14

De Cock had moeie voeten.

Ze waren er ineens, onaangekondigd. Het was als een donderslag bij heldere hemel. Hij leunde achterover en legde zijn voeten op een hoek van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten. Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn die uit de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoog trok en zich vastzette in zijn kuiten. Hij wist ook wat die pijn betekende. Telkens als de zaken slecht verliepen, als zijn onderzoeken dreigden te verzanden en als hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister te tasten, gaven de helse duiveltjes acte de présence.

Vledder keek hem bezorgd aan.

“Is het weer zover?”

De Cock knikte en sloot zijn ogen. Enkele minuten bleef hij zo zitten, bewegingloos en geconcentreerd. Zijn markant gezicht leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip.

“Het gaat wel weer over,” sprak hij mat. “Het duurt nooit zo lang.”

Vledder boog zich over zijn bureau iets naar zijn oude collega toe.

“Die moeie voeten van jou…ben je echt bang dat wij deze zaak niet zullen klaren?”

De Cock zuchtte.

“Die derde moord…de moord op Marcel van Diemen…gooit al onze theorieën omver.”

“Hoezo?”

“Wat wil je nog met Rudolf Akersloot als verdachte…moeten wij bewijzen dat hij ook een homofiele relatie met Marcel van Diemen had?”

“Dat kan toch?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Dat gaat mij echt te ver.”

Vledder grijnsde.

“Wat weten wij van de seksuele geaardheid van Marcel van Diemen…niets.”

“Hij was getrouwd met Mathilde de Groot. Een prima huwelijk, tot Mathilde — hoe zei ze dat ook weer? — de kolder in haar kop kreeg en er met Henry van Nimwegen vandoor ging. Na haar bevlieging wilde ze naar Marcel terug…graag…een bewijs dat Marcel als echtgenoot zijn huwelijkse plichten niet verwaarloosde.”

Vledder snoof.

“Van Henry van Nimwegen, een notoire rokkenjager, had jij ook nooit gedacht dat hij biseksueel was.”

De Cock lachte. De pijn in zijn kuiten trok langzaam weg.

Voorzichtig tilde hij zijn benen van het bureau en rolde zijn stoel naar voren.

“Ik heb er nog moeite mee om het te geloven.”

“Ik had wél gelijk.”

De Cock wees naar het zwartleren mapje op het bureau van Vledder.

“Heb je de overeenkomst doorgenomen?”

“Ja.”

“Bijzonderheden ontdekt?”

De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.

“Feitelijk niet. Een obligate maatschap. Elk zijn deel…een gelijk deel. Wel kunnen erfgenamen bij overlijden van één van de vier geen aanspraken maken op een aandeel in de opbrengsten van de kliniek. Dat was, zo staat in de akte, om te voorkomen dat het bezit van de kliniek bij overlijden zou versnipperen. Zo’n versnippering zou de ondergang van de kliniek kunnen betekenen.”

De Cock plooide zijn lippen in een tuitje.

“Op zich een redelijke bepaling. Wanneer vissermannen hun schip moeten verkopen om bij overlijden van een van de leden een erfenis uit te keren, dan kunnen de overlevenden niet meer vissen omdat ze geen boot meer hebben.”

Vledder knikte begrijpend.

“Er is toch iets geks.”

“En?”

“Onder aan de overeenkomst…na de vier handtekeningen…staat er bij Marcel van Diemen met ballpoint bijgeschreven: Een miljoen schuld? Nee.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Laat eens zien?”

Vledder schoof de overeenkomst naar hem toe.

“Het is er later bijgeschreven.”

De Cock knikte.

“Inderdaad.”

Vledder schoof een lade van zijn bureau open en nam daaruit eenzelfde mapje.

“Dit is de overeenkomst van Simon de Mirambeau. Daaronder staat…later met ballpoint bijgeschreven: Geen miljoen schuld.”

De Cock wenkte.

“Laat zien.”

Vledder schoof ook de tweede overeenkomst naar hem toe.

“Het is vreemd.”

De oude rechercheur vergeleek de handschriften.

“Ze zijn verschillend.”

Vledder wees naar de papieren.

Een miljoen schuld? Nee heeft dezelfde betekenis als Geen miljoen schuld.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Ik ben het niet met je eens. Een miljoen schuld? Nee begint met een vraagstelling. Anders gezegd…is er sprake van een miljoen schuld? Het antwoord luidt nee. Bij de tekst onder de overeenkomst van Simon de Mirambeau is er geen sprake van een vraagstelling. Het is een botte mededeling dat er geen schuld is van een miljoen.”

De Cock kneep zijn ogen halfdicht.

“Ik vraag mij af wat er onder de overeenkomst van Henry van Nimwegen staat. Zouden we die…”

De oude rechercheur stokte.

Na een ferme tik op de deur van de grote recherchekamer kwam Irene van Moerkapelle binnen. Ze liep rechtstreeks naar De Cock toe.

“U wilt mij spreken?”

De oude rechercheur keek naar Vledder.

“Heb jij mevrouw ontboden?”

Vledder knikte.

“Jan Rozenbrand heeft op mijn verzoek door een diender een ontbieding aan het adres van mevrouw laten brengen.”

“Zo dringend was het nu ook weer niet.”

Irene van Moerkapelle keek van De Cock naar Vledder en terug.

“Wat is er aan de hand?”

De Cock wees glimlachend naar de stoel naast zijn bureau.

“Ga even zitten.”

Mevtouw van Moerkapelle nam plaats met een nors gezicht.

“Ik heb vanmorgen gehoord dat na Henry van Nimwegen ook Simon de Mirambeau is vermoord.”

De Cock trok een verdrietig gezicht.

“Dat klopt. En vanmorgen hebben wij Marcel van Diemen dood in zijn woning aangetroffen.”

Mevrouw van Moerkapelle perste haar lippen opeen.

“Is er iemand gek geworden?”

De Cock negeerde de kreet.

“Ik wil even niet,” sprak hij hoofdschuddend, “over die drie moorden praten. Die bezorgen ons al hoofdbrekens genoeg. Maar vanmorgen heeft uw zoon Sander een bezoek aan ons bureau gebracht.”

“Waarom?”

“Hij wilde zijn hart luchten. Die jongen zit in de knoei. Volgens mij heeft hij dringend hulp nodig.”

“Van wie?”

“Van u.”

Mevrouw van Moerkapelle grinnikte.

“Van mij?”

De Cock knikte.

“Sander heeft niets met de moord op Henry van Nimwegen te maken.”

Mevrtouw van Moerkapelle gebaarde heftig.

“Hij heeft ermee gedreigd. Weet u dat hij echt met een groot mes voor de deur van Henry’s woning heeft gestaan?”

De Cock knikte traag.

“Dat heeft hij ons verteld.”

“En moet ik die jongen dan weer bij mij in huis nemen?”

De Cock spreidde zijn handen.

“Hij meende in uw belang te handelen…een soort wanhoopsdaad uit liefde…liefde voor zijn moeder.”

Irene van Moerkapelle zuchtte.

“En als ik vandaag of morgen weer een man ontmoet, ben ik dan afhankelijk van de goedkeuring van mijn zoon?”

De Cock boog zich naar haar toe.

“In ieder geval,” raadde hij aan, “zou ik mij met die jongen verzoenen. Stel duidelijk wederzijdse standpunten vast. Een herhaling van de affaire Henry van Nimwegen mag niet meer gebeuren.”

Irene van Moerkapelle boog haar hoofd.

“Ik zal hem opzoeken en als hij wil mag hij weer bij mij in huis komen.”

De Cock glimlachte beminnelijk.

“Lief van u.”

De oude rechercheur zweeg even. Peinzend.

“Uit onze vorige gesprekken,” veranderde hij van onderwerp, “heb ik begrepen dat Henry van Nimwegen in die korte periode dat u omgang met hem had, nogal vertrouwelijk was. Hij vertelde over zijn relatie met de andere chirurgen in de kliniek van de Helende Meesters. Heeft hij u wel eens iets over een miljoen verteld?”

Mevrouw van Moerkapelle fronste haar wenkbrauwen.

“Een miljoen…wat voor een miljoen?”

“Geen flauw vermoeden. Onder de overeenkomsten van Simon de Mirambeau en Marcel van Diemen staat iets over een schuld van een miljoen.”

Irene van Moerkapelle trok haar schouders op.

“Ik heb nooit iets over een schuld van een miljoen gehoord. Dat weet ik zeker.”

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

“We hebben in de woning van Henry van Nimwegen aan de Herengracht geen overeenkomst tussen hem en de andere chirurgen kunnen vinden.”

Irene van Moerkapelle grijnsde.

“De papieren van Henry liggen bij mij.”

“Bij u?”

Ze knikte.

“Kort voor zijn dood heeft hij die aan mij gegeven om te bewaren.”

“Waarom?”

“Ik denk dat hij bang was dat Michel-Jan in zijn papieren zou gaan snuffelen. Henry lag voortdurend met zijn zoon overhoop.”

“En zijn relatie met zoon Julius?”

“Was ook niet best.”

De Cock strekte zijn wijsvinger naar haar uit.

“Die papieren van Henry…mag ik die eens inzien?”

Irene van Moerkapelle staarde even voor zich uit. Daarna knikte ze traag.

“Wanneer?”

De Cock keek haar strak aan.

“Nu.”


Vanaf de lange brede gang slofte De Cock door de tempel van de Broeders en Zusters van de Tien Geboden aan de Brouwersgracht. Vledder volgde in zijn kielzog. De oude rechercheur keek omhoog naar de serie fraaie kroonluchters en onderging de subtiele sfeer van een intieme mystiek.

Voor in de tempel, eenzaam, in het midden van de lange tafel met de houten zetels voor de aristocraten, zat Michel-Jan van Nimwegen. Hij droeg weer een zwarte pantalon met een zwarte blouse die hooggesloten eindigde in een stijve witte boord.

De Cock liep op hem toe en ging tegenover hem zitten.

“Ik ben u zeer erkentelijk voor uw medewerking,” sprak hij plechtig. “U loopt door uw toezegging wellicht enig risico, maar we zullen dat tot een minimum beperken.”

Michel-Jan maakte een stijve buiging.

“Sinds de moord van Kaïn op Abel,” sprak hij ingetogen, “heeft God zich intens met het begrip ‘doodslaan’ beziggehouden. Ik denk dat die moord God onaangenaam heeft verrast. Dat is beslist de reden dat Hij Mozes heeft bevolen om het gebod Gij zult niet doodslaan in de Tien Geboden op te nemen. En die Tien Geboden vormen de basis van mijn geloof, vandaar mijn medewerking.”

“Dat klinkt aannemelijk.”

Vledder mengde zich in het gesprek.

“Hoe laat begint de bijeenkomst?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Er is geen bijeenkomst. Michel-Jan van Nimwegen heeft zich grote moeite getroost om alle gelovigen tijdig te berichten dat de bijeenkomst vanavond niet doorgaat.”

Vledder reageerde verrast.

“Dus Rudolf Akersloot komt niet.”

De Cock schonk hem een flauwe glimlach.

“Rudolf Akersloot komt niet.”

Vledder grinnikte vreugdeloos.

“Wat doen wij dan hier?”

“Wachten.”

“Op wie…op wat?”

“De moordenaar.”

Vledder slikte.

“Komt die?”

Michel-Jan spreidde zijn handen in een theatraal gebaar.

“Dat hopen wij.”

De Cock schoof de mouw van zijn oude regenjas iets terug en keek op zijn horloge. Hij had nog een paar minuten. De oude rechercheur drukte Michel-Jan van Nimwegen stevig de hand.

“Blijf kalm.”

De oude rechercheur stond van zijn zetel op en leidde Vledder naar een hemelsblauw fluwelen gordijn, dat de tempel achter het spreekgestoelte afsloot. Door twee kieren in het gordijn was de verlichte tempel met de eenzame figuur van Michel-Jan van Nimwegen goed zichtbaar.

Vledder fluisterde.

“Wat doen Appie Keizer en Fred Prins buiten.”

De Cock schoof iets naar hem toe.

“De buitendeur van de tempel…de deur waardoor wij vanavond zijn binnengekomen…staat wijdopen. Dat heeft Michel-Jan van Nimwegen aan de moordenaar beloofd. Appie Keizer en Fred Prins hebben elk een mobiele telefoon. Ze houden die deur in de gaten. Zo gauw er iemand naar binnen gaat, wachten ze enige minuten en komen dan naar binnen. Ze mogen niemand naar buiten laten komen…onder geen voorwaarde.”

Vledder zuchtte.

“Weet jij wie er komt?”

“Ja.”

“Hoe laat?”

“Acht uur.”

“Wie?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Kijk en huiver.”

Hij keek opnieuw op zijn horloge. Het was drie minuten voor acht. De grijze speurder voelde hoe de spanning zijn bloeddruk opstuwde. Zijn oude hart pulseerde in de toppen van zijn vingers. Die momenten van spanning, zo wist hij, kostten hem jaren van zijn leven.

Het mobieltje in zijn hand maakte een zacht geluid.

“Er staat een man voor de deur.” Het was de stem van Fred Prins. “Hij kijkt om zich heen en weifelt. Zal ik naar hem toe lopen?”

De Cock verbleekte.

“Nee…niets doen. Hij moet zich on bespied wanen en uit zichzelf naar binnen gaan.”

“Oké.”

De Cock zuchtte diep. Hij tuurde door het gordijn en rilde.

Vanuit de brede gang kwam een man de tempelruimte binnen.

Hij liep traag, met een iets gebogen hoofd, door het middenpad langs lange rijen lege kerkbanken op Michel-Jan van Nimwegen toe. Even bleef hij voor hem staan, toen trok hij de houten stoel, waarop De Cock had gezeten, naar zich toe en nam tegenover hem plaats.

De Cock gaf Vledder een duw.

“Nu.”

De jonge rechercheur stormde door een opening in het hemelsblauwe gordijn naar voren.

De man stond geschrokkea op, wierp de stoel om en vluchtte in de richting van de brede gang. Nog voor hij die had bereikt, stortte Fred Prins zich bovenop hem. Hij hield hem met zijn borst op de vloer en nam zijn armen in een greep.

Vledder bukte bij de man neer en draaide diens gezicht opzij.

Verbaasd keek hij omhoog naar De Cock.

“Het is,” slikte hij, “het is Peter van Houten.”

De oude rechercheur knikte.

“De langstlevende chirurg van de kliniek van de Helende Meesters.”

Загрузка...