegaan. Torn, wees zo goed om voor een escorte te zorgen.’

Pinkje bood Ned zijn arm om hem de trap af te helpen. Varys, Pycelle en ser Barristan kwamen vlak achter hen aan. Een dubbele rij wapenknechten in maliën en met stalen helmen op stond voor de toren te wachten, acht man sterk. Grijze mantels wapperden in de wind toen de wachters hen over de binnenplaats begeleidden. Het scharlaken van de Lannisters was nergens te bekennen, maar de hoeveelheid goudmantels op de borstwering en bij de poorten stelde Ned gerust.

Bij de deur naar de troonzaal werden ze begroet door Janos Slink, gehuld in een zwartgouden sierharnas en met een hooggepluimde helm onder één arm. De bevelhebber maakte een stijve buiging. Zijn mannen duwden de grote eikenhouten deuren open. Die waren twintig voet hoog en met brons beslagen. De koninklijke hofmeester leidde hen binnen. ‘Heil Zijne Genade, Joffry van de huizen Baratheon en Lannister, Eerste van die Naam, Koning van de Andalen en de Rhoynar en de Eerste Mensen, heer van de Zeven Koninkrijken en Beschermer van het Rijk,’ galmde hij uit.

Het was een lange wandeling naar het andere einde van de zaal, waar Joffry hoog boven op de ijzeren troon zat te wachten. Ondersteund door Pinkje hinkte en strompelde Ned Stark langzaam op de jongen af die zich koning noemde. De anderen volgden. Hij had deze weg voor het eerst te paard afgelegd, met het zwaard in de hand. De draken van de Targaryens hadden vanaf de wanden toegekeken hoe hij Jaime Lannister dwong van de troon af te gaan. Hij vroeg zich af of Joffry er net zo gemakkelijk van af zou stappen. Vijf ridders van de koningsgarde — al de leden, op ser Jaime en ser Barristan na — stonden in een halve cirkel rond de voet van de troon opgesteld. Ze waren in volle wapenrusting, geëmailleerd staal van helm tot hak, met een lange, lichte mantel om hun schouders en een blinkend wit schild aan hun linkerarm. Cersei Lannister en haar twee jongste kinderen stonden achter ser Boros en ser Meryn. De koningin droeg een japon van zeegroene zijde, afgezet met schuimwit Myrisch kant. Aan haar vinger zat een gouden ring met een smaragd ter grootte van een duivenei, om haar hoofd een bijpassende tiara.

Boven hen zat prins Joffry tussen de weerhaken en spijkers in een wambuis van gouddraad en een rood satijnen mantel. Sandor Clegane stond onder aan de steile, smalle trap naar de troon. Hij droeg maliën en asgrauw staal, en zijn helm met de grauwende hondenkop. Achter de troon wachtten twintig Lannister-wachters met zwaarden aan hun riemen. Ze hadden een scharlakenrode mantel om hun schouders en stalen leeuwen op hun helm. Maar Pinkje had woord gehouden: overal langs de wanden, voor Roberts wandtapijten met hun jacht-en strijdtaferelen, stond het goudgemantelde krijgsvolk van de stadswacht strak in de houding, allemaal met een hand om de schacht van een acht voet lange speer met een zwarte ijzeren punt. Ze waren met vijf keer zoveel als de Lannisters.

Toen Ned stilstond verging hij van de pijn in zijn been. Hij steunde met een hand op Pinkjes schouder om een deel van zijn gewicht op hem te laten rusten.

Joffry rees overeind. Op zijn rood satijnen mantel was een patroon van gouddraad aangebracht: vijftig brullende leeuwen aan de ene en vijftig steigerende hertenbokken aan de andere kant. ‘Ik gelast de raad, alle benodigde voorbereidingen voor mijn kroning te treffen,’ verklaarde de jongen. ‘Ik wens binnen twee weken gekroond te worden. Vandaag zal ik mijn trouwe raadsleden de vazalleneed afnemen.’

Ned haalde Roberts brief te voorschijn. ‘Heer Varys, wilt u zo vriendelijk zijn deze aan vrouwe Lannister te tonen?’

De eunuch bracht de brief naar Cersei. De koningin wierp een blik op de tekst. ‘Beschermer van het Rijk,’ las ze. ‘Had dit u tot schild moeten strekken, heer? Een stuk papier?’ Ze scheurde de brief in tweeën en toen in vieren en liet de snippers op de vloer dwarrelen.

‘Dat waren de woorden van de koning,’ zei ser Barristan geschokt.

‘We hebben nu een nieuwe koning,’ antwoordde Cersei Lannister. ‘Heer Eddard, toen wij elkaar de vorige maal spraken hebt u mij van advies gediend. Sta mij toe, niet minder goedgunstig te zijn. Buig uw knie. Buig uw knie en zweer mijn zoon trouw, en wij zullen u toestaan, u terug te trekken als Hand en de rest van uw dagen te slijten in de grauwe woestenij die u als uw thuis beschouwt.’

‘Ik wilde dat ik dat kon,’ zei Ned grimmig. Als ze de zaak dan per se hier en nu wilde forceren liet ze hem geen keus. ‘Uw zoon heeft geen recht op de troon waarop hij zit. Heer Stannis is Roberts ware erfgenaam.’

‘Leugenaar!’ krijste Joffry. Hij liep rood aan.

‘Moeder, wat bedoelt hij?’ vroeg prinses Myrcella klaaglijk aan de koningin. ‘Is Joff dan nu geen koning?’

‘Uw eigen woorden veroordelen u, heer Stark,’ zei Cersei Lannister. ‘Ser Barristan, grijp deze verrader.’

De bevelhebber van de koningsgarde aarzelde. In een oogwenk was hij omringd door Stark-wachters met ontbloot staal in de vuist.

‘En nu zet het verraad zich om in daden,’ zei Cersei. ‘Denkt u dat ser Barristan alleen staat, heer?’ Staal schuurde onheilspellend tegen staal toen de Jachthond zijn lange zwaard trok. De ridders van de koningsgarde en twintig Lannister-wachters in scharlaken mantels schoten hem te hulp.

‘Dood hem!’ krijste de jonge koning van de ijzeren troon. ‘Maak ze allemaal dood, ik beveel het!’

‘U laat mij geen keus,’ zei Ned tegen Cersei Lannister. Hij riep tegen Janos Slink: ‘Bevelhebber, stel de koningin en haar kinderen in verzekerde bewaring. Doe hen geen kwaad, maar leid hen terug naar de koninklijke vertrekken en plaats hen daar onder bewaking.’

‘Mannen van de Wacht!’ riep Janos Slink en zette zijn helm op. Honderd gouden mantels kwamen opzetten, speren in de aanslag.

‘Ik wil geen bloed vergieten,’ zei Ned tegen de koningin. ‘Zeg uw mannen dat ze hun zwaarden afleggen, dan hoeft niemand…’

Met één felle stoot dreef de dichtstbijzijnde goudmantel zijn speer in Tomards rug. Dikke Toms wapen gleed uit zijn krachteloze vingers toen de vochtige rode punt tussen zijn ribben naar buiten drong, door leer en maliën heen. Hij was dood voordat zijn zwaard de vloer raakte.

Neds kreet kwam veel te laat. Janos Slink sneed Varling eigenhandig de keel door. Cain draaide zich bliksemsnel om. Staal flitste en hij dreef de meest nabije speer drager met een regen van slagen achteruit. Even leek het erop dat hij zich een uitweg zou banen. Toen stortte de Jachthond zich op hem. Met zijn eerste slag hieuw Sandor Clegane Cains zwaardhand af bij de pols. De tweede dwong hem op de knieën en haalde hem van zijn schouder tot zijn borstbeen open.

Terwijl zijn mannen rondom hem stierven viste Pinkje Neds dolk uit de schede en plaatste de punt onder zijn kin. Hij glimlachte verontschuldigend. ‘En ik had u nog zó gewaarschuwd mij niet te vertrouwen.’

Загрузка...