5

De Cock kwam traag uit zijn bureaustoel overeind en keek hoe de man vanaf de toegangsdeur met lome tred op hem toe kwam.

Hij schatte Simon de Mirambeau op ver achter in de veertig.

Wellicht nog iets ouder. Dat zijn leeftijd moeilijk was te bepalen, kwam door zijn uiterlijk, zijn pyknische habitus, kort en zwaarlijvig. Over de riem van zijn pantalon hing een omvangrijke ronde buik, die duidde op een Bourgondische levensstijl met veel wijn en een keur van volvette kazen. Zijn bolrond gezicht met een dikke blauwgeaderde neus en kleine groene ogen had een vriendelijke uitstraling. Zijn kale schedel glom in het licht van de tl-buizen aan het plafond.

De man deed De Cock denken aan zijn leraar Nederlands op de middelbare school. Een uiterst beminnelijk man, die hem echter jaar in jaar uit zonder enig mankeren een onvoldoende gaf voor Nederlands.

Zijn protesten hiertegen, zo herinnerde hij zich, waren vruchteloos.

De man bleef voor hem staan en liet zijn blik enige tijd op hem rusten. Kalm, observerend.

“Rechercheur De Cock?”

Zijn stem kwam van ver en het leek alsof zijn buik daarbij meetrilde.

De oude rechercheur knikte.

“De Cock met ceeooceekaa,” reageerde hij geduldig.

Hij keek de man nog eens aan. Zijn oude leraar Nederlands kwam met enige wraakgevoelens terug in zijn gedachten.

“Voor het geval dat u zich na ons gesprek,” ging hij gedragen verder, “geroepen voelt om mijn gedrag als onvoldoende te kwalificeren. En dat onvoldoende wilt uiten in een schriftelijke klacht, dan sta ik erop dat u mijn naam in uw klacht goed spelt…dus geen gewone De Kok, maar De Cock met ceeooceekaa.”

Daarna wees hij op de stoel naast zijn bureau. “Neemt u plaats.”

Simon de Mirambeau keek hem enige momenten niet-begrijpend aan, weifelde even en liet zich toen op de stoel zakken.

“U weet wie ik ben?”

De oude rechercheur nam achter zijn bureau plaats en knikte gedwee.

“De heer Simon de Mirambeau,” antwoordde hij, “een van de prominente chirurgen verbonden aan de kliniek van de Helende Meesters.”

De man grijnsde.

“Dat prominent kunt u weglaten.”

De Cock negeerde de opmerking.

“U wilt met mij praten over de recente halsslagadermoord?”

“Inderdaad.”

“We…eh, wie van u heeft dat begrip ‘halsslagadermoord’ gelanceerd?”

De Mirambeau glimlachte.

“Collega Peter van Houten. Hij deed Marcel van Diemen en mij in de kliniek verslag van de dood van Henry van Nimwegen. Hij sprak daarbij van een halsslagadermoord, ontdekt door zijn zoon Julius.”

De Cock knikte begrijpend.

“Kent u de andere zoon van uw collega Henry?”

“U bedoelt Michel-Jan van Nimwegen?”

“Die bedoel ik.”

De Mirambeau knikte.

“Ik ken hem. De jongeman heeft een poosje bij ons op de kliniek gewerkt.”

“En?”

“Wat bedoelt u?”

“Slechte ervaringen?”

De Mirambeau maakte een vaag gebaar in de ruimte.

“Het was geen succes. Michel-Jan was wel bekwaam, maar hij lag voortdurend met zijn vader overhoop. Die voortdurende onenigheid was op den duur niet langer acceptabel. We hebben hem ontslagen.”

“Ik heb met Michel-Jan gesproken. Hij beschuldigt u van diefstal uit zijn colbert van de sleutel van het huis van zijn vader aan de Herengracht.”

De Mirambeau knikte.

“Hij belde mij daarover vanmorgen op en suggereerde dat ik die sleutel zou hebben gebruikt om het huis van zijn vader binnen te dringen om hem te vermoorden.”

De Cock grinnikte.

“Zo extreem?”

“Zijn woorden kwamen daar wel op neer.”

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Hij beschuldigde u werkelijk van moord op zijn vader?”

De Mirambeau gniffelde.

“Min of meer. Maar het was onzin. Pure onzin. Ik heb nooit een sleutel van Michel-Jan gestolen. Wat zou ik met zo’n sleutel? Ik heb tegen hem gezegd: als je de moordenaar van je vader zoekt, kijk dan eens in de spiegel.”

De Cock hield zijn hoofd iets schuin.

“Waarom die reactie?”

De Mirambeau gebaarde heftig.

“Ik heb nog nooit iemand ontmoet die zijn vader zo haatte als Michel-Jan van Nimwegen. Toen Peter van Houten ons van de moord vertelde, was mijn eerste gedachte, dat die moord het werk was van Michel-Jan.”

De Cock pauzeerde even en liet het onderwerp ‘sleutel’ verder rusten.

“Die beschuldiging van Michel-Jan was onterecht?”

“Absoluut.”

“Kunt u wellicht enig licht brengen in de moord op uw collega Henry van Nimwegen, afgezien van uw gedachte dat Michel-Jan voor de moord verantwoordelijk is?”

De Mirambeau antwoordde niet direct. Hij staarde voor zich uit en wreef zijn dikke handen met korte vingers een paar maal over elkaar.

“Ik denk dat Henry van Nimwegen de dood aan zichzelf te wijten heeft.”

“In welke opzicht?”

“Zijn onbezonnen levenshouding. Zijn gedrag. Turbulent, met steeds wisselende verhoudingen met vrouwen. Blijkbaar was Henry onweerstaanbaar voor vrouwen. Met elke vrouw die in de kliniek onder zijn behandeling kwam, startte hij een verhouding.”

De Cock glimlachte.

“Dat behoeft toch niet tot moord te leiden?”

“Sommige van die vrouwen waren gehuwd. Er waren er ook met volwassen kinderen…kinderen die naar de kliniek kwamen om tegen zo’n verhouding te protesteren.”

“Dat gebeurde?”

De Mirambeau knikte nadrukkelijk.

“Ik heb er een paar te woord gestaan.”

De Cock keek hem onderzoekend aan.

“In die richting zou ik zijn moordenaar of moordenares moeten vinden?”

“Zeker.”

“Een voorbeeld?”

De Mirambeau zuchtte.

“Mevrouw Irene van Moerkapelle.”

De Cock had moeite om een expressie van verbazing te onderdrukken.

“Irene van Moerkapelle?” vroeg hij benepen.

De Mirambeau knikte.

“Een bijzonder knappe vrouw. Een absolute schoonheid. Ze kwam hier voor een kleine ingreep en Henry startte onmiddellijk zijn offensief.”

“Het geijkte patroon.”

“Inderdaad. Er volgden afspraken. Bezoeken aan theaters. Henry wist hoe men een relatie moet opbouwen.”

De Cock tuitte zijn lippen.

“Niet verontrustend.”

“Toch wel. Dit keer. Irene van Moerkapelle heeft een zoon…Sander van de Koningshof.”

“Van de Koningshof?”

“Irene was met ene Willem van de Koningshof getrouwd. Na de scheiding heeft ze haar eigen naam weer aangenomen.”

“Heeft ze u dat persoonlijk verteld?”

De Mirambeau schudde zijn hoofd.

“Sander. Die jongen wilde zijn moeder een desillusie besparen. Haar huwelijk met die Van de Koningshof was niet bijster gelukkig geweest. Sander was bang voor een herhaling. Hij kwam naar de kliniek en vroeg mij inlichtingen over ene Henry van Nimwegen, met wie zijn moeder omgang had.”

“Die hebt u gegeven?”

“Ja.”

“Zonder restricties.”

De Mirambeau grinnikte vreugdeloos.

“Inderdaad…zonder restricties. Ik heb Sander uitgebreid verteld van de vele affaires in het woelige leven van Henry van Nimwegen. Ik heb hem gezegd dat een verhouding met deze man bepaald geen garantie was voor duurzaam geluk.”

De Cock glimlachte.

“Netjes geformuleerd.”

“Ja.”

“En?”

De Mirambeau streek met zijn handen over zijn kale schedel.

“Sander zei: dan weet ik wat mij te doen staat…als moeder niet wil luisteren.”

De Cock keek de man schuins aan.

“Uitleg?”

“Niet in woord, maar in geschrift.”

“In geschrift?” reageerde De Cock verrast.

De Mirambeau knikte.

“Een dag na mijn onderhoud met Sander kwam hij opnieuw naar de kliniek. Hij zei dat hij een lang gesprek met zijn moeder had gevoerd en dat hij haar niet had kunnen overtuigen. Zij was niet van plan om te breken met Henry van Nimwegen. Toen overhandigde hij mij een brief, gericht aan mijn collega Henry van Nimwegen.”

De Cock monsterde de gelaatstrekken van de man.

“Die…eh, die hebt u geopend?”

De Mirambeau liet zijn hoofd zakken.

“De brief ligt bij mij thuis in een van de vakjes van mijn secretaire. Ik was aanvankelijk van plan om de brief vanavond mee te nemen naar het politiebureau, maar ik heb liever dat u hem thuis bij mij ophaalt. Ik woon in de Linnaeusparkweg op nummer achthonderdvijftig.”

De Cock nam een kleine pauze.

“U hebt het briefgeheim geschonden?”

“Ja.”

“U kent de inhoud?”

De Mirambeau maakte een hulpeloos gebaar.

“Ik weet dat ik onfatsoenlijk heb gehandeld. Maar het was niet doordacht. Het was een opwelling. De wilde niet dat Henry van Nimwegen met zijn fratsen de naam van onze kliniek nog langer bezoedelde. Gelooft u mij, ik was het zat. Ik treur niet om zijn dood. Integendeel, ik beschouw zijn heengaan als een opluchting. Hij bracht onze kliniek voortdurend in opspraak.”

De Mirambeau ademde diep en zijn bolronde gezicht werd vuurrood.

“Er loopt nog een affaire met de neuroloog Jacques van Loppersum. Henry heeft die man schandelijk behandeld. We kunnen het niet bewijzen, maar vermoedelijk was hij onder invloed van drank of drugs toen hij die man behandelde.”

De Cock knikte.

“Die affaire ken ik,” reageerde hij iets geprikkeld. “Ook die heeft onze aandacht.” Hij zwaaide geagiteerd. “Die brief. Waarom denkt u dat die brief verband houdt met de moord op Henry van Nimwegen.”

“Die sluit naadloos aan op de halsslagadermoord.”

“Hoe?”

De Mirambeau slikte.

“Sander van de Koningshof schreef onder meer aan Henry van Nimwegen: als u de verhouding met mijn moeder Irene van Moerkapelle niet laat doodbloeden, dan bloedt u een dezer dagen dood. Door mijn hand.”

“Was getekend?”

De Mirambeau knikte. Het felle rood was uit zijn gezicht getrokken. Hij zag bleek.

“Sander,” hijgde hij. “Sander van de Koningshof…zoon van Irene van Moerkapelle.”

Toen Simon de Mirambeau was vertrokken, boog Vledder zich iets naar voren.

“Michel-Jan had gelijk,” sprak hij ernstig. “De Mirambeau had inderdaad een hekel aan Henry van Nimwegen. Misschien is dat nog wel iets te zwak uitgedrukt. Het was haat. Volgens mij heeft hij ook duidelijk een motief voor de moord. Hij zag in zijn collega Henry van Nimwegen een man die door zijn gedrag de kliniek van de Helende Meesters naar de ondergang leidde.”

De Cock keek naar Vledder op.

“Jij ziet in hem de dader?”

“Ik weet het echt niet meer. Ik durf geen keuzes meer te maken.”

“Je bent voorzichtiger geworden. Niet meer zo onstuimig als vroeger.”

Vledder maakte een hulpeloos gebaar.

“In een korte tijd is een reeks van mogelijke daders de revue gepasseerd: de zonen Julius en Michel-Jan, Simon de Mirambeau, en nu doemt er een nieuwe dader op…Sander van de Koningshof.”

De jonge rechercheur gebaarde heftig.

“Wat moeten we ermee? Wat doen wij met een verhaal over een verontruste zoon…een zoon die zijn moeder voor onheil wil behoeden?”

“Dat klinkt pathetisch.”

“Wat doen we?”

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

“Onderzoeken,” antwoordde hij kort. “We halen vanavond die brief van Sander van de Koningshof op. Daarna gaan we naar Irene van Moerkapelle. Zij heeft met geen woord over strubbelingen met een zoon van haar gerept. En dat vind ik vreemd. Dat gesprek tussen haar en Sander van de Koningshof moet toch emotioneel geladen zijn geweest. Ik vraag mij af of Sander haar van zijn plannen heeft verteld.”

Vledder keek hem gespannen aan.

“Je bedoelt een alternatief…of je breekt jouw verhouding met die man af…of ik maak hem van kant?”

De Cock knikte.

“Ik schat dat het gesprek tussen Irene van Moerkapelle en haar 46 zoon Sander in die trant is beëindigd.”

Vledder zuchtte diep.

“Dan is het inderdaad vreemd dat ze tegen ons over dat gesprek heeft gezwegen. Ze opende heel laconiek: het schijnt, dat Henry van de aardbodem is weggevaagd. Veel meer dan dat zijn naam Henry van Nimwegen luidde en dat hij als chirurg was verbonden aan de kliniek van de Helende Meesters, heeft ze ons niet verteld.”

De Cock grijnsde.

“Voor ons voldoende om nu met een lastige klus opgescheept te zitten.”

Vledder trok zijn neus op.

“Ik vond dat je het gesprek met Simon de Mirambeau over de gestolen sleutel van Michel-Jan wat abrupt afsloot.”

De Cock gniffelde.

“Het leek mij niet verstandig om daar dieper op in te gaan.”

“Waarom niet?”

“Het verhaal van die gestolen sleutel behandel ik liever met beleid. Ik wil mijzelf niet graag in een situatie manoeuvreren waardoor ik gedwongen zal worden om toe te geven dat ik het huis van het slachtoffer ben binnengedrongen door gebruik te maken van het apparaatje van Handige Henkie.”

Vledder lachte.

“Het is voor het eerst dat ik merk dat jij je over het gebruik van dat apparaatje zorgen maakt.”

Over het gezicht van de grijze speurder gleed een zoete grijns.

“Ik heb mij tijdens mijn onderzoeken altijd strikt aan de wet gehouden.”

Vledder snoof verachtelijk.

“Als je dat zo uitkwam.”

De Cock reageerde niet. Hij stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok. Vledder kwam hem na.

“Wil je nu al naar de Linnaeusparkweg?”

De oude rechercheur schudde zijn hoofd.

“We gaan eerst even naar Smalle Lowietje. Mijn droge keel dorst naar het fluweel van een cognackie.”

Загрузка...