6

Rechercheur De Cock wandelde op zijn gemak door de Lange Niezel. Hij had in zijn lange loopbaan die smalle straat zo vaak doorkruist, dat elke gevelsteen hem vertrouwd was. Het viel hem op dat het druk was…ongewoon druk. De toeloop naar de Wallen was imposant.

Flarden muziek waaierden uit de open ramen van de cafés. Het heerlijke, zwoele zomerweer had de mensen uit hun huizen gelokt. Wellicht was de warmte van de laatste dagen ook verantwoordelijk voor een opgeklopte mannelijke potentie. De ongewone toeloop duidde daarop. Voor de liveshows met grove imitatieseks stonden de heren dubbeldik in de rij. Ook de schunnige etalages van de seksshops met uitdagende opblaasvrouwen en penissen in talrijke fatsoenen trokken veel bekijks.

Schuin voor hem uit liep Vledder. De jonge rechercheur had altijd wat moeite met de gezapige slentergang waarmee De Cock zich gewoonlijk voortbewoog. Zijn dadendrang pulseerde in een hoger tempo.

De oude rechercheur lichtte in het voorbijgaan beleefd zijn hoedje voor Zwarte Sjaan, een eerbiedwaardige hoerenwaardin, die hij al een eeuwigheid kende. Ze was oud geworden, vond hij. Het viel hem op. Haar gezicht zag grauw en haar ogen stonden dof. Het te zwart geverfde haar en de te nadrukkelijke make — up gaven aan dat ouder worden een extra accentje. Toen hij als jonge en onervaren rechercheur aan het bureau Warmoesstraat begon, was Zwarte Sjaan zonder meer de mooiste vrouw die op de Walletjes was te consulteren.

De Cock bekeek bij het passeren zijn eigen spiegelbeeld in een caféruit en grijnsde breed. De jaren waren ook aan hem niet ongemerkt voorbijgegaan. Hij bezag het met enige gelatenheid. Het beeld maakte hem niet somber of verdrietig. Integendeel. Hij was in wezen een opportunist, die in zijn levensstijl een zonnige blijheid voorstond. Op den duur was zijn lijf wat massaler geworden, zwaarder, compacter. Na zijn veertigste was alles ook wat dieper op zijn heupen gezakt.

Maar zijn hart klopte nog onstuimig en de wil om op zijn eigen wijze de misdaad te bestrijden, tintelde tot in de toppen van zijn vingers.


In het schemerig intiem lokaaltje op de hoek van de Oude Barndesteeg en de Achterburgwal, door de eigenaar Lowietje vol trots zijn ‘etablissement’ genoemd, hees De Cock zijn omvangrijk bovenlijf op een barkruk en keek rond. Vanaf zijn vertrouwde plek aan het uiteinde van de bar, had hij een goed overzicht over de aanwezigen.

Hij legde zijn oude hoedje op zijn knie en leunde voorover. Hij zat graag zo aan de bar. Als zijn werk in de misdaad het even toeliet, wipte hij met zijn maatje Vledder het politiebureau uit.

Samen slenterden ze dan op hun gemak langs de rode lichtjes en lichte meisjes naar het cafeetje aan de Wallen, waar De Cock iedereen kende. De grijze speurder genoot de reputatie in de onderwereld meer vrienden te tellen dan daarbuiten. Hoewel hij heel goed wist dat zijn superieuren die reputatie uiterst twijfelachtig vonden, sprak De Cock het nooit tegen.

Caféhouder Lowietje, wegens zijn tengere gestalte en geringe borstomvang meest ‘Smalle’ Lowietje genoemd, streek met zijn handjes langs zijn morsig vest en liep vrolijk op de grijze speurder toe. Zijn vriendelijk muizensmoeltje glom van genegenheid.

“Het oude recept?”

De Cock antwoordde niet. Hij wist dat dit niet van hem werd verlangd. De vraag vormde slechts een inleiding…een inleiding tot een bijna sacraal gebeuren. Vergenoegd keek hij toe hoe Smalle Lowietje aalglad onder de tapkast dook en te voorschijn kwam met een fles pure Franse cognac Napoleon, die de kastelein speciaal voor hem gereserveerd hield.

De tengere caféhouder zette drie diepbolle glazen op de bar.

Lowietje dronk altijd een glas mee. Behoedzaam schonk hij in.

De Cock genoot van de koesterende toewijding waarmee de kastelein hem nu al jaar en dag bediende. De schaarse momenten die de misdaad hem vergunde bij Smalle Lowietje door te brengen, probeerde hij in zijn herinnering vast te leggen.

Hij hief het glas, schommelde het zachtjes in zijn hand en snoof.

Op zijn breed gezicht vol groeven verscheen een glans van opperste verrukking. Met getuite lippen nam hij een slok en liet het vocht genietend door zijn dorstige keel glijden. Even sloot hij zijn ogen, toen zette hij het glas omzichtig op de bar terug.

Smalle Lowietje keek hem verwonderd aan.

“Je hebt geen toost uitgebracht,” sprak hij spijtig. “En daar geniet ik juist altijd zo van. Jij kunt van die heerlijke dingen zeggen.”

De Cock trok een somber gezicht.

“Ik heb gisteravond om acht uur op de televisie naar het nieuws gekeken.”

Lowietje lachte.

“Dat doet half Nederland.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Ik prijs mij gelukkig. Ik hang niet vaak voor de buis. Ik ben ‘s-avonds vaak op pad, doe onderzoeken. Nieuws op televisie is een verschrikking. Wat ik gisteravond in dat halfuurtje nieuws aan ellende over mij kreeg uitgestort…ongelofelijk. Gruwelijkheden, oorlogen, hongersnoden. Een mens kan dat nauwelijks verwerken.”

Smalle Lowietje reageerde verrast.

“Jij zit met je werk toch altijd in de ellende.”

De Cock knikte.

“Maar dat kan ik aan. Aan de ellende die ik in mijn werk ontmoet, kan ik wat doen. Ik kan mensen die een ander leed berokkenen, opsporen, arresteren, voor de rechter brengen. Maar met de ellende van het nieuws kan ik niets. Ik moet het machteloos consumeren.”

“En dat frustreert je?”

“Absoluut.”

“Daar ben je nu nog een beetje chagrijnig van?”

De Cock lachte vrijuit.

“Dat valt wel mee. Ik voel mij senang. Maar ik ben er sinds gisteren van overtuigd dat het nieuws op televisie weinig bijdraagt aan het geluk van de mensen. En dan druk ik mij nog heel voorzichtig uit.” Hij wees jolig naar zijn glas. “Lowie, schenk nog eens in.”

Smalle Lowietje gehoorzaamde met de welwillendheid van een kastelein. Hij hanteerde vakkundig de fles en keek op.

“Hoe is onze landelijke misdaad?”

De Cock gniffelde.

“Ik hoop steeds op een stevige malaise, een terugval, een recessie. Maar daar is geen kijk op. De misdaad bloeit als nooit tevoren.”

“Je hebt het druk?”

“Zeker.”

“Waar ben je mee bezig?”

De oude rechercheur glimlachte.

“Interesseert het je?”

“Altijd.”

“De moord op een plastisch chirurg.”

“Een wat?”

“Een plastisch chirurg.”

Smalle Lowietje trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Toch niet…eh, Van…eh, Van Nimwegen?”

De Cock keek hem met open mond aan.

“Hoe…eh, hoe kom jij daar zo op?”

De caféhouder hield zijn hoofd scheef.

“Is hij het?”

De Cock knikte traag.

“Inderdaad. Hij is één van de vier chirurgen die zich de Helende Meesters noemen.”

Smalle Lowietje verschoot’ iets aan zijn glas.

“Ze hebben een kliniek aan de Plantage Middenlaan.”

De Cock grinnikte.

“Je bent goed geïnformeerd. Ben jij daar ook wel eens onder het mes geweest?”

Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.

“Mij niet gezien. Ik ben wel nooit moeders mooiste geweest, maar met mijn muizensmoeltje ben ik best tevreden.”

De Cock keek hem onderzoekend aan.

“Hoe kom je dan aan de naam Van Nimwegen?”

De tengere caféhouder grijnsde.

“Die kent hier iedereen.”

“Op de Wallen?”

“Ja.”

“Hoezo?”

“Die vent is gek.”

“Gek?”

Smalle Lowietje tikte met zijn wijsvinger tegen de zijkant van zijn hoofd.

“Knetter. Gewoon knetter. Hij liep hier ‘s-avonds langs de Wallen en als hij ergens achter het raam een slank hoertje zag, dan ging hij naar binnen en zei: meid, je borsten zijn te klein. Die moeten veel groter. Met die kleine tietjes van je verdien je het zout in de pap niet.”

De Cock lachte.

“Dat is voor het eerst dat ik het hoor. Het is geen gebbetje van je. Ik bedoel…het is waar?”

Smalle Lowietje keek hem teleurgesteld aan.

“Heb ik je wel eens wat voorgelogen?”

“Ik heb je er nooit op kunnen betrappen,” antwoordde De Cock ontwijkend.

Smalle Lowietje gebaarde.

“Hij heeft hier op de Wallen verschillende meiden grotere borsten aangemeten.”

“Kan je mij er een paar aanwijzen?”

De tengere caféhouder schudde zijn hoofd.

“Liever niet. Dan kan ik mijn etablissement wel sluiten…komt hier geen mens meer. Die meiden willen niet weten dat het niet allemaal puur natuur is wat ze in huis hebben.”

“Laat maar zitten,” sprak De Cock geruststellend. “Ik zoek het zelf wel uit.”

Smalle Lowietje boog zich iets naar voren.

“De laatste tijd zag je hem niet zoveel meer op de Wallen.”

De caféhouder boog zich nog verder naar voren.

“Brabantse Jochem,” sprak hij zachtjes, “Brabantse Jochem zoekt hem al een tijdje.”

“Waarvoor?”

“Het niese[1] van Brabantse Jochem is bij die Van Nimwegen in behandeling geweest.”

“En?”

Het muizensmoeltje van Lowietje versomberde.

“Van Nimwegen heeft het gezichtje en de kleine borsten van Magere Jopie helemaal verknoeid. Hij heeft haar gewoon mismaakt…totaal mismaakt. Die meid durft zich nauwelijks nog te vertonen.”

“Ze peesde hier toch op de Wallen?”

“Zeker.”

Smalle Lowietje zuchtte.

“Ik durf niet te beweren dat hij iets met die moord op Van Nimwegen te maken heeft…maar het zou mij niets verbazen.”

De Cock keek hem schattend aan.

“Heeft Brabantse Jochem wel eens bedreigingen geuit…gezegd wat hij van plan was?”

Lowietje knikte.

“Hier in mijn etablissement…vorige week nog…waar ook anderen bij waren.”

“En?”

“Hij riep: als ik die minkukel te pakken krijg, kerf ik hem open.”

Vledder, die al die tijd zwijgend voor zich uit had gestaard, stootte De Cock aan en fluisterde: “Nog een verdachte. Het kan niet op.”


Met de warme gloed van twee cognackies in hun aderen verlieten de rechercheurs het café van Smalle Lowietje en slenterden via de Achterburgwal terug naar de Kit. De drukte was nog groter dan een half uur geleden. Een leger van behoeftigen sjokte over de Wallen. Bijna alle gordijnen van de peeskamertjes waren gesloten.

Vledder porde met zijn elleboog tegen de milt van De Cock.

“Schiet een beetje op. Je loopt te slenteren alsof je hier op vakantie bent.”

De Cock blikte opzij.

“Wat wil je dan?”

“We hebben nog een afspraak met die De Mirambeau.”

De Cock schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge.

“Voor tienen zijn wij bij hem…vroeg genoeg.”

Vledder duimde over zijn schouder.

“De vijfde verdachte: Brabantse Jochem.”

De Cock grijnsde. “Dat is de zesde. Ik denk dat je Jacques van Loppersum vergeet.”

Vledder knikte.

“Je hebt gelijk. Zijn motief ligt ongeveer op hetzelfde niveau als dat van Brabantse Jochem…mislukte operaties. Zie jij wat in die souteneur?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Niet veel.”

“Waarom niet?”

“Ik ken Brabantse Jochem. Ik heb hem in het verleden een paar keer gearresteerd.”

“Waarvoor?”

“Losse handjes. Mishandelingen. Soms vrij fors, met voor het slachtoffer aanzienlijk letsel.” De oude rechercheur schudde zijn hoofd. “Maar ik zie in hem geen man die heel subtiel een halsslagader openpeutert.”

“Schrappen we hem?”

De Cock schudde resoluut zijn hoofd.

“Hij heeft een motief…een redelijk motief. Brabantse Jochem is zijn broodwinning kwijt. Met haar mismaakt gezicht kan Magere Jopie alleen nog maar in het donker de baan op. En dan krijg je niet de best betalende klantjes. Verder weet je maar nooit of die man recent iets heeft gelezen of gehoord wat hem op het idee heeft gebracht om zijn wraak uit te oefenen door Henry van Nimwegen vrolijk te laten doodbloeden.”

“Vrolijk?”

De Cock gniffelde.

“Bij wijze van spreken.”

Op de houten steiger achter liet politiebureau stapten ze in hun oude Golf. Vledder stuurde de wagen behendig via het Damrak naar de Prins Hendrikkade.

De Cock blikte opzij.

“Weet je de Linnaeusparkweg te vinden?”

“Blindelings.”

“Ik zou er,” sprak De Cock schamper, “mijn ogen maar bij open houden.”

Vledder reageerde niet. Het drukke stadsverkeer eiste al zijn aandacht. Via de Valkenburgerstraat, het Mr. Visserplein, de Muiderstraat en de Plantage Middenlaan bereikten ze de Watergraafsmeer.

Op de Linnaeusparkweg was weinig verkeer.

Vledder minderde snelheid.

“Wat doen we met die brief van Sander van de Koningshof?”

De Cock trok zijn schouders iets op.

“Voorlopig niets. We zullen zoon Sander laten opdraven en hem met de inhoud van die brief confronteren…kijken hoe hij reageert. Ik ben ook benieuwd naar de reactie van Irene van Moerkapelle. We mogen toch verwachten dat moeder haar zoon een beetje kent.”

Even voorbij het Galilëiplantsoen parkeerde Vledder de Golf aan de rand van het trottoir. Ze stapten uit en gingen te voet verder.

De Cock gebaarde om zich heen.

“De Watergraafsmeer. Vroeger een deftige buurt, bewoond door louter ambtenaren. Ik heb hier als jonge diender nog gesurveilleerd. Als je pet scheef op je hoofd stond, schreven ze een klacht.”

Voor nummer 850 bleven ze staan. Op een naambordje van wit email stond in zwarte letters S. de Mirambeau. De Cock drukte naast het naambordje op een koperen bouton. In het inwendige van het pand klonk een bel.

Er kwam geen reactie.

Na ruim een minuut belde hij voor de tweede keer. Ook nu bleef een reactie uit.

De Cock voelde aan de knop van de toegangsdeur. Die was op slot. De oude rechercheur tastte in de rechter steekzak van zijn regenjas en pakte het apparaatje van Handige Henkie.

Vledder schudde zijn hoofd.

“Niet weer, hè?”

Het klonk als een smeekbede.

De Cock keek hem verrast aan.

“We hebben een afspraak met die man,” reageerde hij licht geïrriteerd. “Chirurg De Mirambeau verwacht ons. Hij moet thuis zijn.”

Vledder wees naar de deur.

“Misschien is hij van gedachte veranderd en wil hij ons niet meer ontvangen.” De jonge rechercheur wees naar het apparaatje in de hand van De Cock. “Als we op die manier bij hem binnendringen, krijgen we de grootste heibel. Houd je er rekening mee…dat is huisvredebreuk. Als rechercheur dien je je aan de wet te houden.”

De Cock weifelde even.

“Nood breekt wet,” gromde hij na enige seconden. Hij bracht het apparaatje omhoog en koos met kennersblik een passende sleutelbaard. Binnen enkele seconden had hij de deur ontsloten. Met zijn knie drukte hij de deur verder open en ging naar binnen.

Vledder volgde hem zacht mopperend.

Na een klein portaal kwamen ze in een smalle gang. Het was er aardedonker. De Cock pakte zijn zaklantaarn en scheen. Het lichtovaal danste langs de wanden. Links stond een deur halfopen. De oude rechercheur drukte ook die deur met zijn knie verder open en bleef in de deuropening staan.

De weeë geur van bloed walmde hem tegemoet. Na een korte zoektocht bleef het lichtovaal van zijn zaklantaarn op een man rusten. Hij lag op zijn rug te midden van een enorme plas bloed. De man was zwaargebouwd. Zijn omvangrijke buik stak omhoog en belemmerde een blik op zijn gezicht.

De Cock schuifelde voorzichtig verder. Over de buik heen scheen hij in het gelaat van het slachtoffer.

“Het is Simon de Mirambeau,” sprak Vledder hees.

De Cock knikte. Over zijn gezicht gleed een sombere trek.

“Met een opengepeuterde halsslagader.”

Загрузка...