Het was fraai zomers weer. Storm en regen waren naar andere depressiegebieden uitgeweken. Een vriendelijk zonnetje stond hoog aan de hemel. Statige cumuluswolken dreven als trotse zwanen in het blauw. Een zacht, koel briesje streek langs de uitgestrekte gaanderijen.
De Cock had geen oog voor de wijdse blik, die de negende verdieping hem bood. Hij drukte zijn oude hoedje wat dieper op het hoofd en keek naar de nummering. Bij nummer 784 bleef hij staan. Op de deur was een lichtmetalen schildje met ‘sylvia van regensbergen’ in kleine zwarte letters zonder kapitalen.
De jonge Vledder verwijderde het touw en de lak van de verzegeling. Daarna ging hij naar binnen.
De Cock tastte in de zak van zijn jas en nam daaruit het schildje, dat hij die morgen had laten maken. Hij schroefde ‘sylvia van regensbergen’ los. Op dezelfde plaats hing hij het nieuwe schildje. Voor zijn ongeoefende handen was het nog een heel karwei. Toen hij het klaar had, bekeek hij het van een afstand. ‘Diana van Gellecom’, las hij. Om zijn lippen danste een zoete grijns.
Vledder kwam weer naar buiten. Hij bewonderde het nieuwe schildje aan de deur. ‘Komt ze echt?’
De grijze speurder knikte. ‘Ik ben vanmorgen bij haar geweest. Toen ik haar alles had verteld wat ik wist, stemde ze toe.’
‘Zonder slag of stoot?’
De Cock schudde het hoofd. ‘Ze huilde erbarmelijk. Diana van Gellecom is niet die wereldse, ongevoelige vrouw die haar onstuimig gedrag doet vermoeden. Ik had zelfs met haar te doen vanmorgen.’
‘Weet Van Gellecom…’
De Cock schudde opnieuw het hoofd. ‘Hij mag er voorlopig niets van horen. Hij zou het beslist verbieden. Met de hulp van Jan van Aken houden we hem nog wel een paar dagen in het ziekenhuis.’
Vledder keek peinzend voor zich uit. ‘Als ze vanavond komt, moeten wij binnen de boel wel een beetje opruimen. Er kleeft nog bloed aan het tapijt. Bovendien zijn er tal van zaken, die aan de dode Sylvia van Regensbergen herinneren. Die moeten er zoveel mogelijk uit.’
De Cock knikte zuchtend. Hij voelde zich vreemd, verward. Nu het drama zijn ontknoping naderde, bekroop hem een groot gevoel van onzekerheid. Hij wist welke risico’s hij en anderen namen. De verantwoording drukte op hem als een loden last.
De grijze speurder liep achter Vledder aan naar binnen en bekeek het interieur. Hij bedacht, dat het niet meer dan zeven dagen geleden was, dat hij en Vledder hier het verminkte lichaam van de bekoorlijke Sylvia van Regensbergen hadden ontdekt. Dat was voor hen het begin geweest… het begin van een week met stormachtige ontwikkelingen. Wist hij werkelijk wie de dader was? Kende hij de man, die nu al tien vrouwen om het leven had gebracht? En zou hij komen, vanavond, voor zijn elfde slachtoffer? De Cock zuchtte opnieuw.
Om precies acht uur stapte ze binnen; een klein valiesje in de hand. Ze zag er betoverend uit in een violetkleurig broekpak, waarop een uitbundig geknoopte witzijden sjaal van uitzonderlijke afmetingen. Het goudblonde haar golfde losjes over de schouders.
Achter haar kwam Fred Prins. De Cock had niets aan het toeval overgelaten en de jonge rechercheur naar De Rijp gestuurd om haar te halen. Bovendien had hij er Prins graag bij. De jonge rechercheur was groot en sterk en had jarenlang karatelessen gevolgd. Die middag nog had Jan van Looijen hem in zijn school geleerd hoe men zich het beste tegen een shuto gammen-uschi kon verdedigen.
De begroeting was vormelijk, bijna stijf, leed duidelijk onder een al tastbare spanning.
Diana van Gellecom zette haar valiesje op tafel en knoopte haar sjaal los. Ze stapte op De Cock toe. ‘Hoe laat denkt u, dat hij komt?’
De grijze speurder maakte een weifelend gebaartje. ‘Het is moeilijk dat precies te zeggen. Ik schat zo rond de klok van tien, elf. Als het goed donker is. Eerder komt hij beslist niet.’
Diana van Gellecom keek hem verrast aan. ‘Waarom zijn we hier dan al zo vroeg?’ Ze blikte om zich heen. Haar knap gezicht betrok. ‘De inrichting kan mij niet bekoren,’ zei ze verveeld. Ze trok haar schouders op en huiverde. ‘Het is hier kil en ongezellig.’
De Cock likte aan zijn droge lippen. ‘U bent hier niet op een gezelligheidsparty,’ zei hij hard. ‘Ik had voor dit doel weinig keus.’
Ze liep bij hem vandaan, soepel, gracieus, en ging in een van de fauteuils zitten.
De grijze speurder keek naar Prins en Vledder. Met hun armen gevouwen voor de borst leunden ze tegen de wand. Hun gezichten stonden strak, somber.
‘We moeten alles nog eens nauwkeurig doornemen,’ begon De Cock. ‘De moeilijkheid is, dat wij Diana maar weinig bescherming kunnen bieden. Als de moordenaar niet de overtuiging heeft dat zijn slachtoffer alleen is, slaat hij niet toe. Diana is vooral in de beginfase geheel op zichzelf aangewezen. Ik vertrouw daarbij een beetje op de kennis van karate, die Jan van Looijen haar heeft bijgebracht. Prins zal haar straks nog voordoen hoe ze zich het beste tegen een shuto gammen-uschi kan verweren. Reeds de nihon nukite, die inleidende aanval op de ogen moet voorkomen worden.’
De grijze speurder zweeg. Hij wreef met zijn hand over zijn breed gezicht. Hij besefte plotseling in alle duidelijkheid welke gevaren de jonge vrouw liep. Hij vroeg zich af of hij het kon doen, of het moreel, ethisch verantwoord was, dat hij haar voor dit doel gebruikte. Wat was belangrijker: het leven van deze vrouw, of het vatten van de moordenaar, die — en daarvan was De Cock overtuigd — steeds opnieuw zijn slachtoffers zou zoeken. Waar lag het accent? Hij stapte langzaam op haar toe en hurkte bij haar neer. Zijn gezicht stond ernstig. ‘Diana,’ zei hij zacht, ‘je kunt je nog terugtrekken.’
Ze keek hem aan. Secondenlang. Haar gezicht zag bleek. Ze schudde langzaam het hoofd. ‘Nee, De Cock, ik trek mij niet terug. Nu niet meer.’
De grijze speurder kwam overeind. Hij legde vertrouwelijk een hand op haar schouder en knikte haar bemoedigend toe. ‘Dan zal ook ik mij aan mijn woord houden.’
Haar ogen werden ineens vochtig. Even leek het alsof de emoties haar overmanden, maar ze herstelde zich. Een matte glimlach gleed langs haar lippen. ‘Uh… eh, u bent verzekerd van mijn dankbaarheid.’ Fred Prins kwam van de wand vandaan. Hij wees met gestrekte arm naar de deur van het portaal. ‘Wat kunnen we doen als hij direct toeslaat? Ik bedoel… onmiddellijk nadat hij is binnengelaten?’
De grijze speurder gebaarde met beide handen. ‘Ik vertrouw op de moordenaar.’ Hij klonk vreemd, haast cynisch. Fred Prins reageerde verbaasd. ‘Vertrouwen op de moordenaar?’ vroeg hij verward.
De Cock knikte gelaten. ‘Op zijn modus operandi, zijn vaste patroon van handelen. Ik had dit anders nooit aangedurfd. De moordenaar sloeg nooit plotseling toe. Alle slachtoffers werden in hun woonkamer gevonden. Daar werden ze ook gedood. Vermoedelijk eerst na een kortere of langere woordenwisseling. Tot aan de woonkamer is Diana betrekkelijk veilig.’
Fred Prins gebaarde. ‘Hoe weet je, dat hij pas komt nadat het donker is?’
De Cock glimlachte. ‘Een zeer goede vraag.’ Hij wuifde om zich heen. ‘Bij de moorden die wij ontdekten, brandde in de woningen steeds de verlichting.’ Hij wendde zich tot Vledder. ‘Jij hebt het dossier gelezen. Dat was, naar ik meen, bij die overige moorden ook het geval.’
Vledder knikte voor zich uit. ‘Je hebt gelijk. Steeds was het licht aan.’ De Cock streek met zijn vinger langs zijn wat platte neus. ‘Geen van de slachtoffers werd in nachtgewaad gevonden. Ze waren normaal gekleed. Wanneer we beide feiten samenbinden, kunnen we daaruit de conclusie trekken dat de moordenaar steeds kwam na het donker worden en voor het slapen gaan.’ Hij grijnsde breed. ‘Tien, elf uur is dan een redelijke tijd.’
Ze hadden al ruim twee uur hun min of meer strategische posities ingenomen. De flat bood niet zo bar veel mogelijkheden. De bedoeling was de moordenaar bij verrassing te overmeesteren. Maar dan wel in een situatie die onweerlegbaar duidelijk was. Er mochten geen vraagpunten overblijven.
Vanaf de plek, waar hij zat, had De Cock een redelijk goed zicht op de woonkamer. Ze hadden daarvoor de schemerlamp en de fauteuils nog iets verschoven. Door het geribde glas van de haldeur kon hij Diana van Gellecom zien. Met de handen gevouwen voor zich uit, liep ze ijsberend heen en weer. Soms wierp ze het hoofd even achter in de nek en zwaaide met het lange haar. Uitingen van grote spanning en nervositeit.
Verderop, dichter bij de deur, hoorde hij de ademhaling van Vledder.
Het was een geluid, dat hij kende. Hun gezamenlijke strijd tegen de misdaad had hen al dikwijls in vergelijkbare situaties gebracht. De Cock hoopte dat de jonge Vledder zich zou kunnen beheersen, dat hij het moment van zijn optreden juist koos. Fred Prins zou hem bijstaan. Zijn lichaamskracht en kennis van karate moesten de aanval beslissen. De grijze speurder keek op zijn horloge. De tijd vergleed traag. Minuten leken uren.
Ineens ging de bel. Het geluid verraste hem volkomen. Hij keek door de haldeur en zag dat Diana van Gellecom verstijfde. Hij bad dat ze stand hield, dat ze de kracht en de moed had om open te doen. Er vergleden seconden, toen stapte ze weg… buiten zijn gezichtsveld. De Cock luisterde gespannen. Hij hoorde het klikken van het slot. Een mannenstem, het nerveuze weerwoord van Diana. Hij kon niet verstaan wat ze zei. Hij hoorde slechts de toon… de angst die meetrilde. De buitendeur viel dicht, de portaaldeur ging piepend open en Diana van Gellecom kwam weer in het beeld. Voor haar stond een man. Hij was middelgroot, ongeveer een meter zeventig, met iets gebogen rug en te lange armen, waardoor de gestalte een wat sullige aanblik bood. De Cock hoorde hoe verderop de ademhaling van Vledder versnelde. Hij bleef kijken, gespannen, het beeld van de man en de vrouw achter het glas fixeerde zijn netvlies. Twee babbelende mensen, het leek zo vredig, zo alledaags, zo ver van misdaad, dat hem het gevoel bekroop om aan die hele maskerade een eind te maken. Plotseling deed de man een stap terug, nam een houding aan die hij kende… kende van de demonstraties van Jan van Looijen. De haldeur bonsde open en Vledder stoof toe. De man leek verrast. Even maar. Een moment. Toen duwde hij met grote kracht Vledder van zich af en vluchtte. Ineens raakte voor De Cock alles in een stroomversnelling. Voor hem uit deinde Fred Prins, groot, breed, in een woeste galop. Hij wierp een snelle blik op Diana van Gellecom. Ze zat bleek, verdoofd in een fauteuil. Hij rende naar buiten. Hij zag de man… vluchtend voor Vledder en Prins uit. Hij zag hoe de man ineens stopte, de leuning van de balustrade greep, hoe hij in een wilde sprong omhoogwipte. Naast hem snerpte een gil. Diana van Gellecom klampte zich aan hem vast.
Verbijsterd keken ze toe.
Een angstige doodskreet weerkaatste tegen de flatgebouwen rondom, resoneerde in een verwarrende echo. De Cock sloot de ogen. De klap, die volgde, dreunde in zijn oren. Toen het geluid was verstomd, duwde hij Diana naar binnen en liep de gaanderij op. Prins en Vledder leunden over de balustrade op de plek, waar de man seconden tevoren nog had gestaan. Verslagen keken ze naar beneden.
De Cock wreef met de rug van zijn hand over het klamme voorhoofd. Hij voelde zich moe en oneindig triest. Hij had dit einde niet gewild. ‘Bel de geneeskundige dienst,’ zei hij mat. ‘En zeg, dat ze haast maken.’
Met gebogen hoofd liep hij naar de lift. Buiten sjokte hij naar de plek, waar hij het slachtoffer vermoedde. Hij knielde bij hem neer en voelde de pols. De man leefde nog.
Fred Prins bukte naast hem.
‘Ken je hem?’
De Cock knikte. ‘Gajus van Leeuwen,’ zei hij traag, ‘de oudste klerk van mr. Hazenberg.’