Vleugels overschaduwden haar koortsdromen.
‘Je wilt de Draak toch niet wekken?’
Ze liep onder hoge, stenen gewelven door een lange zaal. Ze kon niet omkijken, mocht niet omkijken. Voor haar was een deur, heel klein en ver weg, maar zelfs van een afstand kon ze zien dat hij roodgeverfd was. Ze versnelde haar pas en haar blote voeten lieten bloedige sporen achter op de steen.
‘Je wilt de Draak toch niet wekken?’
Ze zag zonlicht op de Zee van Dothrak, de levende vlakte, zwanger van de geur van aarde en dood. Wind streek door het gras en het golfde als water. Drogo hield haar in sterke armen. Zijn hand liefkoosde haar geslacht en opende haar, en ze werd aangenaam vochtig, alleen voor hem, en de sterren glimlachten op hen neer, een sterrenhemel bij dag. ‘Thuis,’ fluisterde ze toen hij in haar drong en haar met zijn zaad vulde, maar plotseling waren de sterren weg, en langs de blauwe hemel wiekten de grote vleugels, en de wereld vatte vlam.
‘… wilt de Draak toch niet wekken?
Ser Jorahs gezicht stond strak en bedroefd. ‘Rhaegar was de laatste draak,’ zei hij tegen haar. Hij warmde doorschijnende handen boven een gloeiend komfoor waarin stenen eieren smeulden, rood als kolen. Het ene ogenblik was hij er en het volgende vervaagde hij, zijn lichaam kleurloos, ongrijpbaarder dan de wind. ‘De laatste draak,’ fluisterde hij, vluchtig als een nevelsliert, en toen was hij weg. Ze voelde de duisternis achter zich, en de rode deur leek verder weg dan ooit.
‘… wilt de Draak toch niet wekken?’
Viserys stond schreeuwend voor haar. ‘De Draak smeekt niet, slet. De Draak beveel je niet. Ik ben de Draak, en ik word gekroond.’
Het gesmolten goud droop als was over zijn gezicht en brandde diepe geulen in zijn vlees. ‘Ik ben de Draak, en ik word gekroond!’ krijste hij, en zijn vingers schoten toe als slangen en beten in haar tepels, knepen en draaiden, terwijl tegelijkertijd zijn ogen barstten en als gelei over verschroeide, geblakerde wangen dropen.
‘… wilt de Draak niet wekken…’
De rode deur was zo ver weg, en ze voelde hoe de ijzige wind van achteren aan kwam gieren. Als hij haar bereikte was ze dood, doder dan dood, en zou ze voorgoed alleen in het duister jammeren. Ze begon te rennen.
‘… wilt de Draak niet wekken.. .’
Ze voelde de hitte binnen in zich, een gruwelijke brand in haar schoot. Haar zoon was rijzig en trots, met Drogo’s koperkleurige huid en haar zilvergouden haar, en violette, amandelvormige ogen. En hij glimlachte haar toe en stak zijn handen naar haar uit, maar toen hij zijn mond opende stroomde er vuur uit. Ze zag zijn hart in zijn borst branden, en in een oogwenk was hij verdwenen, verteerd als een mot door een kaarsvlam, tot as vergaan. Ze huilde om haar kind, de belofte van een klein, lief mondje aan haar borst, maar haar tranen verdampten zodra ze haar huid raakten.
‘… wilt de Draak wekken…’’
Geesten flankeerden de zaal, gekleed in de verbleekte gewaden van koningen. In hun handen lagen zwaarden van kleurloos vuur. Ze hadden haar van zilver en haar van goud en haar van wit platina, en hun ogen waren van opaal en amethist, van toermalijn en jade.
‘Sneller,’ riepen ze, ‘sneller, sneller.’ Ze stormde voort, en de stenen smolten zodra haar voeten ze raakten. ‘Sneller!’ riepen de geesten als één man, en ze schreeuwde en wierp zich naar voren. Een groot mes van pijn reet haar rug open en ze voelde haar huid scheuren en rook de stank van brandend bloed en zag de schaduw van vleugels. En Daenerys Targaryen vloog.
‘… de Draak wekken…’
De deur doemde voor haar op, de rode deur, zo nabij, zo nabij, de zaal was een vage nevel om haar heen, de kou achter haar week terug. En nu was er geen steen meer en vloog ze boven de Zee van Dothrak, hoog, en nog hoger, terwijl beneden het groen golfde en alles wat leefde en adem had vol ontzetting vluchtte voor de schaduw van haar vleugels. Ze rook haar thuis, ze zag het, daar, vlak achter die deur, groene velden, grote stenen huizen en armen om haar warm te houden, daar. Ze smeet de deur open.
‘… de Draak..:
En zag haar broer Rhaegar, gezeten op een hengst die zwart was als zijn wapenrusting. Achter de smalle oogspleet van zijn helm flikkerde rossig vuur. ‘De laatste Draak,’ fluisterde de stem van ser Jorah flauwtjes. ‘De laatste, de laatste.’ Dany sloeg het zwartgepolijste vizier op. Het gezicht daarachter was het hare. Daarna was er lange tijd niets anders dan de pijn, het vuur in haar binnenste, en sterrengefluister.
Toen ze ontwaakte proefde ze as.
‘Nee,’ kreunde ze, ‘nee, alsjeblieft.’
‘Khaleesi?’ Jhiqui zweefde boven haar, een geschrokken hinde. De tent was in schaduwen gedrenkt, stil en besloten. Uit een komfoor dwarrelden vlokjes as op, en Dany volgde ze met haar ogen door het rookgat in de nok. Vliegen, dacht ze. Ik had vleugels, ik vloog. Maar het was slechts een droom. ‘Help me,’ fluisterde ze en deed haar best om overeind te komen. ‘Breng me…’ Haar stem was rauw als een wond, en ze kon niet bedenken wat ze wilde. Waarom had ze zo’n pijn? Het was alsof haar lichaam in stukken was gescheurd en de flarden weer aan elkaar gezet waren. ‘Ik wil…’
‘Ja, khaleesi,’ en het volgende moment was Jhiqui verdwenen, luid roepend de tent uit gestormd. Dany had… iets nodig… iemand… wat?
Het was belangrijk, wist ze. Het was het enige belangrijke in de hele wereld. Ze rolde zich op haar zij en trok moeizaam een elleboog onder haar lijf, worstelend met de deken waarin haar benen verstrikt zaten. Bewegen was zo moeilijk. De wereld tolde. Ik moet… Ze troffen haar op het tapijt aan, bezig naar haar drakeneieren te kruipen. Ser Jorah Mormont tilde haar op en droeg haar terug naar haar zijden beddengoed, terwijl zij zwakjes tegen hem vocht. Over zijn schouder heen zag ze haar drie dienstmaagden, Jhogo met zijn streep van een snorretje, en het platte, brede gezicht van Mirri Maz Duur. ‘Ik moet,’ probeerde ze hun te verduidelijken, ‘het is nodig dat ik…’
‘… ga slapen, prinses,’ zei ser Jorah.
‘Nee,’ zei Dany, ‘alsjeblieft. Alsjeblieft.’
‘Ja.’ Hij dekte haar toe met zijde, al brandde ze van de hitte. ‘Ga slapen om op krachten te komen, khaleesi. Kom terug.’ En toen was Mirri Maz Duur er, de maegi, die een beker aan haar lippen hield. Ze proefde zure melk, en nog iets, iets dat dik en bitter was. Warm vocht liep over haar kin. Op de een of andere manier slikte ze. De tent werd vager, en de slaap overmande haar weer. Ditmaal droomde ze niet. Ze dobberde sereen en vredig op een oeverloze zee. Na een poos — een nacht, een dag, een jaar, dat wist ze niet — werd ze weer wakker. De tent was donker, de zijden wanden fladderden als vleugels bij iedere windvlaag van buitenaf. Ditmaal deed Dany geen poging om op te staan. ‘Irri,’ riep ze, ‘Jhiqui. Doreah.’ Ze waren er meteen. ‘Mijn keel is droog,’ zei ze, ‘zo droog,’ en ze brachten haar water. Dany dronk het gretig op en liet Jhiqui nog meer halen. Irri bevochtigde een zachte doek en veegde haar voorhoofd af.
‘Ik ben ziek geweest,’ zei Dany. Het Dothraki-meisje knikte. ‘Hoe lang?’ De doek was verkoelend, maar Irri keek zo treurig dat het haar bang te moede werd. ‘Lang,’ fluisterde ze. Toen Jhiqui terugkwam met nog meer water had ze Mirri Maz Duur bij zich, haar ogen zwaar van de slaap. ‘Drink,’ zei ze en bracht nogmaals Dany’s hoofd naar de beker, maar nu was het alleen maar wijn. Heel zoete wijn. Dany dronk en ging weer liggen en luisterde naar het zachte zuchten van haar eigen ademhaling. Ze voelde haar leden zwaar worden: de slaap kwam aansluipen om opnieuw bezit van haar te nemen. ‘Breng… ik wil mijn armen om…’
‘Ja?’ vroeg de maegi. ‘Wat wenst u, khaleesi?’
‘Breng me… ei… drakenei… alsjeblieft…’ Haar oogleden waren van lood en ze was te moe om ze open te houden.
Toen ze voor de derde maal wakker werd stroomde er een schacht gouden zonlicht door het rookgat van de tent en hield ze een drakenei in haar armen. Het was het lichte met de roomboterkleurige schaal, dat dooraderd was met gouden en bronzen spiralen. Dany voelde de hitte. Onder het zijden beddengoed was haar naakte huid bedekt met een fijn laagje zweet. Drakendauw, dacht ze. Haar vingers streken zachtjes over het oppervlak van de schaal en tekenden de gouden spiralen na, en ze voelde hoe zich in het hart van de steen iets draaide en strekte. Het joeg haar geen angst aan. Al haar vrees was vervlogen, weggebrand.
Dany betastte haar voorhoofd. Onder het waas van zweet voelde haar huid koel aan. Haar koorts was over. Ze werkte zich overeind. Een ogenblik van duizeling en borende pijn tussen haar dijen. Toch voelde ze zich sterk. Haar dienstmaagden kwamen aanrennen zodra ze haar stem hoorden. ‘Water,’ beval ze, ‘een kruik water, zo koud mogelijk. En fruit, denk ik. Dadels.’
‘Zoals u zegt, khaleesi.’
‘Ik wil ser Jorah,’ zei ze terwijl ze opstond. Jhiqui bracht een gewaad van zandzijde en sloeg het om haar schouders. ‘En een warm bad, en Mirri Maz Duur, en…’ De herinnering kwam in één klap terug, en ze zweeg. ‘Khal Drogo,’ dwong ze zichzelf te zeggen en sloeg bevreesd hun gezichten gade. ‘Is hij…?’
‘De khal leeft,’ antwoordde Irri kalm… maar Dany zag dat haar blik bij die woorden versomberde, en ze was nog niet uitgesproken of ze haastte zich weg om water te halen.
Ze keerde zich naar Doreah toe. ‘Vertel.’
‘Ik… ik ga ser Jorah wel halen,’ zei het meisje uit Lysene en vluchtte met gebogen hoofd de tent uit. Jhiqui zou ook zijn weggerend als Dany haar niet bij haar pols had gegrepen en vastgehouden. ‘Wat is er? Ik moet het weten. Drogo… en mijn kind.’ Waarom dacht ze nu pas aan het kind? ‘Mijn zoon… Rhaego… waar is hij? Ik wil hem zien.’
Haar dienstmaagd sloeg de ogen neer. ‘De jongen… hij leefde niet, khaleesi.’ Haar stem was een bange fluistering. Dany liet haar pols los. Mijn zoon is dood, dacht ze toen Jhiqui de tent uitliep. Ergens had ze het geweten. Ze had het geweten sinds ze die eerste keer wakker was geworden en Jhiqui’s tranen had gezien. Nee, ze had het geweten vóór ze was ontwaakt. Haar droom kwam weer boven, abrupt en levendig, en ze herinnerde zich de rijzige man met de koperkleurige huid en de lange, zilvergouden vlecht die in vlammen was opgegaan.
Ze zou moeten huilen, wist ze, maar haar ogen waren zo droog als as. Ze had in haar droom gehuild en de tranen waren op haar wangen verdampt. Al het verdriet is uit me weggebrand, zei ze tegen zichzelf. Ze voelde zich treurig, en toch… merkte ze hoe Rhaego zich van haar verwijderde alsof hij er nooit was geweest. Enkele ogenblikken later kwamen ser Jorah en Mirri Maz Duur binnen en troffen Dany staande naast de twee andere drakeneieren aan, die nog in hun kistje lagen. Het kwam haar voor dat ze net zo heet aanvoelden als het ei dat bij haar had gelegen toen ze sliep. Dat was uitermate vreemd. ‘Ser Jorah, kom eens hier,’ zei ze. Ze pakte zijn hand en legde die op het zwarte ei met de scharlakenrode spiralen. ‘Wat voelt u?’
‘Een steenharde schaal.’ De ridder was op zijn hoede. ‘Schubben.’
‘Hitte?’
‘Nee. Koude steen.’ Hij trok zijn hand weg. ‘Prinses, is alles goed met u? Had u wel op moeten staan, zwak als u bent?’
‘Zwak? Ik ben sterk, Jorah.’ Om hem een plezier te doen vlijde ze zich tegen een stapel kussens. ‘Vertel me hoe mijn kind is gestorven.’
‘Hij heeft nooit geleefd, prinses. De vrouwen zeggen…’ Hij maakte zijn zin niet af, en Dany zag hoe los hij in zijn vel zat, en dat hij hinkte bij het lopen.
‘Zeg op. Vertel me wat de vrouwen zeggen.’
Hij wendde zijn gezicht af. Zijn blik was opgejaagd. ‘Ze zeggen dat het kind…’
Ze wachtte, maar ser Jorah kon het niet over zijn lippen krijgen. Zijn gezicht werd donker van schaamte. Hij leek zelf half op een lijk.
‘Een monster was,’ voltooide Mirri Maz Duur. De ridder was een krachtig man, maar Dany begreep op dat moment dat de maegi sterker en wreder was, en eindeloos veel gevaarlijker. ‘Mismaakt. Ik heb hem zelf gehaald. Hij had schubben als een hagedis en was blind. Hij had een staartstompje en leren vleugels als van een vleermuis. Toen ik hem aanraakte viel het vlees van zijn botten, en vanbinnen was hij vol maden en lijkenlucht. Hij was al jaren dood.’
Duisternis, dacht Dany. De gruwelijke duisternis die van achteren aan kwam zetten om haar te verzwelgen. Als ze omkeek was ze verloren. ‘Mijn zoon zat boordevol leven toen ser Jorah me deze tent indroeg,’ zei ze. ‘Ik voelde hem schoppen. Hij vocht om ter wereld te komen.’
‘Dat kan zijn,’ antwoordde Mirri Maz Duur, ‘maar toch was het wezen dat uit uw schoot kwam precies zoals ik het beschreef. De dood was in de tent, khaleesi.’
‘Het waren maar schaduwen,’ fluisterde ser Jorah schor, maar Dany bespeurde twijfel in zijn stem. ‘Ik zag het, maegi. Ik zag u alleen met de schaduwen dansen.’
‘Het graf werpt lange schaduwen, Ijzerheer,’ zei Mirri. ‘Lang en donker, en uiteindelijk kan geen enkel licht hen stuiten.’
Ser Jorah had haar zoon gedood, besefte Dany. Wat hij gedaan had had hij uit liefde en trouw gedaan, maar hij had haar ergens naartoe gebracht waar geen levend mens mocht komen en haar kind in de muil van de duisternis gegooid. Hij wist het ook: dat grijze gezicht, die holle ogen, die manke tred. ‘De schaduwen hebben ook u beroerd, ser Jorah,’ zei ze. De ridder antwoordde niet. Dany wendde zich tot de godsvrouw. ‘U had mij gewaarschuwd dat leven slechts met de dood gekocht kon worden. Ik dacht dat u op het paard doelde.’
‘Nee,’ zei Mirri Maz Duur. ‘Dat hebt u uzelf wijsgemaakt. U wist wat de prijs was.’
Was dat zo? Was dat zo? Als ik omkijk ben ik verloren. ‘De prijs is betaald,’ zei Dany. ‘Het paard, mijn kind, Quaro en Qotho, Haggo en Cohollo. De prijs is betaald, dubbel en dwars betaald.’ Ze kwam uit haar kussens omhoog. ‘Waar is Khal Drogo? Toon hem mij, godsvrouw, maegi, bloedmagiër, wat je ook bent. Toon mij Khal Drogo. Toon me wat ik met het leven van mijn zoon heb gekocht.’
‘Zoals u beveelt, khaleesi,’ zei de oude vrouw. ‘Kom, dan breng ik u bij hem.’
Dany was zwakker dan ze besefte. Ser Jorah sloeg een arm om haar heen en hielp haar overeind. ‘Daar is later nog tijd genoeg voor, prinses,’ zei hij zacht.
‘Ik wil hem nu zien, ser Jorah.’
Na het schemerdonker in de tent was de wereld buiten verblindend licht. De zon gloeide als gesmolten goud en het land was dor en leeg. Haar dienstmaagden wachtten met fruit, wijn en water, en Jhogo kwam aanlopen om ser Jorah te helpen haar te ondersteunen. Aggo en Rakharo stonden daarachter. Het felle schijnsel van zon op zand benam haar het verdere zicht, totdat Dany met een hand haar ogen overschaduwde. Ze zag de as van een vuur, een stuk of veertig paarden die lusteloos rondliepen, op zoek naar een hapje gras, wat her en der verspreide tenten en slaapmatten. Een troepje kinderen stond op een kluitje naar haar te kijken, en daarachter ontwaarde ze vrouwen die aan het werk waren en verschrompelde oude mannen die met vermoeide ogen naar de roerloze blauwe hemel staarden en zwakjes naar bloedvliegen sloegen. Als ze de mensen telde zou ze misschien tot honderd komen, meer niet. Waar eens de overige veertigduizend hun kamp hadden opgeslagen huisden nu nog slechts wind en stof.
‘Drogo’s khalasar is weg,’ zei ze.
‘Een khal die niet kan rijden is geen khal,’ zei Jhogo.
‘De Dothraki volgen slechts de sterken,’ zei ser Jorah. ‘Het spijt me, prinses. Ze waren niet te stuiten. Ko Pono was de eerste die vertrok. Hij noemde zich Khal Pono, en velen volgden hem. Niet lang daarna deed Jhaqo hetzelfde. De rest is ’s nachts weggeslopen, in grote en kleine groepen. Er zijn zeker twaalf nieuwe khalasars op de Zee van Dothrak waar eens alleen die van Drogo was.’
‘De ouden zijn overgebleven,’ zei Aggo. ‘De vreesachtigen, de zwakken en de zieken. En wij, de gezworenen. Wij zijn nog over.’
‘Ze hebben Khal Drogo’s kudden meegenomen, khaleesi,’ zei Rakharo. ‘We waren met te weinig om hen tegen te houden. Het is het recht van de sterken om van de zwakken te nemen. Ze hebben ook veel slaven meegenomen, van de khal en van u, maar ze hebben er ook een paar achtergelaten.’
‘Eroeh?’ vroeg Dany, denkend aan het bange kind dat ze buiten de stad van de lammermensen had gered.
‘Mago, die nu Khal Jhaqo’s bloedruiter is, heeft haar genomen. Hij besteeg haar van achteren en van voren en gaf haar aan zijn khal, en Jhaqo gaf haar aan zijn andere bloedruiter s. Ze waren met zes man. Toen ze klaar waren sneden ze haar de keel door.’
‘Zo was haar lot, khaleesi,’ zei Aggo.
Als ik omkijk ben ik verloren. ‘Een gruwelijk lot,’ zei Dany, ‘maar minder gruwelijk dan dat van Mago zal zijn. Dat beloof ik jullie, bij de oude goden en de nieuwe, bij de lammergod, de paardengod en alle levende goden. Ik zweer het bij de Moeder der Bergen en de Schoot der Wereld. Voor ik met hen afgerekend heb zullen Mago en Ko Jhaqo smeken om de genade die zij Eroeh hebben betoond.’
De Dothraki keken elkaar onzeker aan. ‘Khaleesi,’ legde haar dienstmaagd Irri uit, als aan een kind, ‘Jhaqo is nu een khal met twintigduizend ruiters achter zich.’
Ze hief het hoofd op. ‘En ik ben Daenerys Stormgeboren, Daenerys van het huis Targaryen, van het bloed van Aegon de Veroveraar en Maegor de Wrede en het oude Valyria voor hen. Ik ben de dochter van de Draak, en ik zweer jullie dat deze mannen krijsend de dood zullen vinden. Breng me nu bij Khal Drogo.’
Hij lag op de kale, rode aarde en staarde omhoog naar de zon. Een twaalftal bloedvliegen was op zijn lichaam gaan zitten, maar hij leek ze niet te voelen. Dany wapperde ze opzij en knielde naast hem neer. Zijn ogen waren wijd open, maar zagen niets, en ze begreep meteen dat hij blind was. Toen ze zijn naam fluisterde leek hij het niet te horen. De wond op zijn borst was zo goed en zo kwaad als het ging geheeld en er zat een grijsrood, afschuwelijk litteken op.
‘Waarom ligt hij hier alleen in de zon?’ vroeg ze.
‘Hij schijnt de warmte aangenaam te vinden, prinses,’ zei ser Jorah. ‘Zijn ogen volgen de zon, al ziet hij hem niet. Hij kan min of meer lopen. Hij gaat waarheen hij gebracht wordt, maar niet verder. Hij eet als hem voedsel in de mond wordt gestopt en drinkt als er water op zijn lippen wordt gedruppeld.’
Dany kuste haar zon-en-sterren teder op zijn voorhoofd, stond op en keek naar Mirri Maz Duur. ‘Uw bezweringen zijn duur, tnaegi.’
‘Hij leeft,’ zei Mirri Maz Duur. ‘U vroeg om leven. U hebt voor leven betaald.’
‘Dit is geen leven voor een man als Drogo. Zijn leven was gelach, vlees dat roosterde boven een vuurkuil en een paard tussen zijn benen. Zijn leven was een arakh in zijn hand en belletjes die rinkelden in zijn haar als hij op een vijand afreed. Zijn leven, dat waren zijn bloedruiters en ik en de zoon die ik hem zou baren.’
Mirri Maz Duur gaf geen antwoord.
‘Wanneer zal hij weer zijn zoals hij was?’ wilde Dany weten.
‘Als de zon opgaat in het westen en ondergaat in het oosten,’ zei Mirri Maz Duur. ‘Als de zeeën droogvallen en de bergen als bladeren in de wind warrelen. Als uw schoot opnieuw ontkiemt en u een levend kind baart. Dan keert hij weer, en niet eerder.’
Dany gebaarde naar ser Jorah en de anderen. ‘Ga. Ik wil deze maegi alleen spreken.’ Mormont en de Dothraki trokken zich terug.
‘Je wist het,’ zei Dany toen ze weg waren. Alles aan en in haar deed pijn, maar haar woede verleende haar kracht. ‘Je wist wat ik kocht, je kende de prijs, en toch liet je me die betalen.’
‘Ze deden er verkeerd aan mijn tempel te verbranden,’ zei de zware vrouw met de platte neus bedaard. ‘Dat heeft de Grote Herder vertoornd.’
‘Dit is niet het werk van een god,’ zei Dany kil. Als ik omkijk ben ik verloren. ‘Je hebt me bedrogen. Je hebt het kind in mijn schoot vermoord.’
‘De hengst die de wereld bestijgt zal nu geen steden verbranden. Zijn khalasar zal geen naties in het stof vertrappen.’
‘Ik heb voor je gepleit,’ zei ze gekweld. ‘Ik heb je gered.’
‘Mij gered?’ spuwde de Lhazareenvrouw. ‘Drie ruiters hadden mij genomen, niet zoals een man een vrouw neemt, maar van achteren, zoals een hond een teef neemt. De vierde was in me toen jij voorbijkwam. En jij dacht dat je mij gered had? Ik zag het huis van mijn god, waarin ik talloze goede lieden had genezen, in vlammen opgaan. Ook mijn huis hebben ze verbrand, en op straat zag ik stapels hoofden. Ik zag het hoofd van de bakker die mijn brood bakte. Ik zag het hoofd van een jongen die ik slechts drie manen daarvoor van de doodoogkoorts had gered. Ik hoorde kinderen huilen toen de ruiters hen met hun zwepen wegdreven. Vertel me nog eens een keer wat je hebt gered.’
‘Je leven.’
Mirri Maz Duur lachte wreed. ‘Kijk naar je khal en zie wat het leven waard is als al het overige verdwenen is.’
Dany riep de mannen van haar khas en gebood hun Mirri Maz Duur mee te nemen en aan handen en voeten te binden, maar de maegi glimlachte tegen haar toen ze haar wegvoerden, alsof ze een geheim deelden. Eén woord, en Dany had haar hoofd kunnen laten afslaan… maar wat had ze dan? Een hoofd? Als het leven geen waarde had, wat was dan de dood?
Ze brachten Khal Drogo weer naar haar tent, en Dany beval hun een badkuip te vullen. Ditmaal dreef er geen bloed in het water. Ze baadde hem zelf, waste het vuil en het stof van zijn armen en borst, reinigde zijn gezicht met een zachte doek, spoelde zijn lange zwarte haar met zeep uit en kamde de knopen en klitten eruit tot het glansde zoals in haar herinnering. Toen ze klaar was, was het al geruime tijd donker en zijzelf uitgeput. Ze stopte even om te eten en te drinken maar kon alleen maar wat aan een vijg knabbelen en een mondjevol water binnenhouden. Slaap zou als een bevrijding zijn gekomen, maar ze had genoeg geslapen… te lang, in feite. Deze nacht was ze aan Drogo verschuldigd, om alle nachten die waren geweest, en die nog konden komen.
Vervuld van de herinnering aan hun eerste rit leidde ze hem naar buiten, het donker in, want de Dothraki geloofden dat alles wat belangrijk was in het leven van een man onder de open hemel diende te geschieden. Ze hield zichzelf voor dat er krachten waren, sterker dan haat, en bezweringen, ouder en waarachtiger dan alles wat de maegi in Asshai had geleerd. De nacht was zwart en maanloos, maar aan de hemel schitterde miljoenen sterren. Dat beschouwde ze als een voorteken.
Geen zachte deken van gras verwelkomde hen hier, maar slechts de harde, stoffige grond, kaal en bezaaid met stenen. Geen bomen ruisten in de wind, en er was geen beek die haar angsten met de milde muziek van water kon bezweren. Dany zei bij zichzelf dat de sterren voldoende zouden zijn. ‘Denk terug, Drogo,’ fluisterde ze. ‘Denk terug aan die keer dat we voor het eerst samen reden, de dag van onze bruiloft. Denk terug aan de nacht dat we Rhaego maakten, met de khalasar om ons heen en jouw ogen op mijn gezicht. Denk terug aan het koele, zuivere water in de Schoot der Wereld. Denk daaraan terug, mijn zon-en-sterren. Denk terug, en keer weer.’
Door de bevalling was ze te gevoelig en te zeer uitgescheurd om hem in zich te brengen, zoals ze had gewild, maar van Doreah had ze nog andere manieren geleerd. Dany gebruikte haar handen, haar mond, haar borsten. Ze krabbelde hem met haar nagels en overdekte hem met kussen, fluisterde, bad en vertelde hem verhalen, en ten slotte baadde hij in haar tranen. Maar Drogo voelde niet, sprak niet en verrees niet.
En toen boven een lege einder de naargeestige dageraad aanbrak wist Dany dat ze hem waarlijk verloren had. ‘Als de zon opgaat in het westen en ondergaat in het oosten,’ zei ze treurig. ‘Als de zeeën droogvallen en de bergen als bladeren in de wind warrelen. Als mijn schoot opnieuw ontkiemt en ik een levend kind baar. Dan keer je weer, mijn zon-en-sterren, en niet eerder.’
Nooit, huilde de duisternis, nooit nooit nooit. In de tent zocht Dany een kussen, zachte zij, gevuld met veren. Ze drukte het aan haar boezem en keerde terug naar Drogo, naar haar zon-en-sterren. Als ik omkijk ben ik verloren. Zelfs lopen deed pijn, en ze wilde slapen, slapen en niet dromen.
Ze knielde, kuste Drogo op de lippen en drukte het kussen op zijn gezicht.