De Cock worstelde met een licht gevoel van wrevel. Het onderzoek verliep niet naar zijn zin. Er waren te veel vaagheden en ongegronde beschuldigingen. Hij boog zich voorover en liet de toppen van zijn vingers over zijn kuiten glijden. Tot zijn opluchting bleef de pijn weg. De geniepige duiveltjes waren er niet. Langzaam kwam hij overeind.
’Welk motief,’ verzuchtte hij hardop, ’kan een zwerver hebben om Harold de Vries te vermoorden… een lotgenoot, een medezwerver… een broeder in het collectieve lijden?’
Vledder keek hem verrast aan.
’Vormen zij een collectief?’
De Cock glimlachte.
’Dat is mijn romantische voorstelling van het zwerversbestaan.’
’Ik ben niet zo romantisch. Ik geloof dat het los van elkaar vegeterende individuen zijn, die geen samenhang kennen.’
’Wat acht jij het motief voor de moord op Harold de Vries?’
’Het warme plekje op het rooster.’
’Er was volgens Jules de Graaf op het rooster plek genoeg voor twee kleumende zwervers. Ze hadden rustig naast elkaar kunnen liggen.’
’Misschien was de zwerver-moordenaar niet inschikkelijk genoeg en eiste hij het gehele rooster voor zichzelf?’
’En had toen onmiddellijk een wapen paraat om zijn zwerverbroeder de hersens in te slaan?’
’Waarom niet? Had jij gedacht dat er een zwerver met een zaklantaarn liep?’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Dat is geen vergelijking. Een zaklantaarn is geen moordwapen.’ De oude rechercheur trommelde met zijn vingers op het blad van zijn bureau. ’Er moet iets zijn voorgevallen… iets dat heftige emoties opriep.’
Vledder zwaaide geagiteerd.
’Het interesseert mij,’ siste hij van tussen zijn tanden, ’in feite voor geen moer wat er tussen die twee zwervers is voorgevallen.’
De Cock keek hem ongelovig aan.
’Dat moet je interesseren,’ antwoordde hij bestraffend. ’Je hebt geen andere keus, geen andere mogelijkheid. Het vinden van het ”waarom” is de essentie van ons beroep.’
Vledder reageerde niet.
Een tijdlang zwegen de rechercheurs. ieder verdiept in zijn eigen gedachten. Alleen het straatlawaai doorbrak de stilte. Het was uiteindelijk Vledder, die het zwijgen verbrak.
’Ruikt een zwerver?’
De Cock grinnikte.
’Het zal wel.’
’Hoe?’
’Ik denk de geur van ongewassen kleding, vervuild ondergoed, opgedroogde urine.’
Vledder keek zijn collega peinzend aan.
’Heb jij bij Adriaan van Bovenkerk en die Jules de Graaf een bijzondere geur waargenomen?’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Bij zijn vorige bezoek rook Adriaan van Bovenkerk naar zweet. Dat herinner ik mij nog. Zo’n wee-zoete zweetgeur. Niets bijzonders. Ik denk dat aan elk mens wel een geurtje kleeft. Dit keer heb ik bij die twee zwervers geen herkenbaar luchtje kunnen ontdekken.’
’Ik ook niet.’
De Cock lachte.
’We hebben het hen vergeten te vragen… misschien behoren Adriaan van Bovenkerk en Jules de Graaf tot de categorie zwervers die zich wel regelmatig wast en verschoont. Ik heb nooit in zwerverskringen verkeerd. Ik ken hun gewoonten niet.’
’De stelling,’ sprak Vledder gedragen, ’dat alle zwervers stinken, gaat volgens mij niet op. Zwervers vormen geen collectief en hebben evenmin een collectieve geur.’
De Cock keek zijn jonge collega bewonderend aan. ’Prachtig samengevat,’ prees hij. ’Je bedoelt,’ ging hij nadenkend verder, ’dat Jules de Graaf niet per se gelijk heeft.’ Vledder schudde zijn hoofd.
’Hij kwalificeerde de man die hem op het Stenenhoofd passeerde als een zwerver, op basis van de geur die de man verspreidde. De man stonk.’
’En dat is volgens jou discutabel?’
’De man kan wel hebben gestonken — misschien een uur in de wind — maar de conclusie dat de man een zwerver was, is discutabel. Jules de Graaf zegt over geen andere aanwijzingen te beschikken. Hij heeft niet met de man gesproken. Hij heeft hem niet gezien… althans niet meer dan als een schim in het duister.’ De Cock glimlachte.
’Hij heeft hem alleen geroken.’
’Precies. Wij mogen op basis van de verklaring van Jules de Graaf, er beslist niet vanuit gaan dat de dader werkelijk een zwerver was.’
De Cock knikte.
’En dat betekent dat de verklaring van Jules de Graaf niet inhoudt dat wij de leden van de familie De Bouchardon nu mogen uitsluiten.’
De oude rechercheur gniffelde.
’Hoewel… Maurice de Bouchardon rook naar een goede aftershave en het geurtje dat de knappe Madeleine omhulde, was aangenaam en beslist niet als stinkend te kwalificeren.’ Vledder knikte traag.
’Al met al… de verklaring van Jules de Graaf brengt ons geen steek verder. Integendeel: we gaan nog verder de mist in.’ Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. Hij gebaarde in de richting van De Cock.
’Bestaat er zoiets als een geurtest? Kunnen we nagaan voor welke geuren Jules de Graaf bijzonder gevoelig is? Wat betekent stank voor hem?’
De Cock haalde zijn schouders op.
’Geen flauw idee. Ik denk dat het erg persoonlijk is. Eenieder zal daar een eigen mening over hebben.’
De oude rechercheur wreef over zijn brede kin.
’Wij zijn destijds, zo herinner ik mij, geuren tegengekomen in die bizarre zaak met een reeks moorden in een oude houtschuur.[6] Verder heb ik nooit zaken gehad waarin geuren een rol speelden. Ik vraag me ook af hoe betrouwbaar zo’n geurtest zou kunnen zijn. Mensen zijn geen honden. Onze geurbeleving is niet zo sterk.’
Vledder glimlachte.
’Er wordt wel gezegd dat wij door geuren worden beïnvloed.’ De Cock glimlachte.
’In de liefde.’
Vledder knikte instemmend.
De oude rechercheur staarde enige tijd peinzend voor zich uit. ’Een speurhond inschakelen heeft voor ons ook geen zin,’ sprak hij hoofdschuddend. ’We hebben op de plaats van het misdrijf niets gevonden wat van de dader afkomstig zou kunnen zijn.’
Vledder schudde bedroefd zijn hoofd.
’Waarom raken wij twee,’ riep hij vertwijfeld, ’altijd in van die rotzaken verwikkeld? Nooit eens een leuke gezellige moord met een lieve ja-roepende verdachte om de hoek.’
’We hebben het niet voor het uitkiezen.’
Plotseling vloog de deur van de grote recherchekamer open en een jongeman stormde naar binnen. De panden van zijn natte regenjas wapperden. Met dreunende tred liep hij rechtstreeks op De Cock af. Zijn gezicht zag rood en zijn lippen trilden. ’Hoelang moet dat nog duren,’ riep hij kwaad, ’weet u nu nog niet wie de dader is?’
Zonder op antwoord te wachten, vervolgde hij opgewonden: ’Het is bij ons thuis in de familie een bende. Iedereen is kwaad op iedereen. Ze schelden, smijten met deuren, gooien met servies en meubilair. Het is geen harden thuis. Ik word er ziek van.’
De Cock keek geamuseerd omhoog.
’Het huishouden van Jan Steen?’
De jongeman scheen het grapje niet te waarderen. Hij sloeg met zijn vuist een paar maal op zijn borst.
’Ik ben Marcel de Bouchardon.’ Hij zweeg enige seconden en keek uitdagend naar De Cock. ’Ben ik nu verdachte?’ De oude rechercheur glimlachte.
’Waarvan?’
’Moord… moord op die zwerver?’
’Wat zou u verdacht moeten maken?’
’Mijn naam?’
De Cock gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.
’Ga zitten,’ riep hij streng. ’Neem die uitdagende trek van uw gezicht. Ik heb het noodlot niet over u uitgestort.’
Marcel de Bouchardon nam plaats.
’Het is de schuld van Madeleine,’ sprak Marcel zuchtend. ’Ze had nooit met die vent moeten trouwen. Wie trouwt er nu een man die zich met beeldende kunst bezighoudt? Ik heb niets tegen kunstenaars, begrijp mij goed. Kunstenaars zijn best lieve mensen, maar ze staan buiten de werkelijkheid. We hebben van het begin af aan gezegd dat het niks werd. Maar ze moest en ze zou. Daar was geen praten tegen.’
’U reflecteert nu,’ sprak De Cock kalm, ’aan het huwelijk van uw zuster Madeleine met Harold de Vries?’
Marcel knikte nadrukkelijk.
’Daar komt alles uit voort… de halsstarrige houding van zus Madeleine. Ze is altijd een driftige stijfkop geweest, die hoe dan ook haar zin doordreef. Als kind was ze al niet te temmen.’ De Cock gniffelde.
’Het is een goed kind, dat naar haar vader aardt. Volgens mijn informatie heeft uw vader soortgelijke karaktereigenschappen.’ De jongeman zwaaide met zijn armen.
’Laat vader er buiten,’ reageerde hij fel. ’De oude man heeft het er moeilijk genoeg mee. Toen — zoals wij allen thuis hadden voorspeld — het uiteindelijk misliep, toen die vent aan de drank en de drugs ging en totaal verpauperde, moesten Maurice en ik er aan te pas komen om haar van die kwijlebabbel te verlossen.’
’Jullie hebben hem op straat gezet?’
’Met een schop na.’
’Toen is de ellende begonnen?’
’Die ellende was er al. Het werd alleen nog erger toen Harold haar bleef lastigvallen. Stalkers zijn hardnekkig. Madeleine had het echt zwaar te verduren. Om zich tegen Harold te beschermen nam ze een nieuwe vriend.’
’Jeroen van Moerdijk.’
Marcel snoof.
’Ook een Jan met zo’n korte achternaam.’
’Een janhen?’
’Die Jan bedoelde ik niet,’ vervolgde Marcel smalend. ’Madeleine heeft gewoon geen kijk op mannen. Ze kiest steeds verkeerd. Jeroen van Moerdijk kon niet tegen Harold op.’
’Heeft hij wel eens iets geprobeerd?’
Marcel grinnikte.
’Misschien heeft hij hem wel eens vermanend toegesproken.’ De Cock keek hem verrast aan.
’Meer niet?’
Marcel schudde zijn hoofd.
’Beslist niet. Tot meer is dat vriendelijke, onderdanige watje niet in staat.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
’Vriendelijk onderdanig watje?’ herhaalde hij vragend. ’Jeroen van Moerdijk is toch bij jullie opgenomen in de zaak?’ Marcel snoof.
’Hij wordt lid van onze familie, dus, zo luidt het oordeel van mijn vader, krijgt hij een functie in ons bedrijf.’
’Het oordeel van Maurice en u heeft daarbij geen enkele invloed?’
Marcel schudde zijn hoofd.
’Zolang vader leeft, beslist hij.’
’Jeroen van Moerdijk,’ vatte De Cock samen, ’de nieuwe vriend van Madeleine, bood dus geen oplossing voor het probleem van haar stalkende ex-man.’
’Nee.’
’En toen?’
Marcel klakte met zijn tong.
’Wat dacht u? Madeleine kwam met haar sores weer naar ons. Naar Maurice en mij… of wij haar weer uit de narigheid wilden helpen.’
’En?’
’Niks… en. Maurice en ik hebben Madeleine duidelijk te verstaan gegeven dat ze oud en wijs genoeg is om haar eigen boontjes te doppen, dat wij haar niet ten eeuwigen dage kunnen beschermen.’
De Cock schonk hem een zoete grijns.
’Dat hebben jullie gezegd,’ sprak hij zalvend. ’Maar nu de praktijk. Je laat je enige zuster toch niet in de kou staan?’ Marcel boog zijn hoofd.
’Maurice en ik hebben hem wel eens een pak rammel gegeven.’
’Als waarschuwing.’
’Zo mag u dat kwalificeren.’
Met een ruk bracht Marcel de Bouchardon zijn hoofd weer omhoog.
’Maar we hebben hem niet vermoord.’
De Cock grijnsde opnieuw.
’Ook dat pak rammel hielp niet.’
Marcel begreep de toespeling. Het rood kwam in zijn gezicht terug.
’We hebben hem niet vermoord!’ Hij schreeuwde met overslaande stem. ’We hebben hem niet vermoord. Zover zouden wij nooit zijn gegaan.’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
’Maurice heeft luidkeels geroepen dat hij die ellendeling vandaag of morgen zijn hersens zou inslaan.’
’Dat heeft die Jan Dinges u verteld.’
De Cock knikte.
’Jan Dinges sprak de waarheid. Jouw broer Maurice heeft die kreet toegegeven.’
Marcel de Bouchardon keek hem vertwijfeld aan.
’En Maurice beschuldigt mijn vader en als mijn vader mij weer beschuldigt, dan is de zaak rond… kunnen we met ons drieën de petoet in.’
De Cock keek hem onverstoord aan.
’Heeft uw vader reden om u te beschuldigen?’
’Weet ik veel.’
’U staat bekend als een man die gewelddadigheden niet uit de weg gaat.’
Marcel keek De Cock vijandig aan.
’U hebt mijn doopceel gelicht.’
De Cock knikte.
’Een goede gewoonte van me.’
Marcel bracht in een gebaar van wanhoop zijn handen naar zijn hoofd.
’Ik heb die vent niet vermoord.’
’En uw moeder?’
Over het gezicht van Marcel gleed een glans van vertedering. ’Het lieve mens kan nog geen vlieg doodslaan.’
De Cock maakte een theatraal gebaar.
’Wie dan?’ schreeuwde hij. ’Welk nobel lid van de illustere familie De Bouchardon sloeg Harold de Vries zijn hersens in?’ Marcel boog zich naar hem toe.
’Zal ik u eens wat zeggen, meneer De Cock. U moet terug naar de bron. De bron van alle ellende.’
’En die bron is?’
Marcel keek De Cock strak aan.
’Madeleine… ze is veel gemener, veel geslepener dan u denkt.’
Vledder keek De Cock mistroostig aan.
’Acht jij Madeleine tot een moord in staat?’
De oude rechercheur plooide zijn lippen tot een tuitje. ’Mijn ervaring is dat men vrouwen nooit mag uitsluiten… hoe aantrekkelijk, mooi en lieftallig ze ook mogen zijn.’ Vledder trok een vies gezicht.
’Maar een gruwelijke moord door een slag met een hamer of een bijl, dat is toch niet vrouwelijk?’
’Wat is vrouwelijk?’
Vledder ontweek de vraag.
’Het kan,’ sprak hij ernstig, ’ook een spelletje van de familie De Bouchardon zijn. Ze beschuldigen elkaar om beurten, zodat wij in verwarring komen. We moeten toch tot een materiële, tot een feitelijke dader komen. We kunnen moeilijk de hele familie ter verantwoording roepen.’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Dat laat ons Wetboek van Strafrecht niet toe. Iemand heeft het slagwapen gehanteerd, waardoor Harold de Vries de dood vond. De vraag is, wie. Een lid van de familie De Bouchardon of toch een zwerver?’
Vledder maakte een wanhopig gebaar.
’Ik kan het niet onderbouwen, maar ik houd het voorlopig op de familie De Bouchardon. Wie van hen het ook is geweest, zij hebben een motief: het ongestoorde geluk van hun dochter, hun zuster, Madeleine.’
De Cock stond vanachter zijn bureau op en slenterde naar de kapstok. Vledder liep achter hem aan.
’Waar ga je heen?’
De Cock wees naar de grote klok boven de toegangsdeur. ’Het is bijna elf uur. Ik ga naar huis, naar mijn glas chocolademelk in de magnetron. Morgen is een nieuwe dag, hoop ik.’ De Cock pakte zijn oude hoedje, plantte het op zijn grijze haardos en wurmde zich in zijn regenjas. Op dat moment rinkelde de telefoon.
Vledder draaide zich om, liep terug naar het bureau van De Cock en pakte de hoorn.
De oude rechercheur keek van verre toe. Hij zag hoe de rug van zijn jonge collega verkrampte. Langzaam liep hij terug. Toen Vledder de hoorn op het toestel had teruggelegd, keek hij hem vragend aan.
’Wie was het?’
’De wachtcommandant beneden.’
’En?’
’Op de Westerdoksdijk, aan het einde van het Stenenhoofd, ligt het lijk van een man.’
De Cock kneep zijn ogen halfdicht.
’Moord?’
Vledder knikte traag.
’Een ingeslagen schedel.’