3

Vledder wees naar zijn computer.

“Ik heb Ben Kreuger van de dactyloscopische dienst een emailtje gestuurd. Ik krijg zojuist bericht terug. Hij heeft ruimte voor ons gemaakt. Ik heb een afspraak voor morgenmiddag om drie uur.”

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

“Wat is een iemeeltje?”

Vledder lachte.

“Een berichtje via internet, heel eenvoudig, efficiënt en snel.”

Hij strekte zijn rechterhand voor zich uit. “Het wordt hoog tijd dat jij eens bij mij achter de computer komt zitten. Ik leer je wel hoe je op internet kruipt en e — mailtjes verstuurt.”

De Cock bromde.

“Ik heb jouw helse computer en het duivelse internet niet nodig. Ik red het wel zonder…eh, hoe heten die dingen ook weer?”

“E-mailtjes.”

De Cock snoof.

“Ik heb mij laten vertellen,” sprak hij grimmig, “dat hele volksstammen bezeten zijn van dat internet. Die weten van geen ophouden. Die sjetten en slurpen de hele dag.”

Vledder schaterde.

“Dat heet chatten en niet slurpen maar surfen.”

De Cock wuifde het onderwerp weg.

“Heb je in dat grachtenpand de kamer waar de moord is gepleegd, nog verzegeld?”

Vledder knikte.

“Ik heb uitdrukkelijk tegen Julius van Nimwegen gezegd, dat ik hem verantwoordelijk acht wanneer blijkt dat die verzegeling is verbroken.”

De Cock grinnikte.

“Een hol dreigement. Als die jongen besluit om in de kamer al dat bloed op te laten ruimen, dan kunnen we daar weinig aan doen.”

Vledder trok zijn schouders op.

“Het was van mij een poging om sporen te bewaren. Ik wilde die kamer eerst vrijgeven na het dactyloscopisch onderzoek van Ben Kreuger.”

De Cock knikte, daarna boog hij zich iets naar voren.

“Je had,” formuleerde hij voorzichtig, “aan onze Julius van Nimwegen moeten vragen waarom je per se medicijnen moet hebben gestudeerd om een halsslagader verticaal in plaats van horizontaal open zou snijden.”

In zijn stem klonk een licht verwijt.

Vledder reageerde wat nukkig.

“Ik heb je al gezegd…ik ben niet zo goed in het afnemen van een verhoor. Mijn reactie is niet zo scherp. Ik bedenk pas achteraf welke vragen ik had moeten stellen.”

De Cock negeerde de opmerking.

“Ben je er intussen al achter wat het essentiële verschil is tussen een horizontale en een verticale snee in een halsslagader?”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Ik vraag het morgen wel aan dokter Rusteloos tijdens de sectie. Misschien kan hij mij zelfs een demonstratie…”

De jonge rechercheur stokte. De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich voorover en greep de hoorn van het toestel. Na enkele seconden hield hij zijn hand voor het spreekgedeelte.

“Het is Jan Rozenbrand, de wachtcommandant. Bij de balie staat een man die met jou wil praten over de slagadermoord.”

De Cock trok rimpels in zijn voorhoofd.

“Slagadermoord?”

Vledder knikte.

“Zo noemde die man het.”

“Hoe heet hij?”

“Geen idee. Jan Rozenbrand heeft niet naar zijn naam gevraagd.”

“Laat hem maar komen,” sprak De Cock berustend.


De Cock keek de man, die op de stoel naast zijn bureau was neergestreken, onderzoekend aan. Hij schatte hem op achter in de veertig. Hij had gitzwart haar, iets grijzend aan de slapen, donkerbruine ogen en een olijfkleurige huid. Het lichtgrijze kostuum dat hij droeg was van een uitstekende snit.

De Cock schonk hem een ontwapenende glimlach.

“U sprak van een slagadermoord?”

“Ja.”

“Welke moord bedoelt u?”

De man reageerde verwonderd.

“De moord op Henry van Nimwegen.”

“U…eh,” vroeg De Cock voorzichtig, “beschikt inzake die moord over aanwijzingen?”

“Misschien,” sprak de man aarzelend. “Misschien. Ik heb een vaag idee over de dader.”

Hij zweeg even.

“Overigens, over de toedracht van de moord op Henry van Nimwegen weet ik niet meer dan hetgeen zijn zoon Julius mij heeft verteld.”

“U had contact met hem?”

De man knikte.

“Julius belde mij vanmiddag op en vertelde wat er met zijn vader was gebeurd.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Waarom belde bij u?”

De man bedacht zich een moment. Daarna kwam hij half uit zijn stoel overeind en stak de oude rechercheur zijn rechterhand toe.

“Laat ik mij even voorstellen. Mijn naam is Peter van Houten. Ik ben als chirurg verbonden aan de kliniek van de Helende Meesters.”

De oude rechercheur drukte de toegestoken hand.

“Mijn naam is De Cock met…eh…”

Peter van Houten glimlachte.

“Uiteraard met ceeooceekaa…bekwaam rechercheur, speurder van grote reputatie.”

De Cock onderging de lof glimlachend.

“U bent een collega van het slachtoffer.”

Peter van Houten knikte.

“Collega en partner.”

“Partner…in welk opzicht?”

“Henry en ik hebben samen met Simon de Mirambeau en Marcel van Diemen — we zijn oude studievrienden — een jaar of tien geleden met gezamenlijk kapitaal de kliniek van de Helende Meesters gesticht. We hebben ons gespecialiseerd in de plastische chirurgie.”

“Facelifts en opwaardering van de boezem.”

Peter van Houten glimlachte.

“Dat is tegenwoordig nog maar een gering onderdeel van onze activiteiten. Het schijnt dat steeds meer mensen ontevreden zijn over hun uiterlijk.”

“Wat is de structuur van uw kliniek?”

“Hoe bedoelt u?”

“Wie beheert wat?”

“De Helende Meesters is een soort maatschap. We hebben geen salaris, maar de netto-opbrengsten worden door ons vieren gedeeld.”

De Cock glimlachte.

“Ik ken dat. Ik ben een oud-Urker. De Urker vissers gebruiken ongeveer dezelfde verdeelsleutel. Maar nu ter zake!”

Peter van Houten zuchtte.

“De dood van Henry van Nimwegen heeft mij zwaar geschokt. Ik kon het heel goed met hem vinden. Ik bewonderde zijn optreden…zijn vakmanschap. Wij waren min of meer bevriend. Ik heb ook zijn zoon Julius leren kennen. Die jongen heeft voor hij ging studeren een tijdje bij ons in de kliniek rondgekeken. Zijn vader hoopte dat hij medicijnen zou gaan studeren.”

“En…?” vroeg Vledder.

“Uiteindelijk koos de jongen toch een andere studierichting…sociologie, geloof ik.”

“Kent u Michel-Jan, de broer van Julius?” vroeg De Cock.

“Ik ken hem. Michel-Jan heeft ook een poosje bij ons in de kliniek gewerkt. Het was aanvankelijk de bedoeling dat hij in onze maatschap zou worden opgenomen.”

“Dat ging niet door?”

Peter van Houten schudde zijn hoofd.

“Na een paar maanden hebben we hem weggejaagd. Hij was onhoudbaar.”

“Waarom was hij onhoudbaar?”

Peter van Houten weifelde even.

“Michel-Jan is een vreemde jongeman met…eh, met vreemde ideeën…een…eh, godsdienstfanaat. Men zou hem een fundamentalist kunnen noemen. Elke dialoog met hem eindigde consequent met Gij zult niet.”

De Cock glimlachte om de uiteenzetting.

“Wat is er mis met Gij zult niet?

“U bedoelt met de Tien Geboden?

“Precies?”

Peter van Houten schudde zijn hoofd.

“Daar is niets mis mee. Gij zult niet klinkt alleen erg bedillerig, bemoeizuchtig. Het wekte bij ons op den duur wrevel op. Maar misschien had Michel-Jan wel gelijk. Zijn vader was een knappe, levenslustige man, voortdurend gedreven door een ontembare drang om veel vrouwen te veroveren en te beminnen.”

“Wat Michel-Jan een Gij zult niet ontlokte?”

“Precies.”

“Een moralist.”

Peter van Houten knikte.

“Vroeger noemden wij dat een zedenpreker. Maar die term heb ik al jaren niet meer gehoord. Buiten Michel-Jan zullen er niet veel zedenleraren of zedenmeesters meer zijn.”

De Cock gniffelde.

“Jammer. De moraal en de zeden in ons landje zouden best een fikse opknapbeurt kunnen gebruiken.”

De oude rechercheur zweeg even.

“Zou Michel-Jan nu zelf het gebod Gij zult niet doden hebben overtreden?”

Peter van Houten keek hem onderzoekend aan.

“U bedoelt…of Michel-Jan zijn vader heeft vermoord?”

De Cock knikte.

“Dat bedoel ik.”

Peter van Houten liet zijn hoofd zakken en verzonk in gepeins.

Na enkele seconden keek hij op.

“Ik denk niet dat Michel-Jan daartoe de moed heeft. Hij is meer de man van het woord, dan van de daad.”

De Cock knikte begrijpend.

“Toen ik u in het begin van ons gesprek vroeg of u inzake de moord op Henry van Nimwegen over aanwijzingen beschikte, antwoordde u: Misschien. Ik heb een vaag idee over de dader. Wilt u dat idee nader toelichten?”

Peter van Houten knikte.

“Ruim een jaar geleden heeft Henry een man in behandeling genomen die een gezichtscorrectie wenste. Een smallere neus en rimpels wegnemen bij de ogen en de bovenlip. De ingreep van Henry is totaal mislukt. Na de behandeling was het gezicht van de patiënt niet meer om aan te zien.”

“De man was kwaad.”

“Kwaad…kwaad is een understatement. De man was des duivels. Hij is een paar maal de kliniek binnengedrongen om Henry van Nimwegen aan het mes te rijgen, zoals hij dat noemde. Hij beloofde Henry dat hij hem eenzelfde behandeling zou laten ondergaan.”

“Zijn gezicht ombouwen…ruïneren.”

“Daarmee dreigde hij. Met behulp van de politie hebben we hem kunnen verwijderen.”

“Daar bleef het bij?”

Peter van Houten schudde zijn hoofd.

“Toen hij geen kans meer zag om binnen te komen, wachtte hij Henry bij de kliniek op…liep hem scheldend na…deed een paar maal een poging om hem te steken. De man vormde voor Henry beslist een bedreiging.”

De Cock knikte.

“Ik begrijp het. U hebt het idee dat deze man verantwoordelijk is voor zijn dood.”

“Inderdaad. De man vond dat Henry met zijn geklungel zijn leven had verwoest.”

“Ik kan mij in die gedachte wel verplaatsen,” beaamde De Cock.

“Ik zei u al…Henry was een vakman. Maar in ons vak kunnen mislukkingen voorkomen. Chirurgische ingrepen pakken soms totaal verkeerd uit. Daarbij speelt ook de kwaliteit van het huidweefsel van de patiënt een rol. Het is nooit exact te voorspellen hoe de huid op een ingreep zal reageren. Ik kan u voorbeelden…”

De Cock onderbrak hem.

“Heeft Henry wel eens aangifte gedaan van die bedreigingen en pogingen tot mishandeling?”

Peter van Houten schudde zijn hoofd.

“Henry voelde zich schuldig. Hij begreep de woede van de man. Hij wilde ook voor alles vermijden dat er een rechtszaak zou volgen, waarbij zijn mislukte ingreep uitvoerig ter sprake zou komen. Dat was zeker niet in het belang van onze kliniek.”

De Cock gniffelde.

“Absolute antireclame.”

Peter van Houten knikte. Hij pakte uit de binnenzak van zijn colbert een foto op briefkaartmodel en overhandigde die aan De Cock.

“Zo zag die man er na de ingreep uit.”

De Cock legde de foto voor zich op zijn bureau en bekeek hem aandachtig.

“Verschrikkelijk,” verzuchtte hij. “Met zo’n gezicht zou men naar een masker verlangen.”

Peter van Houten maakte een hulpeloos gebaar.

“We hebben de zaak op de kliniek met ons vieren besproken. Uiteindelijk zijn wij met ons vieren verantwoordelijk voor het wel en wee van de Helende Meesters. Niemand van ons durfde een nieuwe ingreep aan.”

De oude rechercheur tikte met zijn wijsvinger op de foto.

“U hebt de naam van de man?”

Peter van Houten tastte naar het borstzakje van zijn colbert en nam daaruit een notitie.

“Jacques,” las hij hardop, “Jacques van Loppersum.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Jacques van Loppersum?” herhaalde vragend. “Dat is toch een bekend neuroloog?”

Peter van Houten knikte.

“Medisch specialist voor organische zenuwziekten.”

“Een zenuwarts?”

“Ja.”

“Die medicijnen heeft gestudeerd?”

Peter van Houten keek hem niet-begrijpend aan.

“Die…eh,” reageerde hij vaag, “medicijnen heeft gestudeerd.”

Toen Peter van Houten de grote recherchekamer had verlaten, kwam Vledder uit zijn bureaustoel overeind.

“Gaan we hem halen?”

“Wie?”

Vledder zwaaide.

“Jacques van Loppersum. Die man heeft een redelijk motief. Als een arts mijn gezicht zo zou verminken, dan zouden ook bij mij de wraakgevoelens door het lijf sidderen. Bovendien weet die man als arts exact hoe men een halsslagader vakkundig moet openpeuteren. Voor dat karwei had hij blijkbaar een mes bij zich.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Ik arresteer niet graag mensen voordat ik tot de overtuiging ben gekomen dat ze schuldig zijn.”

“Dit is toch een duidelijke zaak?” betoogde Vledder heftig.

“Wat wil je nog meer. Alles klopt…mogelijkheden en motief. Na eerdere pogingen is het die Jacques van Loppersum eindelijk gelukt om zijn gram te halen, om zijn begrijpelijke woede in daden om te zetten.”

De Cock keek jonge collega strak aan.

“Ik wil eerst met hem praten,” reageerde hij kalm. “Stuur hem een ontbieding voor morgenavond tien uur. Beter nog, laat hem zelf kiezen…een gesprek hier in de recherchekamer of bij hem thuis.”

Vledder grijnsde.

“Als die man merkt dat wij belangstelling voor hem hebben, neemt hij de vlucht.”

De Cock trok gelaten zijn schouders op.

“Dat risico neem ik.”

Vledder zuchtte omstandig.

“Dit, De Cock, wordt de eerste zaak in je leven die je verknoeit.”

“Daarvan ben ik nog lang niet overtuigd. Ik heb volgens jou vaker verkeerde beslissingen genomen.” De Cock grinnikte. “Die later toch goed uitpakten. Ik denk…”

De telefoon op zijn bureau rinkelde. Vledder pakte de hoorn en luisterde. Na enkele seconden hield hij zijn hand voor het spreekgedeelte.

Op het gezicht van de jonge rechercheur lag een trek van verbazing.

“Het is…eh, het is de wachtcommandant,” stamelde hij. “Beneden voor de balie staat Michel-Jan van Nimwegen.”

De Cock grijnsde breed.

“Het wordt spannend. Laat de oudste zoon van de vermoorde heelmeester maar bovenkomen”

Загрузка...