Jon

Het kwam voor — niet vaak, maar zo nu en dan — dat Jon Sneeuw blij was dat hij een bastaard was. Toen hij zijn wijnbeker weer eens bijvulde uit een passerende schenkkan bedacht hij dat dit misschien zo’n gelegenheid was. Hij ging weer op zijn bank tussen de jongere pages zitten en nam een slok. De zoete, fruitige smaak van zomerwijn vulde zijn mond en bracht een glimlach op zijn lippen.

De grote zaal van Winterfel was bedompt van de rook en doortrokken van de lucht van geroosterd vlees en versgebakken brood. De grauwe stenen muren waren met banieren behangen. Wit, goud en karmozijnrood: de schrikwolf van Stark, de gekroonde hertenbok van Baratheon, de leeuw van Lannister. Een zanger bespeelde de hoge harp en droeg een ballade voor, maar aan dit uiteinde van de zaal kwam zijn stem nauwelijks boven het geloei van de vlammen, het gekletter van aardewerken borden en het geroezemoes van honderd dronkemansgesprekken uit.

Dit was het vierde uur van het welkomstfeest voor de koning. Jons broers en zusters zaten bij de koningskinderen, onder aan de verhoging waarop heer en vrouwe Stark de koning en des koningin gastvrij onthaalden. Ter ere van deze gelegenheid zou zijn heer vader elk kind ongetwijfeld één glas wijn toestaan, maar meer ook niet. Hier op de banken weerhield niemand Jon ervan zijn dorst te lessen zoveel hij wilde. En hij ontdekte dat hij de dorst van een man had, tot het luidruchtige plezier van de jongelieden rondom hem, die hem aanmoedigden bij elke beker die hij leegde. Ze vormden aangenaam gezelschap, en Jon genoot van de verhalen die ze vertelden over vechtpartijen, liefdesavontuurtjes en de jacht en wist zeker dat zijn metgezellen onderhoudender waren dan het kroost van de koning. Hij had zijn nieuwsgierigheid naar de gasten bevredigd toen ze de zaal betraden. De stoet was de bank waarop hij zat op minder dan een voet gepasseerd, en hij had hen allemaal uitvoerig kunnen bekijken. Zijn heer vader had vooropgelopen als tafelheer van de koningin. Die was even mooi als de mannen beweerden. In haar lange, gouden haar blonk een met juwelen bezette tiara waarvan de smaragden precies bij het groen van haar ogen pasten. Zijn vader hielp haar Sde treden naar de verhoging op en leidde haar naar haar zetel, maar de koningin bekeek hem niet eens. Jon keek dwars door haar glimlach heen, al was hij pas veertien. Daarna was koning Robert zelf gekomen, met vrouwe Stark aan zijn arm. De koning was een enorme teleurstelling voor Jon. Zijn vader had vaak over hem gepraat: de onvergelijkelijke Robert Baratheon, de duivel van de Drietand, de vurigste strijder van het rijk, een reus onder de vorsten. Alles wat Jon zag was een dikke kerel met een rood, baardig gezicht die door zijn zijden kleren heen zweette. Hij liep erbij alsof hij half aangeschoten was. Na hen kwamen de kinderen. Voorop de kleine Rickon, die de lange tocht aflegde met alle waardigheid die een driejarige kan opbrengen. Jon moest hem aansporen om door te lopen toen hij bleef staan om even te buurten. Pal na hem kwam Robb, gehuld in grijze wol met witte boorden, de kleuren van de Starks. Hij had prinses Myrcella aan de arm, een spichtig kind van nog geen acht met een waterval van gouden krullen onder een met juwelen bezet haarnet. Jon zag hoe ze Robb verlegen blikken toewierp terwijl ze tussen de tafels doorliepen, en hoe ze timide naar hem glimlachte. Hij vond haar nietszeggend. Robb had niet eens het benul om te beseffen hoe stompzinnig ze was; hij grijnsde als een dwaas. Zijn halfzusters begeleidden de prinsen. Arya vormde een paar met de mollige kleine Tommen, wiens witblonde haar langer was dan het hare. Sansa, twee jaar ouder, had de kroonprins naast zich, Joffry Baratheon. Die was twaalf, jonger dan Jon of Robb, maar tot Jons grandioze ontsteltenis langer dan zij. Prins Joffry had het haar van zijn zuster en de intens groene ogen van zijn moeder. Een dikke, verwarde bos blonde krullen welde over zijn gouden halsketting en fluwelen kraag heen. Sansa zag er stralend uit zoals ze daar naast hem liep, maar Jon vond Joffry’s pruillip en de verveelde minachting waarmee hij de grote zaal van Winterfel bekeek, maar niets. Het paar dat daarachter liep interesseerde hem meer: de broers van de koningin, de Lannisters van de Rots van Casterling. De Leeuw en de Kobold, en het leed geen twijfel wie wie was. Ser Jaime Lannister was de tweelingbroer van koningin Cersei, rijzig en goudharig, met flitsende groene ogen en een messcherpe glimlach. Hij ging gekleed in karmozijnrode zijde, hoge zwarte laarzen en een zwartsatijnen mantel. Op de voorkant van zijn tuniek was in gouddraad de uitdagend brullende leeuw van zijn geslacht geborduurd. In zijn gezicht werd hij de Leeuw van Lannister genoemd en achter zijn rug fluisterend als ‘Koningsmoordenaar’ betiteld.

Jon kon zijn ogen nauwelijks van hem afhouden. Zo hoort een koning eruit te zien, dacht hij bij zichzelf terwijl de man langsliep. Toen zag hij de ander langswaggelen, half onzichtbaar achter zijn broer. Tyrion Lannister, de jongste van heer Tywins gebroed en verreweg de lelijkste. Alles wat de goden Cersei en Jaime vergund hadden, hadden ze Tyrion onthouden. Hij was een dwerg, half zo lang als zijn broer, en had moeite het tempo bij te houden op zijn onvolgroeide beentjes. Zijn hoofd was te groot voor zijn lijf en had een dierlijk platgedrukt gezicht met daarboven een sterk vooruitstekend voorhoofd. Onder zijn steile haar dat zo blond was dat het bijna wit leek gluurden één groen en één zwart oog uit. Jon bekeek hem gefascineerd. De laatste van de edele heren die binnenkwamen waren zijn oom, Benjen Stark van de Nachtwacht, en zijn vaders pupil, Theon Grauwvreugd. Benjen wierp Jon in het voorbijgaan een warme glimlach toe. Theon negeerde hem volledig, maar dat was niets nieuws. Nadat iedereen was gaan zitten werden er heildronken uitgebracht en wederzijdse dankbetuigingen uitgesproken, en daarna kon het feest beginnen.

Daarna was Jon gaan drinken, en dat deed hij nog steeds. Onder tafel streek er iets langs zijn been. Jon zag rode ogen die naar hem omhoogstaarden. ‘Alweer honger?’ vroeg hij. Midden op de tafel lag nog een halve kip met honing. Jon stak een hand uit om er een poot af te trekken maar bedacht toen iets beters. Hij reeg het gevogelte in zijn geheel aan zijn mes en liet het karkas tussen zijn benen op de vloer vallen. Spook viel er fel en geluidloos op aan. Zijn broers en zusters hadden hun wolven niet mee mogen nemen naar het banket, maar aan deze kant van de zaal waren meer honden dan Jon kon tellen, en niemand had iets van zijn welp gezegd. Hij hield zichzelf voor dat hij ook in dat opzicht gelukkig was. Zijn ogen prikten. Jon wreef er heftig in en vervloekte de rook. Hij sloeg nog een teug wijn achterover en keek toe hoe zijn schrikwolf de kip verslond. Tussen de tafels liepen honden die de diensters op de voet volgden. Een daarvan, een zwarte bastaardteef met gele spleetjes van ogen, ving de geur van de kip op. Ze bleef staan en kroop onder de bank om een hapje mee te pikken. Jon sloeg de confrontatie gade. De teef gromde met een laag keelgeluid en kwam dichterbij. Spook keek in stilte op en richtte die vurige rode ogen van hem op de hond. De teef grauwde uitdagend en boos. Spook verroerde zich niet. Hij stond opgericht boven zijn buit, sperde zijn muil open en ontblootte zijn gebit. De teef verstrakte, blafte nogmaals en zag toen van het gevecht af. Ze draaide zich om en sloop weg, met een laatste uitdagende grauw om haar figuur te redden. Spook hervatte zijn maaltijd. Jon grijnsde en stak een hand onder de tafel om door de ruige witte vacht te woelen. De schrikwolf keek naar hem op, beet zachtjes in zijn hand en at weer door.

‘Is dat een van die schrikwolven waar ik zo veel over gehoord heb?’ vroeg een welbekende stem vlak bij hem.

Verheugd keek Jon op toen zijn oom Ben een hand op zijn hoofd legde en door zijn haar woelde, ongeveer zoals Jon bij de wolf had gedaan. ‘Ja,’ zei hij. ‘Hij heet Spook.’

Een van de pages onderbrak het schuine verhaal dat hij aan het vertellen was om aan tafel ruimte te maken voor de broer van hun heer. Benjen Stark ging met zijn lange benen schrijlings op de bank zitten en pakte de wijnbeker uit Jons hand. ‘Zomerwijn,’ zei hij na ervan genipt te hebben. ‘Niets is zo zoet. Hoeveel bekers heb je al op, Jon?’

Jon glimlachte.

Ben Stark schoot in de lach. ‘Ik was er al bang voor. Ach, ja. Ik geloof dat ik nog jonger was dan jij toen ik voor het eerst echt goed dronken werd.’ Uit een schaal naast hem greep hij een geroosterde ui waar de bruine jus van afdroop en beet erin. De ui kraakte. De gelaatstrekken van zijn oom waren scherp en somber als een bergpiek, maar in zijn blauwgrijze ogen glom altijd een zweem van vrolijkheid. Hij was in het zwart gekleed, zoals het een man van de Nachtwacht betaamde. Vanavond was het kostbaar zwart fluweel, met hoge leren laarzen en een brede riem met een zilveren gesp. Rond zijn nek hing een zware, zilveren halsketen. Benjen sloeg Spook geamuseerd gade terwijl hij zijn ui at. ‘Een heel rustige wolf,’ merkte hij op.

‘Hij lijkt niet op de andere,’ zei Jon. ‘Hij laat nooit enig geluid horen. Daarom heb ik hem Spook genoemd. Daarom, en omdat hij wit is. De andere zijn allemaal donker, grijs of zwart.’

‘Achter de Muur zijn nog schrikwolven. We horen ze op onze wachtritten.’ Benjen Stark keek Jon langdurig aan. ‘Eet je gewoonlijk niet bij je broers aan tafel?’

‘Meestal wel,’ antwoordde Jon met vlakke stem. ‘Maar deze avond meende vrouwe Stark dat de koninklijke familie beledigd zou kunnen zijn als er een bastaard tussen hen in werd gezet.’

‘Ik begrijp het.’ Zijn oom gluurde over zijn schouder naar de hoge tafel aan het andere uiteinde van de zaal. ‘Mijn broer verkeert vanavond zo te zien niet in feeststemming.’

Dat was Jon ook opgevallen. Een bastaard leerde vanzelf op zulke dingen te letten en de waarheid te lezen die in de ogen van de mensen school. Zijn vader nam weliswaar de vormen in acht, maar hij was zo gespannen als Jon hem maar zelden had meegemaakt. Hij zei weinig en staarde met omfloerste blikken de zaal in zonder iets te zien. Twee zetels verderop had de koning al de hele avond stevig zitten drinken. Zijn brede gezicht boven de grote zwarte baard had een kleur als vuur. Hij bracht vele heildronken uit, lachte luidkeels om elke grap en viel als een uitgehongerd man op elke schotel aan. Maar de koningin naast hem leek als uit ijs gehouwen. ‘De koningin is ook boos,’ zei Jon op gedempte, kalme toon tegen zijn oom.

‘Vader heeft de koning vanmiddag meegenomen naar de crypte. De koningin wilde niet dat hij ging.’

Benjen mat Jon behoedzaam met zijn blik. ‘Jou ontgaat niet veel, hè Jon? We zouden een man als jij op de Muur goed kunnen gebruiken.’

Jon zwol van trots. ‘Robb voert zijn lans met meer kracht dan ik, maar ik ben een beter zwaardvechter, en Hullen zegt dat ik als ruiter voor niemand in het kasteel onderdoe.’

‘Opmerkelijke prestaties.’

‘Neem me mee als u teruggaat naar de Muur,’ zei Jon in een plotselinge opwelling. ‘Als u het vraagt zal vader wel toestemming geven. Ik weet dat hij dat zal doen.’

Oom Benjen bestudeerde zorgvuldig zijn gezicht. ‘Voor een jongen is de Muur een hard oord.’

‘Ik ben bijna volgroeid,’ wierp Jon tegen. ‘Op mijn eerstvolgende naamdag word ik vijftien, en Maester Luwin zegt dat bastaarden eerder volwassen worden dan andere kinderen.’

‘Dat is maar al te waar,’ zei Benjen, en zijn mondhoeken krulden omlaag. Hij greep Jons beker van de tafel, schonk hem weer vol uit een emmer die bij hem in de buurt stond en nam een diepe teug.

‘Daeren Targaryen was pas veertien toen hij Dorne veroverde,’ zei Jon. De Jonge Draak was een van zijn helden.

‘Een verovering die één zomer standhield,’ bracht zijn oom naar voren. ‘Die gekroonde knaap van jou verloor vijfduizend man toen hij Dorne innam en nog eens twintigduizend toen hij het probeerde te verdedigen. Iemand had hem moeten vertellen dat oorlog geen spelletje is.’ Hij nam nog een slokje wijn. ‘Bovendien,’ zei hij en veegde zijn mond af, ‘was Daeren Targaryen pas achttien toen hij stierf. Of was je dat gedeelte vergeten?’

‘Ik vergeet niets,’ pochte Jon. De wijn maakte hem stoutmoedig. Hij probeerde kaarsrecht te gaan zitten om langer te lijken. ‘Ik wil in de Nachtwacht dienen, oom.’

Hij had er lang en intens over nagedacht, ’s nachts in bed, terwijl zijn broers om hem heen lagen te slapen. Robb zou op een dag Winterfel erven en als landvoogd van het Noorden het bevel over grote legers voeren. Bran en Rickon zouden Robbs baandermannen zijn en in zijn naam over ridderhoven heersen. Zijn zusters Arya en Sansa zouden met de erfgenamen van andere grote huizen trouwen en naar het zuiden trekken om de vrouwe te worden van een eigen kasteel. Maar wat voor positie kon een bastaard hopen te verwerven?

‘Je weet niet wat je vraagt, Jon. De Nachtwacht is een gezworen broederschap. We hebben geen gezinnen. Niemand van ons zal ooit een zoon verwekken. Onze vrouw is de plicht. Onze geliefde is de eer.’

‘Ook een bastaard kan eer bezitten,’ zei Jon. ‘Ik ben bereid uw eed te zweren.’

‘Je bent een jongen van veertien,’ zei Benjen. ‘Geen man, nog niet. Als je nog nooit een vrouw hebt gehad heb je er geen benul van wat je opgeeft.’

‘Kan me niet schelen!’ zei Jon verhit.

‘Vast wel, als je zou weten wat het inhield,’ zei Benjen. ‘Als je wist wat die eed je zou kosten zou je niet zo begerig zijn de prijs te betalen, zoon.’

Jon merkte dat hij kwaad werd. ‘Ik ben uw zoon niet!’

Benjen Stark stond op. ‘Des te erger.’ Hij legde een hand op Jons schouder. ‘Kom nog eens bij me als je zelf een paar bastaarden hebt verwekt, dan zien we wel hoe je er dan over denkt.’

Jon trilde. ‘Ik zal nooit een bastaard verwekken.’ Hij sprak de woorden zorgvuldig uit. ‘Nooit!’ Hij spuwde het uit als vergif. Plotseling drong het tot hem door dat er rond de tafel een stilte was gevallen en dat iedereen naar hem keek. Hij merkte hoe de tranen hem in de ogen sprongen en duwde zichzelf overeind.

‘Neem me niet kwalijk,’ zei hij met zijn laatste restje waardigheid. Met een ruk draaide hij zich om en ging ervandoor voordat ze zouden zien dat hij huilde. Hij moest meer wijn op hebben dan hij zelf besefte. Toen hij wilde weglopen struikelde hij over zijn eigen benen. Hij sloeg zijwaarts tegen een dienster aan en smeet met een klap een kan kruidenwijn tegen de vloer. Overal rondom hem dreunde gelach, en Jon voelde de tranen op zijn wangen branden. Iemand probeerde hem te ondersteunen. Hij rukte zich uit diens greep los en rende half verblind naar de deur. Spook volgde hem op de voet toen hij naar buiten liep, de nacht in.

De binnenplaats was stil en leeg. Een eenzame wachtpost stond hoog op de borstwering van de binnenmuur, zijn mantel dicht om zich heen getrokken tegen de kou. Hij keek verveeld en ongelukkig zoals hij daar ineengedoken stond, helemaal alleen, maar Jon had zó met hem van plaats willen ruilen. Verder was het kasteel donker en verlaten. Jon had eens een verlaten hofstede gezien, een akelig oord waar niets anders bewoog dan de wind en waar de stenen zwegen over de mensen die er gewoond hadden. Daar deed Winterfel hem vannacht aan denken.

Het geluid van muziek en zang drong door de open ramen achter hem naar buiten. Het was het laatste dat Jon wilde horen. Hij veegde met de mouw van zijn hemd zijn tranen af, woedend dat hij ze niet had kunnen inhouden. Toen maakte hij aanstalten om weg te gaan.

‘Jongen,’ riep een stem tegen hem. Jon draaide zich om. Op de bovenrand van de deur naar de grote zaal zat Tyrion Lannister. Hij leek sprekend op een groteske waterspuwer. De dwerf grijnsde hem toe. ‘Is dat beest een wolf?’

‘Een schrikwolf,’ zei Jon. ‘Hij heet Spook.’ Hij staarde omhoog naar het kleine mannetje, zijn teleurstelling plotseling vergeten. ‘Wat doet u daar? Waarom bent u niet op het feest?’

‘Te heet, te veel herrie, en ik heb te veel wijn op,’ zei de dwerg tegen hem. ‘En het is me al lang geleden ingeprent dat het onbeschoft is om je broer onder te kotsen. Mag ik je wolf eens van dichterbij bekijken?’

Jon aarzelde. Toen knikte hij langzaam. ‘Kunt u naar beneden klimmen of moet ik een ladder halen?’

‘Om de dooie dood niet,’ zei de kleine man. Hij duwde zich van de richel af het niets in. Jon hapte naar adem en keek toen vol ontzag toe hoe Tyrion Lannister als een balletje ronddraaide, met gemak op zijn handen neerkwam en toen met een achterwaartse salto op zijn voeten sprong.

Onzeker deinsde Spook voor hem terug.

De dwerg klopte zich af en lachte. ‘Ik geloof dat ik je wolf heb laten schrikken. Neem me niet kwalijk.’

‘Hij is niet bang,’ zei Jon. Hij knielde neer en riep: ‘Spook, kom hier. Kom. Ja, braaf zo.’

De wolvenwelp kwam aanstappen en drukte zijn snuit tegen Jons gezicht, maar met één waakzaam oog op Tyrion Lannister gericht, en toen de dwerg een hand uitstak om hem te aaien week hij achteruit en ontblootte zijn gebit in een geluidloze grauw. ‘Verlegen, hè?’ merkte Lannister op.

‘Zitten, Spook!’ beval Jon. ‘Braaf zo. Zit stil.’ Hij keek op naar de dwerg. ‘U kunt hem nu wel aanraken. Hij zal zich niet verroeren voor ik het zeg. Ik ben bezig hem af te richten.’

‘Dat zie ik,’ zei Lannister. Hij woelde door de sneeuwwitte vacht tussen Spooks oren en zei: ‘Brave wolf.’

‘Als ik er niet bij was zou hij u de keel openrijten,’ zei Jon. Dat was eigenlijk nog niet zo, maar eens zou het zo zijn.

‘Blijf dan maar in de buurt,’ zei de dwerg. Hij draaide zijn bovenmaatse hoofd naar één kant en bekeek Jon met zijn ongelijke ogen. ‘Ik ben Tyrion Lannister.’

‘Dat weet ik,’ zei Jon. Hij kwam overeind. Rechtopstaand was hij langer dan de dwerg. Dat was een vreemde gewaarwording.

‘Jij bent Ned Starks bastaard, hè?’

Jon voelde een rilling door zijn lijf gaan. Hij klemde zijn lippen op elkaar en zei niets.

‘Heb ik je gekwetst?’ zei Lannister. ‘Wat jammer. Dwergen hoeven niet tactvol te zijn. Generaties buitelende dwazen in narrenpak hebben me het recht verschaft om me slecht te kleden en de eerste de beste rotopmerking te maken die in mijn hoofd opkomt.’ Hij grijnsde. ‘Maar je bent dus de bastaard.’

‘Heer Eddard Stark is mijn vader,’ gaf Jon stijfjes toe. Lannister bestudeerde zijn gezicht. ‘Ja,’ zei hij. ‘Ik kan het zien. Je hebt meer van een noorderling dan je broers.’

‘Halfbroers,’ verbeterde Jon hem. De opmerking van de dwerg deed hem goed, maar hij probeerde het niet te laten merken.

‘Laat me je dan een goede raad geven, bastaard,’ zei Lannister.

‘Vergeet nooit wat je bent, want de wereld doet het zeker niet. Put er kracht uit, dan wordt het nooit een zwakke plek. Gebruik het als schild, dan zal het nooit als wapen tegen je gebruikt worden.’

Jon was niet in de stemming om van wie ook goede raad aan te nemen. ‘Wat weet u ervan hoe het is om een bastaard te zijn?’

‘Alle dwergen zijn bastaarden in de ogen van hun vader.’

‘U bent uw moeders wettig geboren zoon, een Lannister.’

‘O ja?’ kaatste de dwerg sardonisch terug. ‘Dat moet je mijn vader vertellen. Mijn moeder is bij mijn geboorte gestorven, en hij heeft nooit zekerheid gehad.’

‘Ik weet niet eens wie mijn moeder was,’ zei Jon.

‘Ongetwijfeld een vrouw. Dat is meestal zo.’ Jon kreeg een wrang lachje toegeworpen. ‘Bedenk dit wel, jongen. Alle dwergen mogen dan bastaarden zijn, maar niet alle bastaarden hoeven dwergen te zijn.’ En met die woorden draaide hij zich om en drentelde fluitend terug naar het feest. Toen hij de deur opende werd zijn schaduw door het licht van binnenuit duidelijk zichtbaar over de binnenplaats geworpen, en even was Tyrion Lannister zo lang als een koning.

Загрузка...