11

Het gezicht van de man die naast het bureau van De Cock was gaan zitten, zag er verschrikkelijk uit. Zijn ogen vormden geen horizontale lijn meer. Het linkeroog stond zeker een centimeter lager dan zijn rechteroog. Zijn neus was op vrijwel dezelfde manier vervormd. De linkerneusvleugel was onderuitgezakt waardoor de neus leek scheef te staan. Ook de mond had opvallende veranderingen ondergaan.

De Cock vroeg zich af welke dwaze handelingen de chirurg Henry van Nimwegen aan het gezicht van de man had verricht…waar hij de huid verkeerd had opgelicht. De stoppelige wenkbrauwen vormden nog wel een vrijwel rechte horizontale lijn. Maar onder die lijn waren er geen normale gelaatstrekken meer te onderscheiden.

De oude rechercheur keek de man aan en schudde zijn hoofd.

“Als men mij dit had aangedaan,” sprak hij fel, “pleegde ik een moord…misschien wel twee.”

De man lachte met een scheve mond.

“Dat zegt een man die de wet moet handhaven?”

“Ik meen het.”

De man keek naar hem op.

“U weet wie ik ben?”

De Cock knikte.

“Jacques van Loppersum.”

“Die naam staat in mijn paspoort, maar de foto in dat paspoort klopt al maanden niet meer.”

De Cock schudde opnieuw zijn hoofd.

“De chirurgen van de kliniek van de Helende Meesters hebben u wel toegetakeld. Mensen nog aan toe, wat een stelletje klunzen.”

Jacques van Loppersum grinnikte.

“De naam Helende Meesters is een pure misleiding. Ze zijn geen Meesters en ze Helen niet.”

“Van uw gezicht hebben ze een puinhoop gemaakt.”

Jacques van Loppersum wuifde het onderwerp weg.

“Ik sta niet gesignaleerd…mijn opsporing wordt niet verzocht.”

De Cock keek verrast op.

“Hoe weet u dat?”

“Een officier van justitie, mijn vriend meester Weishuizen, heeft dat voor mij geïnformeerd. En eerlijk gezegd…dat verbaast mij.”

“Waarom?”

Jacques van Loppersum grinnikte vreugdeloos.

“De heren van de kliniek van de Helende Meesters zullen u wel uitvoerig over mij hebben ingelicht. En ik neem aan dat ze geen rooskleurig beeld van mij hebben opgehangen.”

De Cock knikte instemmend.

“Het was inderdaad geen rooskleurig beeld. Integendeel. U werd geschetst als een koppige woesteling. Uw woede-uitbarstingen over hun mislukte ingrepen zijn mij bekend. U hebt Henry van Nimwegen met een mes bedreigd en u hebt de chirurg Simon de Mirambeau een messteek toegebracht, die door onze patholoog-anatoom dokter Rusteloos als een vorm van zware mishandeling werd gekwalificeerd.”

De oude rechercheur pauzeerde even.

“Die feiten,” ging hij rustig verder, “kan ik niet verdoezelen. Ze zijn uit ons onderzoek naar de moorden op de chirurgen naar voren gekomen. U zult zich te zijner tijd over deze zaken bij de rechter moeten verantwoorden.”

Jacques van Loppersum knikte.

“Terecht. Het was dom wat ik heb gedaan…uiterst dom. Dat zie ik nu wel in. Ik zal dat tijdens de terechtzitting ruiterlijk bekennen.”

“Dat lijkt mij zinvol.”

Jacques van Loppersum wees naar zijn gelaat.

“Ik zal een vergroting van mijn pasfoto laten maken en de heren rechters mijn mismaakt gelaat laten zien. Misschien hebben ze begrip.”

De Cock trok zijn schouders op.

“Ik heb van het begrip van de heren rechters altijd weinig begrepen. Hun strafmaathantering vertoont naar mijn gevoel vaak overeenkomsten met de Staatsloterij.”

Jacques van Loppersum lachte vrijuit. Op zo’n moment was zijn mismaakt gezicht zelfs sympathiek.

“Waarom hebt u mij niet voor de moorden op Henry van Nimwegen en Simon de Mirambeau gesignaleerd, pogingen gedaan om mij te arresteren…”

De oude rechercheur trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

“We hebben wel pogingen gedaan om met u in contact te komen.”

Hij wees naar Vledder.

“Mijn jonge collega heeft diverse malen uw huis gebeld. De hoorn werd nooit opgenomen.”

“Dat klopt. Om mijzelf te ontvluchten ben ik naar België gereisd…naar Gent. Ik heb daar enige dagen in een hotel doorgebracht en lange wandelingen gemaakt. Tijdens die wandelingen is bij mij het besef gegroeid, dat ik toch alles aan mijzelf had te wijten. Ik was niet tevreden met mijn uiterlijk…ik zag met afgrijzen het klimmen der jaren en de aftakeling die daarmee gepaard gaat. Dat wilde ik niet accepteren.”

De Cock keek hem secondenlang aan.

“Een prachtige zelfanalyse.”

Jacques van Loppersum grijnsde droevig.

“Ik denk nu ook milder over die minkukels van de kliniek van de Helende Meesters. Ik ben meer met mijzelf in balans. De verminking van mijn gelaat heb ik geaccepteerd. Wie niet geleerd heeft om oud te worden, heeft nooit geleefd. Die gedachte dank ik aan Gent…een prachtige stad.”

De Cock knikte.

“Enkele jaren geleden heb ik daar een onderzoek gedaan.[4] Ik hoop er nog eens terug te komen.”

Jacques van Loppersum trok een denkrimpel in zijn niet-vervormde voorhoofd.

“Ik heb geen antwoord van u gekregen op de vraag waarom u mij niet in verband hebt ebracht met die twee moorden…dat lag toch voor de hand?”

De Cock glimlachte.

“Mijn jonge collega sprak zelfs het vermoeden uit, dat ik u in bescherming nam.”

“Was dat zo?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Als rechercheur neem je onschuldigen in bescherming, niet iemand die schuldig is.”

Jacques van Loppersum zwaaide geëmotioneerd.

“Ik had toch een motief…kijk naar mijn gezicht. U zei het zelf: als men mij dit had aangedaan, pleegde ik een moord, misschien wel twee.”

De Cock glimlachte fijntjes.

“Dat was in feite een ultieme poging om u een bekentenis te ontlokken.”

De oude rechercheur keek even naar de reactie in de ogen van de man en wuifde toen de opmerking weg.

“Wanneer,” ging hij voorzichtig formulerend verder, “uw domme onbesuisde aanvallen op Henry van Nimwegen en Simon de Mirambeau in en nabij de kliniek van de Helende Meesters waren gelukt, en u had beiden om het leven gebracht, dan had ik u beslist voor moord gearresteerd.”

“Voor moord?”

De Cock knikte.

“Absoluut. Ik neem niet aan dat het uw gewoonte is om dagelijks met een slagersmes op pad te gaan. De aanschaf van dat mes zou ik als een vorm van voorbedachte rade hebben gekwalificeerd.”

Jacques van Loppersum schudde zijn hoofd.

“Toch begrijp ik het niet. Ondanks alles wat u over mij hebt vernomen, hebt u geen enkele poging gedaan om juridisch gezien iets tegen mij te ondernemen.”

De Cock glimlachte.

“U bent een impulsief man, spontaan, wellicht ongeremd, maar tot een kille, goed voorbereide moord acht ik u niet in staat.”

“Waarom niet?”

De Cock trok een ernstig gezicht.

“De moorden op Henry van Nimwegen en Simon de Mirambeau vereisten een man of vrouw met een andere karakterstructuur…geen man of vrouw die openlijk onstuimige woede-uitbarstingen toont.”

Jacques van Loppersum knikte begrijpend.

“Wat is het profiel van de dader die u zoekt?”

De Cock zuchtte.

“Zo’n daderprofiel blijft toch nattevingerwerk. Ik ben in mijn lange carrière als rechercheur dikwijls voor verrassingen komen te staan…dat een dader eigenschappen bleek te bezitten die ik niet in hem had gezocht of verwacht.”

“U hebt mij uitgelegd waarom ik niet in uw daderprofiel pas. Wie past daar wel in?”

“In mijn onderzoek is nog niemand naar voren gekomen die daarin past. Ik ben er alleen van overtuigd, dat de dader iemand is die het vertrouwen van de slachtoffers genoot…een man of vrouw voor wie men geen argwaan koesterde. Het lijkt alsof de beide slachtoffers zich bijna blijhartig aan hun moordenaar of moordenares hebben overgegeven…zonder enig verweer.”

De oude rechercheur schudde geprikkeld zijn hoofd.

“Dat steekt me…dat gaat mijn begrip te boven. Wie laat zich gewillig afslachten? Daarom schat ik dat de dader een uiterst sluwe man of vrouw is, die lang over zijn of haar acties heeft nagedacht. De moorden zijn koel en weloverwogen uitgevoerd. Verder schat ik dat de dader begiftigd is met enige medische kennis.”

“Medische kennis?”

De Cock knikte.

“Dat lijkt mij een vereiste.”

Jacques van Loppersum boog zich iets naar De Cock toe.

“Er was,” sprak hij vertrouwelijk, “in de kliniek van de Helende Meesters een man, die volgens mij volkomen past in uw daderprofiel…een man die blijkbaar van eenieder in de kliniek het volle vertrouwen genoot. Hij had het voorkomen van een Engelse lord. Ik bedoel, lang, slank, gedistingeerd. Om zijn lippen zweefde bijna voortdurend een hautaine glimlach…een man ook van precieze bewegingen.”

De Cock luisterde geboeid.

“Hij werkte op de kliniek?”

Jacques van Loppersum knikte.

“Hij was een van de chirurgen van de kliniek van de Helende Meesters en volgens verhalen van patiënten in de wachtkamer…de beste van de vier.”

“Hebt u zijn naam wel eens horen noemen?”

Jacques van Loppersum knikte opnieuw.

“Marcel van Diemen.”


Toen De Cock de volgende morgen de grote recherchekamer binnenstapte, keek Vledder omhoog naar de klok boven de toegangsdeur.

“Je bent bijna op tijd!” riep hij juichend. “Beginnen mijn opmerkingen over het te laat op het bureau komen, jou toch te raken?”

De Cock wierp zijn oude hoedje missend naar de kapstok.

Daarna wurmde hij zich uit zijn oude regenjas en raapte zijn hoedje op. Slenterend liep hij op Vledder toe.

“Zei je wat?”

Vledder knikte.

“Je bent bijna op tijd. Ik vroeg mij af of mijn opmerkingen over jouw voortdurend te laat komen, vruchten beginnen af te werpen.”

De Cock liet zich in de stoel achter zijn bureau zakken en schudde zijn hoofd.

“Het hulpje van mijn vrouw was wat vroeg…te vroeg. Wanneer men thuis met een dreunende stofzuiger gaat lopen sleuren en driftig met boenders en stof doeken gaat zwaaien, dan vlucht ik liever.”

“Daarom ben je zo vroeg.”

“Precies. Het is een vlucht en geen intentie om vandaag eens op tijd te zijn.”

Vledder gebaarde naar de telefoon.

“Ik heb vanmorgen naar het gerechtelijk laboratorium in Rijswijk gebeld om te vragen of ze al iets konden zeggen over het toxicologisch onderzoek op de lijkdelen van de beide slachtoffers.”

“En?”

Vledder grijnsde.

“Ik werd uitgelachen.”

De Cock grinnikte.

“Ik begrijp waarom…een toxicologisch onderzoek doet men niet in een vloek en een zucht. Dat vergt tijd…zeker als men niet weet naar welk vergif of verdovend middel men moet zoeken.”

Vledder keek hem beteuterd aan.

“Dat had men mij toch kunnen zeggen in plaats van mij uit te lachen. Dat was zo kleinerend.”

“Ik had ook gelachen.”

Vledder ging op een ander onderwerp over.

“Naar aanleiding van de opmerking van Jacques van Loppersum gisteravond, dat Marcel van Diemen voldeed aan het daderprofiel dat jij schetste, heb ik de verklaring van Marcel van Diemen nog eens nagelezen. Wist je…Marcel van Diemen liep met moordplannen rond.”

De Cock knikte.

“Ten aanzien van Henry van Nimwegen. Zeker niet ten aanzien van Simon de Mirambeau. De Mirambeau was volgens hem een sociaal voelend mens…een troubleshooter, die de kliniek voor veel ellende met ontevreden patiënten had behoed.”

“Hij kan toch van mening zijn veranderd?” riep Vledder geprikkeld. “Iemand die met moordplannen rondloopt en daar zo openlijk voor uitkomt, is volgens mij tot een moord in staat…misschien wel tot twee.”

“Voor Henry van Nimwegen had Marcel van Diemen meerdere motieven…de man had zijn vrouw gekaapt en door zijn gedrag vormde Van Nimwegen een bedreiging voor de kliniek. Een motief voor Simon de Mirambeau ontbreekt.”

Het gezicht van Vledder betrok.

“Toch kan ik mij wel in de gedachte van Jacques van Loppersum verplaatsen. Weet jij nog wat jij op een zeker ogenblik tegen Marcel van Diemen hebt gezegd…u zit tot aan uw nekharen vol frustraties en complexen.”

De Cock lachte.

“Ik denk dat ik gelijk had.”

Vledder knikte.

“Zo’n man is volgens mij tot alles in staat. Het zou mij echt niet verba…” Hij stokte plotseling en sloeg zijn rechterhand voor zijn mond. “Ik ben wat vergeten. Jij moet bij Buitendam komen.”

Commissaris Buitendam, de lange statige chef van het politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand naar de stoel voor zijn bureau.

“Ga zitten, De Cock,” sprak hij geaffecteerd. “Ik wil met je praten.”

Rechercheur De Cock nam wat onwillig plaats. Wanneer commissaris Buitendam hem ontbood, bezag hij hem steeds met argwaan. Hij had geen hekel aan zijn commissaris, dat niet.

Zolang de politiechef de gang van zaken ongemoeid liet, was de verhouding zelfs vriendschappelijk te noemen. De botsingen ontstonden wanneer de commissaris, meest onder druk van de officier van justitie, meende dat het gedrag van De Cock enige correctie behoefde. Eerst dan werd hij opstandig en onhandelbaar en soms zelfs onredelijk.

De grijze speurder keek zijn chef achterdochtig aan.

“Waarover?”

Commissaris Buitendam trok zijn gezicht strak.

“Over jouw uitlatingen.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Mijn uitlatingen?” reageerde hij verbaasd.

Commissaris Buitendam knikte.

“Ik ben gisteravond gebeld door meester Weishuizen, de officier van justitie. Jij hebt tegenover een kennis van hem gezegd, dat jij de rechtspleging in ons land…de hantering van de strafmaat…vergeleek met een loterij.”

“En?”

Commissaris Buitendam kuchte.

“Meester Weishuizen,” sprak hij plechtig, “achtte dat een belediging van ons rechtsbestel…de rechtshandhaving in ons land. Dergelijke uitlatingen passen volgens hem niet in het gedrag van een rechtshandhaver. Hij vroeg mij jou daarover te berispen.”

De Cock lachte.

“Hebt u,” vroeg hij grinnikend, “de strafmaat voor vergelijkbare delicten wel eens bekeken? Er is geen touw aan vast te knopen…er is gewoon geen lijn in te ontdekken. Het heeft inderdaad veel weg van een loterij…voor welk rechtscollege komt men als dader terecht? Dat kan jaren schelen.”

Commissaris Buitendam kwam uit zijn stoel overeind.

“Ik wil dat begrip loterij,” sprak hij streng, “in verband met de rechtspleging in ons land niet meer horen.”

De Cock grijnsde.

“Mag ik daar geen mening over hebben?”

Commissaris Buitendam snoof.

“Ik kan je het hebben van een mening niet verbieden, maar ik kan je wel verbieden om die mening te uiten.”

“Meester Weishuizen,” sprak De Cock met ingehouden emotie, “moet eens de hand in eigen boezem steken. Na al die justitiële blunders van de laatste jaren zou ik mij beschaamd terugtrekken in plaats van uitlatingen van politiemensen op een goudschaaltje te wegen.”

Commissaris Buitendam reageerde fel.

“Die blunders hebben met jouw gedrag niets te maken.”

De Cock spreidde zijn handen.

“Ik snap niet dat u zich door zo’n officier van justitie laat gebruiken.”

“Het behoort tot mijn management.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Dat u mij voor zo’n futiliteit laat komen…onbegrijpelijk. Dat u nog geen moment hebt geïnformeerd naar de twee afschuwelijke moorden waar ik mee bezig ben…onbegrijpelijk. Maar wel een teken van slecht management.”

Op het bleke gezicht van de commissaris kwam een rode blos.

Een zenuwtrek zwiepte langs zijn kaken. Hij wees met gestrekte arm naar de deur.

“Eruit.”

De Cock ging.

Загрузка...