10

Rond de klok van zeven uur slofte De Cock in zijn zo typische slenterpas over het trottoir van de Linnaeusparkweg naar de woning van Simon de Mirambeau. Er viel een zacht, verkwikkend regentje, dat de hitte van de laatste weken iets verkoelde.

De Cock schoof zijn oude hoedje ver naar achteren en liet de regendruppels speels over zijn gezicht dartelen.

Toen hij de woning van Simon de Mirambeau naderde, trof hij enige meters van de toegangsdeur verwijderd de oude dactyloscoop Ben Kreuger en Dick Vledder. De jonge rechercheur keek de toelopende grijze speurder verwonderd aan.

“Hoe…eh, hoe ben je hier gekomen’”

“Hoe bedoel je?”

“Ik had onze Golf bij me.”

De Cock grijnsde.

“Daarom heb ik mij,” riep hij opgewekt, “in het door ons zo bekritiseerde openbaar vervoer gestort. Op het Stationsplein ben ik in de tram gestapt. Lijn 9 bracht mij…zonder te zijn mishandeld of bedreigd…naar de Middenweg en vandaar ben ik naar hier gewandeld.”

Vledder reageerde niet op de kanttekeningen van zijn oudere collega.

“Ben je vanmiddag nog op de Brouwersgracht bij Michel-Jan van Nimwegen geweest?”

“Ik ben door hem ontvangen in de fraaie tempel van de Broeders en Zusters van de Tien Geboden.”

Vledder keek hem schattend aan.

“Ben je lid geworden?”

Ik niet.”

Jij niet?”

“Nee, nee, ondanks een genereus aanbod van Michel-Jan, die mij tot aristocraat van het genootschap wilde benoemen, ben ik geen lid geworden.”

Vledder keek hem wat onzeker aan.

“Wie…eh, wie werd wél lid?”

De Cock hield even in voor het effect.

“Rudolf Akersloot.”

Vledder reageerde verrast.

“Rudolf Akersloot?” Herhaalde hij.

“Ja.”

“Je meent het?”

De Cock knikte.

“Volgens Michel-Jan van Nimwegen is zijn bekering een serieuze zaak. Als we willen, kunnen we hem tijdens de volgende bijeenkomst van het genootschap arresteren.”

De oude rechercheur pauzeerde even, veranderde van onderwerp.

“Overigens, mijn welgemeende complimenten.”

“Waarmee?”

“Jouw opmerking vanmiddag, dat Henry van Nimwegen mogelijk een promiscue levenswandel had.”

Vledder keek hem argwanend aan.

“Wat is er met die opmerking?”

“Volgens zijn zoon was Henry van Nimwegen biseksueel. Michel-Jan had dat voor ons willen verzwijgen…als niet terzake dienende. De reden dat De Mirambeau een hekel aan Henry had, lag in het feit dat Henry als biseksueel toenadering zocht tot Rudolf Akersloot, destijds nog de vriend van de homofiel Simon de Mirambeau.”

Vledder glunderde.

“Allemachtig, dat wordt interessant. Rudolf Akersloot kon wel eens een sleutelfiguur in ons onderzoek worden. Met reeds een moord op zijn…”

Ben Kreuger interrumpeerde wat driftig.

“Zeg, ik heb niet eeuwig de tijd. Als jullie lopende zaken en beslommeringen willen bespreken, doe dat dan buiten mij om. Ik wil hier naar binnen om mijn werk te doen.”

De Cock keek hem aan.

“Heeft jouw onderzoek op de Herengracht nog wat opgeleverd?”

Ben Kreuger schudde zijn hoofd.

“Ik heb vanmiddag op Westgaarde, voordat dokter Rusteloos met zijn secties begon, de vingerafdrukken van de slachtoffers genomen. In dat pand aan de Herengracht heb ik alleen greepjes gevonden van Henry van Nitnwegen en van zijn zoon Julius. Verder waren er een paar vingerafdrukken die ik heb kunnen verifiëren met die van een bejaard man van een schoonmaakbedrijf. We hadden hem nog in ons bestand voor een diefstalletje lang geleden.”

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Een schoonmaakbedrijf?”

De dactyloscoop knikte.

“Zoon Julius had die grote bloedplas in de woonkamer door een schoonmaakbedrijf laten verwijderen. Hij zei dat hij die plek niet langer kon aanzien. Het bloed begon volgens hem ook te stinken.”

De Cock knikte begrijpend.

Daarna liep hij op de deur van de woning van Simon de Mirambeau toe, pakte het apparaatje met de vele sleutelbaarden en binnen luttele seconden had hij deur van het slot. Hij ging naar binnen, in zijn kielzog volgden Vledder en Ben Kreuger. Toen die twee binnen waren liep de oude rechercheur terug naar de deur en sloot die slotvast af.


De Cock deed het licht in de hal en de smalle gang niet aan.

Eerst in de woonkamer met de gesloten gordijnen ontstak hij alle lichten. Een grote plas geronnen bloed gaf op lugubere wijze de plek aan waar Simon de Mirambeau de dood had gevonden.

De dactyloscoop vermorste geen tijd. Hij opende zijn aluminium koffertje, nam daaruit een zachte kwast van dassenhaar en een potje met aluminiumpoeder. Geduldig begon hij de deurstijlen in te kwasten.

Na een poosje hield hij op en gromde.

“Wat een bende. Hier is in jaren geen doek met zeepsop overheen gekomen. Had die man geen werkster…ik bedoel, geen interieurverzorgster?”

De Cock trok zijn schouders op.

“Ik heb dat niet onderzocht,” antwoordde hij grijnzend.

Ben Kreuger zwaaide naar de deurstijlen.

“Alles is moddervet. Er is geen greepje, geen vingerafdruk te vinden. Ik kwast alleen maar vegen en strepen.”

De Cock bekeek de deurstijlen en knikte.

“Probeer het eens in de keuken.”

Ben Kreuger snoof.

“Denk je dat het daar beter is?”

“Dat denk ik.”

De dactyloscoop liep mopperend achter De Cock aan.

Zoals de grijze speurder al eerder had opgemerkt, zag de keuken er, in tegenstelling tot de woonkamer, proper uit. Op het aanrecht stonden nog de twee wijnglazen.

Ben Kreuger bekeek ze aandachtig.

“Die zijn pijnlijk schoon.”

“Dat meende ik al,” antwoordde De Cock.

Plotseling greep de grijze speurder Ben Kreuger bij de arm en leidde hem met enige dwang terug naar de woonkamer. Daar deed De Cock alle lichten uit.

Ben Kreuger gromde.

“Wat is er?” Vroeg hij kwaad.

“Er is iemand aan de deur.”

Na enig gerommel klonken er voetstappen in de smalle gang.

De Cock duwde Ben Kreuger en Vledder naast de kamerdeur tegen de wand. Hij koos bij dergelijke gelegenheden altijd de scharnierzijde van een deur. Het was de beste plek om een indringer te verrassen.

De deur ging langzaam open. Een moment later brandde het licht in de kamer. Toen de indringer enige meters, niet ver van de bloedplas verwijderd, in de kamer stond, klapte De Cock de kamerdeur met kracht dicht.

Een kleine, wat gedrongen man, draaide zich verschrikt om. In een reflex stak hij zijn armen omhoog. Na enkele seconden liet hij die weer zakken.

“Wat…eh, wat doet u hier,” stamelde hij.

De oude rechercheur stapte op hem toe en nam beleefd zijn hoedje af.

“Mijn naam is De Cock,” sprak hij vriendelijk. “De Cock met…eh, ceeooceekaa. Ik ben als rechercheur van politie verbonden aan het aloude politiebureau in de Warmoesstraat.” Hij duimde over zijn schouder. “De beide heren zijn de rechercheurs Vledder en Kreuger. Respectievelijk mijn jonge collega en een al wat rijpere dactyloscoop.”

“Wat doet u hier?” herhaalde de man.

Zijn stem klonk hoog, met een angstige ondertoon.

De Cock gebaarde naar de plas bloed.

“Wij onderzoeken de moord op Simon de Mirambeau.”

De man verbleekte.

“Is Simon dood?” vroeg hij hees.

De Cock knikte.

“En wie bent u?”

“Jan…Jan ter Broeke.”

De Cock keek de man strak aan.

“Hoe kwam u hier binnen?”

“Ik heb een sleutel van deze woning.”

“Waarom?”

“Wat bedoelt u?”

“Waarom hebt u toegang tot deze woning?”

“Ik ben…eh, ik was een vriend van Simon.”

“U bent zijn…eh, zijn lief klein krekeitje.”

Het gezicht van Jan ter Broeke versomberde.

“Ik was niet zo blij met deze aanduiding, maar Simon noemde mij inderdaad zo.”

“Waar was u gisteren en vannacht.”

Jan ter Broeke gebaarde.

“In Parijs. Ik zit in de haute couture. Ik ontwerp dameskleding…modieuze dameskleding. Ik heb in Parijs met een paar modellen geshowd.”

De Cock spreidde zijn handen.

“De dames kunnen uw alibi bevestigen?”

De kleine man ontstak in woede.

“Alibi,” brulde hij. “Wat bazelt u over een alibi? Ik heb geen alibi nodig. Ik ben geen moordenaar. Ik heb mijn vriend Simon de Mirambeau niet vermoord!”

De Cock keek hem onbewogen aan.

“Wie wel?”

Jan ter Broeke snoof.

“Moet ik u daarbij helpen?” riep hij met een hoge stem vol sarcasme. “Jullie hebben bij de politie toch een archief…zo’n archief waar alles in staat? Duik eens in dat archief en vind de man die al eens een kille moord pleegde omdat zijn vriend een ander prefereerde.”

De Cock stak zijn kin naar voren.

“Rudolf Akersloot.”

Jan ter Broeke keek hem minachtend aan.

“Als u alles al weet, waarom vraagt u mij dan om een alibi?”

De Cock trok zijn gezicht strak.

“Weet ik alles?”

Jan ter Broeke zuchtte diep. Hij wees aarzelend naar de grote plas bloed.

“Ik verwachtte iets dergelijks, al enige dagen,” sprak hij somber.

“Rudolf Akersloot heeft Simon de Mirambeau ruim een week geleden bezworen dat hij hem koud zou maken. Reken daar maar op, dreigde hij. Ik heb al eens een moord gepleegd…om dezelfde redenen.”

Toen Ben Kreuger zijn werk in de woning van Simon de Mirambeau had voltooid en zichtbaar teleurgesteld had bericht dat hij geen bruikbare dactyloscopische vondsten had gedaan, reden De Cock en Vledder in hun oude Golf vanaf de Linnaeusparkweg terug naar de Kit.

Het regende nog steeds en Vledder zette de ruitenwissers aan.

Vrijwel onmiddellijk liet De Cock zich onderuitzakken en schoof zijn oude hoedje tot op de rug van zijn neus. Zoals steeds ontweek de oude rechercheur de gang van de zwiepende ruitenwissers. Hij wist uit ervaring dat hij anders de bladen gehypnotiseerd met zijn ogen bleef volgen tot zijn gepijnigde nekspieren het begaven.

Vledder lachte hartelijk.

“Je moet er niet naar kijken,” adviseerde hij. “Dat is stom. Ga eens naar je huisarts en vraag om advies. Volgens mij is het een fobie.”

De Cock negeerde de opmerking. Hij drukte zich weer iets omhoog.

“Hoe waren de secties op Westgaarde?”

Vledder gebaarde nonchalant voor zich uit.

“Niets bijzonders. Dokter Rusteloos was gauw klaar…sneller dan gewoonlijk. Hij heeft van beide slachtoffers lijkdelen genomen voor een toxicologisch onderzoek.”

De Cock gromde.

“Wat zei dokter Rusteloos van de genezen wond aan de arm van Simon de Mirambeau?”

“Ernstig. Rusteloos heeft de littekens en de beschadigingen van het spierweefsel teruggevonden. Hij kwalificeerde de genezen wond juridisch bezien als een vorm van ernstige mishandeling. Hij zou dat ook in zijn sectierapport laten opnemen.”

De Cock glimlachte.

“Hebben we dus een ronde zaak tegen Van Loppersum.”

Vledder snoof.

“Dat interesseert mij niets. Ik wil die twee moorden oplossen.”

De Cock veinsde verbazing.

“Niet via Jacques van Loppersum? Ik dacht dat jij hem als een ideale verdachte zag?”

Vledder trok zijn mond strak.

“Ik ben voorlopig meer geïnteresseerd in de ex-vriend van Simon de Mirambeau. Nu we de relatie kennen tussen Rudolf Akersloot en de slachtoffers Henry van Nimwegen en Simon de Mirambeau, richt ik het vizier liever op hem. Vooral omdat hij in het verleden al eens heeft bewezen tot moord in staat te zijn.”

De jonge rechercheur blikte opzij.

“Wanneer is de volgende bijeenkomst van het genootschap van de Broeders en Zusters van de Tien Geboden?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Er is nog geen datum vastgesteld. Michel-Jan van Nimwegen heeft beloofd mij tijdig te berichten.”

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

“Moeten wij daarop wachten? Ik bedoel, kunnen we niet direct al tot actie overgaan.”

De Cock schoof zijn hoedje terug en keek hem van terzijde aan.

“Ken jij zijn adres?”

Vledder reageerde geïrriteerd.

“Daar is toch achter te komen,” snauwde hij. “We kunnen toch niet met onze armen over elkaar blijven zitten wachten tot hij een nieuwe moord pleegt?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Het is niet zo eenvoudig,” formuleerde hij voorzichtig, “om de verblijfplaats van Rudolf Akersloot te achterhalen. Hij staat bij het bevolkingsregister nog ingeschreven op het adres van Simon de Mirambeau. Vermoedelijk is hij inmiddels weer bij een of andere nieuwe vriend of kennis ingetrokken. En zoek dat maar eens even snel uit.”

“Kende Michel-Jan van Nimwegen zijn adres niet?”

“Nee.”

“Heb je het hem gevraagd?”

De Cock reageerde wat gepikeerd.

“Uiteraard. Ik had gehoopt dat Michel-Jan de adressen van zijn bekeerlingen noteerde.”

Vledder snoof verachtelijk.

“Rudolf Akersloot bekeerd tot het genootschap van de Broeders en Zusters van de Tien Geboden…wat een farce!”

Zijn stem droop van sarcasme.

“Die bekering is fake, camouflage, een truc om ons zand in de ogen te strooien.”

De oude rechercheur negeerde de zwiepende ruitenwissers. Hij ging recht overeind zitten en boog zich iets naar Vledder toe.

“Waarom zo geïrriteerd?” vroeg hij belangstellend. “Zo kriegelig en obstinaat?”

Vledder gromde.

“Ik wil deze zaak eindelijk wel eens oplossen.”

“Hoe?”

“Met een arrestatie.”

De Cock keek hem schuins aan.

“Een arrestatie?”

“Ja. Een arrestatie.”

“Van wie?”

“Rudolf Akersloot.”

“Heeft die man enige medische kennis?”

Vledder reageerde fel.

“Is dat voor jou een voorwaarde?”

“Ik ben ervan overtuigd,” antwoordde De Cock kalm, “dat de constructie van deze twee moorden wijst in de richting van een dader met enige medische kennis. Verwacht jij enige medische kennis bij Rudolf Akersloot?”

“Hij is geruime tijd bevriend geweest met Simon de Mirambeau. Het is niet denkbeeldig dat hij die medische kennis bij hem heeft opgedaan,” probeerde Vledder.


Vledder parkeerde de Golf op de houten steiger achter het politiebureau. Ze stapten uit en sjokten via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. Toen ze de hal binnenstapten, wenkte Jan Rozenbrand De Cock met een kromme vinger.

De oude rechercheur maakte zich breed, stak zijn kin in de lucht en stapte op de balie toe.

De wachtcommandant bracht afwerend zijn armen omhoog.

“Ik weet het,” sprak hij lachend, “als ik weer een nieuwe moord voor je heb, ga je gillen.”

“En…moet ik gillen?”

Jan Rozenbrand schudde zijn hoofd.

“Boven op de bank zit een man op je te wachten…een vreemde man met een merkwaardig, bijna mismaakt gezicht…of hij een operatie heeft ondergaan.”

“Jacques van Loppersum.”

De wachtcommandant raadpleegde een notitie op zijn bureau.

“Inderdaad…Jacques van Loppersum.”

De Cock wendde zich tot Vledder.

“Weet je nog het beroep van Van Loppersum?”

“Volgens Peter van Houten was hij neuroloog.”

“En weet je wat een neuroloog is?”

“Peter van Houten heeft er destijds wel iets over gezegd, naar dat ben ik kwijt.”

De Cock grijnsde.

“Een neuroloog is een medische specialist die de neurologie beoefent.”

Vledder knikte traag.

“Je bedoelt dat hij voldoet aan jouw voorwaarde…een dader met voldoende medische kennis om de vreemd geconstrueerde moorden te kunnen plegen.”

De Cock stak zijn wijsvinger omhoog.

“Een man bovendien, met een motief.”

Vledder wees naar Jan Rozenbrand.

“Zullen we de wachtcommandant vragen om alvast een cel voor hem te reserveren?”

De jonge rechercheur wachtte het antwoord niet af. Hij ontweek de verwijtende blik van De Cock en stormde de trap op naar de tweede verdieping.

Загрузка...