4

De Cock nam rustig de tijd om de man die op de stoel naast zijn bureau was gaan zitten, goed in zich op te nemen. Hij schatte hem op rond de vijfentwintig jaar. Hij had een smal gezicht met iets ingevallen wangen en een hoog voorhoofd. Lang, donkerblond haar hing golvend tot diep in zijn nek. In zijn lichtbruine ogen lag een vreemde gloed, waardoor het leek of ze fluoresceerden.


De oude rechercheur zocht naar familietrekken. Die waren er niet. Michel-Jan van Nimwegen leek in geen enkel opzicht op zijn vermoorde vader, noch op zijn jongere broer Julius.

Michel-Jan droeg zwarte leren schoenen, een zwarte pantalon en een zwarte blouse, die hooggesloten eindigde in een stijve witte boord. Het gaf hem het voorkomen van een pater uit een Amerikaans filmdrama.

De jongeman onderging de scherp analyserende blik van De Cock uiterst gelaten. Het interesseerde hem blijkbaar niet hoe de rechercheur hem bezag.

De Cock boog zich iets naar hem toe.

“Hoe is uw naam?” vroeg hij vriendelijk.

“Een overbodige vraag,” reageerde Michel-Jan kalm. “U weet wie ik ben. Ik heb beneden mijn naam aan de wachtcommandant opgegeven en hij heeft die naam in mijn bijzijn aan u doorgebeld.”

De Cock glimlachte beminnelijk.

“Dat is juist. Ik weet wie u bent. Mag ik dan vragen naar de reden van uw komst?”

Michel-Jan van Nimwegen knikte.

“De dood van mijn vader.”

“Hoe heeft dat bericht u bereikt, als ik vragen mag?”

“Mijn broer Julius belde mij.”

De Cock knikte.

“En bracht u het bericht van zijn dood.”

Er gleed een grijns over het gezicht van Michel-Jan.

“Het was niet de gruwelijke manier waarop mijn vader de dood vond, die mij deed besluiten om naar u toe te komen. Zijn dood treft mij nauwelijks.”

De Cock speelde verbazing.

“Vreemd.”

“In uw ogen?”

De oude rechercheur knikte nadrukkelijk.

“De dood van mijn vader heeft mij destijds diep beroerd. En hij stierf heel vredig een natuurlijke dood.”

Michel-Jan zuchtte diep.

“De relatie met mijn vader is al vanaf mijn kinderjaren beroerd geweest. Voorzover ik mij kan herinneren gruwde ik ervan als hij mij probeerde te liefkozen. Ik ontweek elke toenadering.”

“Ongewoon.”

Michel-Jan knikte.

“Na de dood van mijn te vroeg gestorven moeder ben ik die man gaan haten. Intens. Ik achtte hem verantwoordelijk voor haar vroege dood. Hij heeft haar door zijn talrijke relaties met andere vrouwen veel verdriet gedaan. Die steeds door hem opnieuw gevoede haat heeft bij mij elk gevoel voor hem vernield.”

De Cock gebaarde in zijn richting.

“Ik heb begrepen dat u dikwijls hebt geprobeerd om het losbandige gedrag van uw vader te beteugelen. Uw Gij zult niet was gedurende uw tijd in de kliniek van de Helende Meesters een veelgehoorde kreet.”

Michel-Jan van Nimwegen trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

“Willen wij deze turbulente wereld leefbaar houden, dan zullen wij ons moeten bezinnen op de bijbel. Die overtuiging heb ik. Wij moeten terug naar de basis. Met een paar vrienden en vriendinnen hebben we een genootschap gesticht de Broeders en Zusters van de Tien Geboden. Wij zijn van mening dat het geheel van de bijbelse Tien Geboden zoveel inhoud heeft, dat alle aardse wetten overbodig zijn.”

“Vandaar Gij zult niet.”

“Exact. Gij zult niet doodslaan. Gij zult niet echtbreken. Gij zult niet stelen. Gij zult geen valse getuigenis spreken. Gij zult niet begeren wat van een ander is.”

De jongeman spreidde zijn armen.

“Kom eens naar een van onze bijeenkomsten bij mij thuis aan de Brouwersgracht. Wij zullen u ervan overtuigen dat in een wereld zoals wij die voorstaan, zelfs geen plaats meer is voor een rechercheur van politie.”

“Geen misdaad.”

“Inderdaad. Als eenieder zich aan Gij zult niet houdt, dan is er op aarde geen misdaad meer en zijn misdaadbestrijders overbodig geworden.”

De Cock lachte.

“Van dat ideaal zijn we nog ver verwijderd. Ik denk dat ik mijn pensioen nog wel haal.”

De oude rechercheur leunde ontspannen in zijn stoel achterover.

“Ik heb nog steeds geen antwoord op mijn vraag.”

Michel-Jan keek hem niet-begrijpend aan.

“Welke vraag?”

De Cock boog zich weer naar voren.

“Wat is de reden van uw komst? U hebt mij uitgelegd, dat de gruwelijke wijze waarop uw vader zijn einde vond, daarvan niet de reden was. Zijn dood trof u nauwelijks. Wat is de reden dan wel?”

Het gezicht van de jongeman versomberde.

“Het was de manier waarop mijn broer Julius mij benaderde.”

“Telefonisch?”

Michel-Jan van Nimwegen knikte.

“Toen ik de hoorn oppakte brulde hij in mijn oor…was het een lekker gevoel…een sadistische bevrediging toen je de halsslagader van vader openkerfde…hoe smaakte zijn warme bloed?

De Cock reageerde niet direct.

“Dit is…eh,” sprak hij na lange seconden, “dit is weerzinwekkend.”

“Zijn woorden,” sprak Michel-Jan verslagen, “troffen mij als een mokerslag. Ik werd door mijn broer rechtstreeks, zonder enige omhaal van vadermoord beschuldigd.”

De Cock keek hem strak aan.

“Ten onrechte?”

Michel-Jan reageerde furieus.

“Natuurlijk ten onrechte. De haat die ik jegens mijn vader koesterde, gold zijn liederlijk gedrag. Dat voor mij onaanvaardbare gedrag keurde ik af, maar dat geeft mij niet het recht om hem van het leven te beroven. Gij zult niet doden is een door mij gerespecteerd gebod.”

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

“Uw broer Julius vertelde ons van uw haat jegens uw vader. Hij verklaarde ons: wanneer de halsslagader van vader verticaal is opengesneden, kunt u Michel-Jan voor de moord arresteren. Hij heeft medicijnen gestudeerd.”

De oude rechercheur maakte een verontschuldigend gebaartje.

“Jammer genoeg hebben wij verzuimd om Julius naar een uitleg te vragen.”

“Dat is dom.”

De Cock knikte.

“Inderdaad. Een omissie.”

Hij zweeg even. Onderwijl hield hij zijn blik strak op de man gericht.

“Kunt u ons die uitleg geven?”

Michel-Jan van Nimwegen schudde zijn hoofd.

“Dat heeft met mijn studie medicijnen weinig te maken. In de plastische chirurgie moet men uiterst voorzichtig met het lancet omgaan. Marcel van Diemen, een van de chirurgen van de Helende Meesters — misschien wel de beste van de vier — heeft mij er eens op gewezen dat wanneer men een slagader horizontaal doorsnijdt, de wond zich weer sluit wanneer door bloedverlies de bloeddruk in het lichaam daalt. Men kan dan wel in coma geraken, maar bloedt niet dood. Wanneer een slagader in de lengterichting wordt opengesneden, sluit de wond niet bij vermindering van de bloeddruk.”

“En volgt de dood.”

“Precies. Door bloedverlies. Toen er nog sprake van was dat Julius net als ik medicijnen zou gaan studeren, heb ik dat eens aan hem verteld.”

“Dat heeft hij onthouden.”

Michel-Jan grinnikte.

“Julius onthoudt altijd de verkeerde dingen.”

“Een familiekwaal?”

“Zeker niet.”

De Cock vouwde zijn handen.

“Acht u Julius tot een moord in staat?”

Michel-Jan nam enige bedenktijd en schudde toen zijn hoofd.

“Te week. Vader wilde dat hij net als ik medicijnen ging studeren. Toen hij in de kliniek van de Helende Meesters een paar maal bloed had zien vloeien, zag hij daarvan af en koos voor sociologie.”

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

“Het is onze taak de moordenaar van uw vader te ontmaskeren. Ik besef dat het een moeilijke opgave wordt. Kunt u ons een suggestie doen?”

Michel-Jan antwoordde niet direct.

“Ik heb een tijdje in de kliniek van de Helende Meesters gewerkt. Ik ben daar mijn sleutel van ons huis aan de Herengracht kwijtgeraakt. Ik heb een sterk vermoeden dat Simon de Mirambeau, ook een chirurg van de kliniek, die sleutel van mij heeft gestolen. Ik had in die tijd nog geen vaste plek. Mijn colbert hing als een voorlopige oplossing in zijn kast. Ik heb nooit goed begrepen wat hij met die sleutel wilde.”

“Hebt u hem wel eens rechtstreeks van de diefstal van die sleutel beschuldigd?”

Michel-Jan schudde zijn hoofd.

“Ik beschikte niet over concrete bewijzen. En de sfeer in de kliniek was niet zo gunstig voor mij, om het hem rechtstreeks te vragen. Later ben ik die sleutel vergeten. De kwam niet meer in de kliniek. Wel heb ik in die tijd ervaren, dat die Mirambeau om een of andere reden een hekel aan mijn vader had.”

“Motief?”

Michel-Jan schudde zijn hoofd.

“Geen idee. Toen ik van Julius had gehoord hoe vader de dood vond, kwam de gedachte aan die gestolen sleutel terug. Ik heb hem gebeld.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Simon de Mirambeau?”

Michel-Jan knikte.

“Ik vroeg hem of hij eindelijk mijn sleutel had gebruikt.”

“En toen?”

Michel-Jan van Nimwegen zuchtte diep.

“Hij antwoordde uiterst sarcastisch: als je de moordenaar van je vader zoekt…kijk dan eens in de spiegel


Toen Michel-Jan van Nimwegen door de rechercheurs nagestaard de grote recherchekamer had verlaten, stond Vledder op en keek minzaam op De Cock neer.

“Treed jij toe tot de gelederen van het genootschap van de Broeders en Zusters van de Tien Geboden?” vroeg hij lachend.

“Jij lijkt mij daartoe uitermate geschikt. Zo’n zwart hemd met een wit boordje om je nek zal je niet misstaan.”

De Cock maakte een schouderbeweging.

“De misdaad uit te willen bannen is een lofwaardig streven. Ik streef al een eeuwigheid naar mijn eigen overbodigheid als rechercheur.”

De grijze speurder grinnikte.

“Juist de zekerheid dat ik die strijd nooit zal winnen, omdat misdaad onuitroeibaar is, houdt mij op de been.”

Vledder ging weer achter zijn bureau zitten.

“Wat vind jij van die Michel-Jan van Nimwegen?”

De Cock glimlachte.

“Ondanks zijn wat zweverige gedachte, dat men middels de Tien Geboden al het kwaad in de wereld kan bezweren, lijkt hij mij een intelligente jongeman.”

“Een moordenaar?”

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

“Ik neig er meer toe Julius van Nimwegen als verdachte te beschouwen.”

Vledder reageerde verwonderd.

“Omdat hij zo fel uithaalt naar zijn broer Michel-Jan, de ondubbelzinnige beschuldigingen aan zijn adres?”

De Cock grijnsde.

“Dat telefoontje naar Michel-Jan was van een hoog haat-niveau: was het een lekker gevoel…een sadistische bevrediging toen je de halsslagader van vader openkerfde…hoe smaakte zijn warme bloed? Een dergelijke benadering zegt toch wel iets over het karakter van broer Julius.”

De oude rechercheur staarde nadenkend voor zich uit.

“Julius heeft een tijdje in de kliniek van de Helende Meesters rondgekeken. Hij zal operaties hebben meegemaakt. Via zijn broer wist Julius dat een verticale verwonding van de halsslagader, dus in de lengterichting, een dodelijke verbloeding veroorzaakt. Bovendien had hij gemakkelijk toegang tot het pand aan de Herengracht. Hij woonde daar en zijn vader zal zeker niet op een aanval van hem bedacht zijn geweest.”

“Motief?”

De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht.

“Daar stokt het,” sprak hij somber. “We moeten eens bezien of Julius schulden heeft…of er in het testament van zijn vader bijzondere bepalingen staan. En verder: was hij werkelijk met vakantie in Spanje of heeft hij de vakantietijd gebruikt om de nodige voorbereidingen voor de moord te treffen?”

Vledder keek hem schattend aan.

“Ben je Jacques van Loppersum vergeten, de neuroloog. Naar mijn gevoel een man met een duidelijk motief. Zijn geschonden gelaat schreeuwt om vergelding.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Ik ben hem niet vergeten,” antwoordde hij bedaard. “Zeker niet. De foto van zijn mismaakt gezicht ligt boven in de lade van mijn bureau. Elke keer als ik die lade opentrek, word ik met die chirurgische mishandeling geconfronteerd. Omdat die man naar mijn gevoel zo kwetsbaar is, wil ik hem op een subtiele manier benaderen.”

Vledder gniffelde.

“Ik heb hem vanmiddag proberen te bellen voor een afspraak aan dit bureau of bij hem thuis. Zijn telefoon werd echter niet beantwoord. Volgens mij is de vogel al gevlogen.”

De Cock negeerde de opmerking.

“Hebben wij,” veranderde hij van onderwerp, “Irene van Moerkapelle al benaderd om haar te berichten dat haar angst is bewaarheid en haar geliefde Henry van Nimwegen is gesneuveld.”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Moet dat?”

De Cock knikte nadrukkelijk.

“Met haar zijn we begonnen. Zij heeft ons op het spoor van deze moord gezet. We kunnen haar niet in het ongewisse laten. Dat is niet netjes.”

Vledder gromde.

“Dat mens mag blij zijn dat ze van hem af is. We hebben nu zo het een en ander over haar Henry vernomen. Wie weet waarvoor Irene van Moerkapelle gespaard is gebleven.”

De Cock maakte een afwerend gebaar.

“De mortuis nil nisi bene.”

“Dat is?”

De Cock gebaarde.

“Over de doden niets dan goeds. Over het liederlijk gedrag van haar Henry, over zijn vele escapades met vrouwen, hullen wij ons in stilzwijgen.”

“Voor haar.”

“Precies.”

“Dat is jouw keuze.”

De Cock strekte zijn wijsvinger naar Vledder uit.

“En de jouwe,” sprak hij waarschuwend. “Laat Irene van Moerkapelle een van de weinigen zijn die een dierbare herinnering aan Henry van Nimwegen bewaart. Er zijn er genoeg die hem hebben gehaat.”

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde.

Vledder reikte naar voren en pakte de hoorn op.

“Jan Rozenbrand,” zei hij na een paar seconden luisteren tegen De Cock. “Voor hem aan de balie staat ene Simon de Mirambeau. Hij is als chirurg verbonden aan de kliniek van de Helende Meesters en hij wil met jou praten over de recente halsslagadermoord.”

“Laat hem opdraven,” sprak De Cock pathetisch. “Dit is een simpele moordzaak. Ik schat de simpelste uit mijn lange carrière. Ik behoef niet naar getuigen te zoeken, zij melden zichzelf.”

Загрузка...