9

Toen Marcel van Diemen de grote recherchekamer had verlaten, keek De Cock naar Vledder op.

“Heb je zijn adres genoteerd?”

“Ja.”

“Waar woont hij?”

“Brouwersgracht elfhonderdzeventien.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Elfhonderdzeventien…dat is pal bij het oude pakhuis van Michel-Jan van Nimwegen waar hij met zijn vrienden en vriendinnen bijeenkomsten houdt.”

Vledder knikte begrijpend.

De Broeders en de Zusters van de Tien Geboden.”

“Precies.”

Vledder liet het onderwerp rusten en lachte ineens vrijuit.

“Simon de Mirambeau,” schaterde hij, “noemde zijn nieuwe vriend mijn lief klein krekeitje! Wat…wat moet ik mij daarbij voorstellen?”

De Cock trok zijn schouders op.

“Een koosnaampje…denk ik. De noemde mijn vrouw tijdens onze verkering altijd mijn troeltje. Ik weet ook niet hoe ik daarbij kwam. Misschien is die nieuwe vriend van Simon de Mirambeau wel een klein manneke en duidt krekeitje op een hoge stem.”

De oude rechercheur stak zijn wijsvinger omhoog.

“Wat mij wel bijzonder frappeerde, was het feit dat de vroegere vriend van Simon de Mirambeau luisterde naar de naam Rudolf Akersloot.”

Vledder keek hem verwonderd aan.

“Wat is daar zo frappant aan?”

De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

“Ik ken ene Rudolf Akersloot,” sprak hij somber. “Een uiterst agressieve jongeman. Zo’n vijftien jaar geleden heb ik een zaak tegen hem behandeld.”

“Wat voor een zaak?”

“Moord.”

“Die Rudolf Akersloot had een moord gepleegd?”

De Cock knikte.

“Hij had zijn homofiele vriend, die hem na een ruzie had verlaten en met een ander had aangepapt, met messteken om het leven gebracht.”

“Jaloezie?”

“Volgens mij was er sprake van voorbedachte rade…van koel overleg. Hij had een paar dagen tevoren een stiletto gekocht en daarmee thuis op een soort zitzak geoefend. Ik heb destijds proberen te bewijzen dat de gaten in het canvas van de zitzak waren aangebracht met dezelfde stiletto als die waarmee de moord was gepleegd.”

“En?”

De Cock grijnsde.

“De Heren Rechters hebben mijn theorie over die zitzak buiten beschouwing gelaten en Rudolf Akersloot niet voor moord, maar voor doodslag veroordeeld.”

Vledder grinnikte vreugdeloos.

“Hij kwam dus na een paar jaar weer vrij.”

“Dat neem ik aan. Ik heb zijn loopbaan verder niet gevolgd. Je kunt als rechercheur onmogelijk alle verdachten die je hebt behandeld in het oog houden.”

“Had Marcel van Diemen gelijk?”

“Wat bedoel je?”

“Was die Rudolf Akersloot inderdaad een beul van een vent en stinkend jaloers.”

“Absoluut.”

Vledder plooide zijn gezicht in een peinzende expressie.

“Omdat Simon de Mirambeau,” formuleerde hij voorzichtig, “een ander vriendje, mijn lief klein krekeitje, had aangeschaft, ontstond er voor Rudolf Akersloot een motief om hem naar het leven te staan.”

“De moeilijkheid is, dat hij ook een motief zou moeten hebben voor de moord op Henry van Nimwegen. Beide moorden hebben dezelfde signatuur.” De Cock gniffelde. “Alleen hebben we niets dat erop wijst dat Henry van Nimwegen homofiele neigingen had.”

“Wees voorzichtig,” maande Vledder. “We weten niet alles. Tot nu kennen we van hem alleen affaires met vrouwen, maar we zouden aan zoon Michel-Jan van Nimwegen kunnen vragen of zijn vader een promiscue levenswandel had.”

“Pro-mis-cu-e?”

“Ken je dat woord niet?”

De Cock kneep zijn ogen halfdicht.

“Je bedoelt of Henry van Nimwegen een vrij seksueel verkeer met zowel mannen als vrouwen prefereerde.”

Vledder knikte.

“Uit de verhalen die wij tot nu toe kennen, blijkt duidelijk dat Henry van Nimwegen door een oversekste geest werd gedreven. Als we in ons onderzoek naar zijn levenswandel een affaire met een man tegenkomen, zullen we ook de relatie tussen Henry van Nimwegen en de homofiele Simon de Mirambeau eens nader moeten bezien.”

“Tot nu weten we alleen,” sprak De Cock gelaten, “dat beiden als chirurg aan de kliniek van de Helende Meesters waren verbonden.”

“We zouden uiteraard aan de nog levende chirurgen, Peter van Houten en Marcel van Diemen, kunnen vragen of die wel eens iets van een relatie tussen Henry van Nimwegen en Simon de Mirambeau hebben bemerkt.”

“Dat zullen we doen.”

De oude rechercheur blikte op zijn horloge en veranderde van onderwerp.

“Het wordt tijd voor je. Laat dokter Rusteloos straks bij de sectie de linkeronderarm van Simon de Mirambeau goed bekijken. Volgens Van Diemen heeft Jacques van Loppersum hem daar een vleeswond toegebracht. Daar moeten nog wel sporen van zichtbaar zijn.”

Vledder keek hem peinzend aan.

“Waarom gaan we niet eens achter die Van Loppersum aan? Hij is tot nu de enige man in ons onderzoek die voor beide moorden een motief heeft…een redelijk motief, waarin ik mij best kan vinden.”

De Cock knikte bedaard.

“Dat komt wel.”

“Je bent zo passief tegenover die vent,” sprak Vledder beschuldigend. “Het lijkt wel of je die man in bescherming neemt.”

“Ik doe mijn werk,” reageerde De Cock kalm. “De belastende verklaringen van Peter van Houten en Marcel van Diemen over de bedreigingen en mishandelingen van Jacques van Loppersum zitten in ons dossier. Die komen te zijner tijd best ter sprake. Als dokter Rusteloos ons bovendien kan verklaren dat de armwond beschouwd kan worden als een vorm van ernstig letsel, dan zijn wij in staat om een gedegen strafzaak tegen hem op te bouwen.”

Vledder reageerde geïrriteerd.

“Het gaat niet om een gewone gedegen strafzaak,” reageerde hij fel. “Het gaat om een dubbele moord. Er is wat met die vent,” ging hij rustiger verder. “Ik heb hem al een paar maal proberen te bereiken, maar hij neemt geen telefoon op. Naar mijn gevoel heeft hij met de moord op Simon de Mirambeau zijn wraakacties jegens de kliniek van de Helende Meesters voltooid en is gevlucht.”

De Cock grijnsde.

“Met een ijzeren masker voor zijn gezicht om zijn verminkingen te verbergen.”

“Een ij-ze-ren masker,” sprak hij denigrerend. “Wat is dat voor onzin?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Geen onzin. Een van de romanfiguren van De drie musketiers van Alexandre Dumas droeg zo’n ijzeren masker om niet herkend te worden.”

De oude rechercheur staarde even peinzend voor zich uit.

“Wist je overigens dat Alexandre Dumas een pseudoniem was. Hij heette in werkelijkheid Davy de la Pailleterie en schreef zijn flitsende romans samen met een vriend, genaamd Auguste Maquet. Maar diens naam werd nooit genoemd.”

Vledder zuchtte omstandig.

“Je neemt mijn mening inzake de verdachte Jacques van Loppersum niet ernstig.”

“Natuurlijk neem ik jouw meningen wel ernstig,” antwoordde De Cock. “Maar die man kan met zijn verminkte gezicht toch geen kant op. Als wij zijn signalement verspreiden…desnoods met die foto van hem uit de lade van mijn bureau…volgt zijn aanhouding binnen enkele dagen.”

De oude rechercheur keek nog eens op zijn horloge.

“Schiet op. Je mag dokter Rusteloos niet laten wachten. Vanavond om zeven uur sta ik in de Linnaeusparkweg voor de woning van Simon de Mirambeau. Om middels het door jou zo verguisde apparaatje van Handige Henkie ervoor te zorgen dat jij en de dactyloscoop niet voor een dichte deur staan.”

Vledder bromde.

“En wat doe jij intussen…mijmeren over Alexandre Dumas en zijn Drie Musketiers?”

De Cock negeerde de opmerking.

“Terwijl jij bij dokter Rusteloos met je neus boven twee lijken hangt, wandel ik op mijn gemak naar de Brouwersgracht. En misschien sluit ik mij vanmiddag wel aan bij de Broeders en Zusters van de Tien Geboden.”

Vledder knikte met een grijns op zijn gezicht.

“Je bent ertoe in staat. Waarachtig. Die Tien Geboden passen wel bij jou. Met onze eigen wetgeving lig je toch voortdurend overhoop.”


De Cock slenterde op zijn gemak over het brede trottoir van het Damrak en genoot. Het was nog steeds volop zomer met een vrijwel onbewolkte hemel en een mild koesterend zonnetje. Zo nu en dan gleed er vanaf het Centraal Station een zwoel zacht briesje, dat de vlaggen aan de steigers van de rondvaartboten even vrolijk deed wapperen.

De oude rechercheur blikte om zich heen. Het aantal meisjes en vrouwen dat de moeite van het bekijken waard was, scheen door het zomers zachte weer meer dan te zijn verdubbeld.

Via de Haringpakkerssteeg sjokte hij naar de Korte Nieuwendijk en vandaar naar de Haarlemmerstraat. Voorbij het gebouw van de voormalige West — Indische Compagnie, waar eens Piet Hein tot een glorierijke kaper werd gepromoveerd, ging hij linksaf door de Binnen Brouwersstraat naar de Brouwersgracht.

Hij kende hier vrijwel elke gevel, elke steen van het trottoir. Uit zijn jeugd herinnerde hij zich nog de functies van de vele oude pakhuizen waar nu appartementen in waren gevestigd. Onder zijn schedeldak huisden ook nog de geuren die de pakhuizen vroeger ademden…de weeë zoete lucht van de oliehandel van Avis, de zilte geuren van de stokvis beukerij op de hoek van de Prinsengracht.

Halverwege de Brouwersgracht keek De Cock langs zo’n oude gevel omhoog en las de tekst in kapitale letters Tehuis van de Broeders en Zusters van de Tien Geboden.

Hij nam het beeld rustig in zich op. Eerst na enkele minuten drukte hij op de koperen bouton naast de monumentale, groengelakte deur.

Hij hoorde het rinkelen van een bel in het inwendige van het pand, gevolgd door het klossen van naderende voetstappen op een stenen vloer. De voetstappen kwamen schuifelend tot staan en de deur gleed open. In de deuropening verscheen Michel-Jan van Nimwegen. Op zijn smal gezicht flitste even een expressie van verbazing.

“Rechercheur De Cock,” galmde hij. “Treed binnen…treed binnen in de geheiligde tempel van ons genootschap.”

“Door wie?”

Michel-Jan keek hem niet-begrijpend aan.

“Wat bedoelt u?”

“Door wie is deze tempel geheiligd?”

Michel-Jan klopte met zijn rechtervuist op zijn borst, zijn bruine ogen lichtten op.

“Door mij…door mij…de ontdekker van de universele kracht van de Tien Geboden.”

De Cock slofte achter hem aan door een lange brede gang, die eindigde in een imposante zaal met een hoge zoldering. Gedempt licht uit een serie fraaie kroonluchters gaf aan de zaal een sfeer van intieme mystiek.

Michel-Jan zwaaide om zich heen.

“Voelt u zich al thuis?”

De Cock antwoordde niet. Hij keek de jongeman nog eens aan.

Michel-Jan droeg een zwarte pantalon met een zwarte blouse, die hooggesloten eindigde in een stijve witte boord.

“Heeft…eh, heeft iemand u al bericht van de dood van Simon de Mirambeau?”

Michel-Jan van Nimwegen sloeg een hand voor zijn gezicht.

“Dood…is De Mirambeau dood?”

De Cock knikte traag.

“Vermoord.”

Michel-Jan keek hem peinzend aan.

“Hoe?”

“Op dezelfde manier als uw vader.”

“Doodgebloed?”

“Precies.”

Michel-Jan schudde zijn hoofd.

“Verschrikkelijk.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“De…eh, ik heb het idee dat zijn dood u schokt.”

Michel-Jan knikte.

“Ik heb die man van de moord op mijn vader beschuldigd. Ik besef nu dat mijn beschuldiging wel een hele smalle basis had.”

De Cock glimlachte.

“Uw verdwenen sleutel.”

“Mijn reactie was te emotioneel…niet doordacht, en dom. Door uw bericht van zijn dood komen gevoelens van spijt bij mij boven.”

De Cock boog zich iets naar hem toe.

“Tijdens ons eerste onderhoud zei u, dat u had ervaren dat Simon de Mirambeau een hekel aan uw vader had.”

“Ja.”

De oude rechercheur keek naar de jongeman op.

“Ik vroeg vervolgens naar een mogelijk motief en u antwoordde toen: geen idee. Ik heb dit onderwerp destijds niet verder uitgediept, maar ik had de overtuiging dat u wel degelijk wist waarom Simon de Mirambeau een hekel aan uw vader had.”

Michel-Jan van Nimwegen glimlachte.

“U bent toch een beter mensenkenner dan ik u had ingeschat. Het is juist, dat ik wel degelijk de reden kende waarom Simon de Mirambeau het gedrag van mijn vader verafschuwde.”

“Waarom dan dat antwoord…geen idee?

Michel-Jan reageerde niet direct.

“Ik heb…eh, ik heb,” antwoordde hij aarzelend, “ik heb een aspect van mijn vader voor u willen verzwijgen…”

De Cock trok zijn gezicht strak.

“Welk aspect?” vroeg hij streng.

Michel-Jan van Nimwegen zuchtte diep.

“Vader was biseksueel.”

De Cock knikte begrijpend.

“Hij hield niet alleen zielsveel van vrouwen, maar ook van mannen.”

“Juist.”

“En Simon de Mirambeau was homofiel.”

“Ja.”

De Cock stak zijn kin iets omhoog.

“Voelde Simon de Mirambeau zich tot hem aangetrokken en weigerde uw vader elke toenadering?”

Michel-Jan schudde zijn hoofd.

“Dat was het niet.”

“Wat was het wel?”

Michel-Jan wees voor zich uit naar een lange tafel met houten stoelen in het front van de zaal.

“Zullen we daar even gaan zitten?”

De Cock knikte en volgde hem. Via een breed middenpad liepen ze langs rijen ongemakkelijke kerkbanken naar voren.

Michel-Jan gebaarde naar de tafel.

“Hier zitten tijdens onze diensten de aristocraten.”

“Aristocraten?”

Michel-Jan knikte.

“De aanzienlijken van ons genootschap…mensen die de Broeders en Zusters van de Tien Geboden alert houden en hen aanmoedigen om hun geloof gloedvol uit te dragen. Als u tot ons genootschap toetreedt, krijgt u een plaats aan deze tafel.”

De Cock negeerde het aanbod.

“Ik vroeg u naar de controverse tussen Simon de Mirambeau en uw vader.”

Michel-Jan besloot opening van zaken te geven.

“De Mirambeau had een vriend…een flinke, goedgebouwde jongeman. In de tijd dat ik nog bij de kliniek werkte, vertelde Simon de Mirambeau mij dikwijls dat hij in veel opzichten plezier aan dat jongmens beleefde. Zo drukte hij zich uit. Hij sprak altijd van dat jongmens.”

Michel-Jan liet zich hoofd iets zakken.

“Nu schijnt mijn vader te hebben geprobeerd om dat jongmens voor zich te winnen.”

De Cock grijnsde.

“Dat kon De Mirambeau niet appreciëren.”

“Dat is een understatement. Simon de Mirambeau was woedend…furieus. Hij dreigde mijn vader te vermoorden als hij opnieuw toenadering zocht. Ik heb die afschuwelijke ruzie tussen die twee in de kliniek meegemaakt. Ongewild. Het was een explosie van pure haat. Dat was ook de reden dat ik bij de moord op mijn vader onmiddellijk aan De Mirambeau dacht.”

De Cock knikte begrijpend.

“Dat jongmens, waaraan Simon de Mirambeau zoveel plezier beleefde en waarin uw vader was geïnteresseerd, hebt u die wel eens ontmoet?”

“Een paar maal. Hij kwam een enkele keer naar de kliniek. De Mirambeau heeft hem eens aan mij voorgesteld.”

“Herinnert u zich nog zijn naam.”

Michel-Jan knikte.

“Rudolf…Rudolf Akersloot.”

De Cock kon een reactie van verbijstering nauwelijks onderdrukken.

“Rudolf…Rudolf Akersloot?” stamelde hij.

“Inderdaad.”

De Cock liet opgekropte lucht uit zijn longen ontsnappen.

“Waar…waar kan ik hem vinden?”

Michel-Jan stond op en wees naar de lege banken voor zich in de zaal.

“Daar…Rudolf Akersloot heeft zich tot de Tien Geboden bekeerd.”

Загрузка...