Albert Cornelis Baantjer De Cock en een dodelijke dreiging

1

Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat voelde zich onrustig. Het was alsof vreemde impulsen, van veraf komend, in de gevoelige uiteinden van zijn zenuwen prikten. Hij trachtte die impulsen te analyseren. Het lukte niet. Ze waren te zwak, te onbestemd.

De oude speurder liet zijn vingers op de toetsen van zijn schrijfmachine rusten. Zijn blik gleed omhoog naar de klok in de grote recherchekamer. Het was vijf voor half elf.

Nog een goed halfuur, dan kon hij naar huis, naar zijn vrouw en een kop dampende soep. Hij glimlachte vertederd. De onrust week even. Soep na de avonddienst… al jaren een vast ritueel in huize De Cock.

Tegenover hem was zijn assistent Vledder ingespannen bezig om een brief in een krabbelig handschrift te ontcijferen. De jonge rechercheur keek even op.

‘Dit is voer voor grafologen,’ verzuchtte hij. ‘Wat een verschrikkelijk priegelschrift. En dat moet nog wel een dreigbrief voorstellen. Er is uit die krabbels nauwelijks op te maken wat de briefschrijver bezielt… wat hij precies wil.’

De Cock voelde de onrust weer aanwakkeren. De woorden van zijn jonge collega gleden langs hem heen… bereikten hem slechts ten dele. Met een wrevelig gebaar trok hij een begin van een proces-verbaal uit zijn schrijfmachine en wierp het in een lade van zijn bureau. Er gebeurde iets, zo voelde hij, buiten, in die donkere wereld. Hij kwam traag uit zijn stoel overeind, slenterde naar het raam en bleef daar staan, zacht wiegend op de ballen van zijn voeten.

Bij vlagen kletterde een felle regen tegen de ruiten. Opgejaagd door een straffe wind schommelden de zware hanglampen boven het midden van de straat. Schaduwen zwiepten heen en weer.

Vledder kwam naast hem staan.

‘Het is buiten hondenweer,’ sprak hij huiverend. ‘Ik hoop dat ze ons vanavond verder met rust laten. Ik ga met dit noodweer niet graag op pad.’ Hij keek de oude rechercheur van terzijde bezorgd aan. ‘Wat is er? Heb je geen zin meer?’

De Cock wees brommend naar zijn bureau.

‘Wij, politiemensen, brengen veel te veel tijd achter die schrijfmachine door. Ik krijg steeds meer een hekel aan dat schrijfgedoe. Het heeft zo weinig zin. Het meeste verdwijnt toch in die grote prullenbak van de officier van justitie.’

Vledder trok gelaten zijn schouders op.

‘Wat wil je daaraan doen?’

‘Elke rechercheur zijn eigen secretaresse.’

De jonge rechercheur lachte vrolijk.

‘Een mooie met een uitbundige buste.’

De Cock negeerde de opmerking.

‘Wij zouden,’ sprak hij ernstig, ‘als rechercheur meer vrijheid van handelen moeten hebben. Het is toch te gek dat wij elke ambtelijke stap in uitvoerige rapporten en processen-verbaal moeten vastleggen… dat wij vrijwel voortdurend bezig zijn om ons gedrag te rechtvaardigen. De huidige generatie advocaten begint direct te zeuren over onrechtmatig verkregen bewijs en dat soort onzin meer. Bewijs is naar mijn gevoel bewijs… niets meer en niets minder.

Folteringen en tortuur zijn terecht uit onze procesgang verdwenen. De beruchte duimschroeven en de pijnbank zijn tegelijk met de biechtkinderen[1] verhuisd naar de rariteitenzolder van ons strafrechtelijk verleden. En dat is een goed ding. Er zal niemand zijn, die naar die tijd terugverlangt.

Maar de spelregels zijn de laatste jaren zozeer in het voordeel van de criminelen uitgelegd, dat er van spel vrijwel geen sprake meer is. Ik voel mij als politieman door de overheid puur in mijn hemd gezet.’

Vledder gniffelde. ‘Je roodbaaien hemd.’

De Cock reageerde niet op het grapje. Hij wees voor zich uit. ‘Daar, aan het eind van de steeg is Onse Lieve Heer Op Solder, een oude schuilkerk en nu het mooiste en zeker het lieflijkste museum dat ik in ons Amsterdam ken. Maar om vanuit dit politiebureau bij Onse Lieve Heer te komen, moet ik door die steeg en die is genoemd naar Heintje Hoek… in zijn tijd een zeer geducht zeerover.’ Hij spreidde zijn beide handen. ‘Daarin schuilt een brok symboliek.’

‘Waarvan?’

‘Van ons werk… van ons werk als rechercheur. Om ons doel te bereiken, zouden wij de vrijheid moeten hebben om desnoods over kronkelige wegen te gaan.’

Vledder keek hem beteuterd aan.

‘Ik begrijp je niet helemaal.’

De Cock zuchtte.

‘Jaren geleden behandelde ik eens een inbraak… een inbraak in een werkplaats en een groot magazijn van een bonthandel.’ De oude rechercheur keek ineens ontspannen. ‘Echt, een schat van een kraak. Een juweeltje. Geen ruw en onbehouwen breekwerk, zoals je dat tegenwoordig veelal aantreft, maar prima vakwerk. Uit mijn onderzoek bleek dat uit het enorme magazijn alleen de duurdere bontmantels waren gestolen… hermelijnen en nertsen. De dief was uiterst selectief te werk gegaan. Voor de mindere bontsoorten had hij geen enkele interesse getoond.

Ik kende in het wereldje van de penoze maar één man die iets van kraken… én van bont afwist. Dat was Handige Henkie, met wie ik als rechercheur al vaker iets van doen had gehad. Ik ging naar hem toe en zei hem dat ik hem verantwoordelijk achtte voor die kraak en stelde hem voor om mij de bontmantels terug te geven. Henkie lachte mij vierkant uit en vroeg: “Waar is je bewijs?” ’

Vledder glimlachte.

‘Dat had je niet?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik had geen enkel bewijs. Toch nam ik hem mee naar de Warmoesstraat voor een nader verhoor. Dat verhoor leverde niets op. Handige Henkie ontkende niet. Hij zei alleen: “Bewijs het mij maar.” Uiteindelijk bracht ik hem naar de cel en dacht na.

Ik kwam toen, naar mijn gevoel, op een lumineus idee. Ik belde de directeur van de bonthandel en vroeg hem of hij mij tijdelijk een partij bontmantels kon bezorgen van dezelfde omvang en kwaliteit als die uit zijn magazijn was gestolen. Dat kon en nog diezelfde middag werden de mantels mij gebracht. Hier, in de grote recherchekamer, smeet ik ze wat onverschillig op een paar aaneengeschoven tafels en haalde Handige Henkie uit zijn cel. “Nou, zei ik,” wijzend naar het bont, “heb je nog wat te zeggen?” Henkie staarde met kennersogen naar de stapel mantels. “Gut,” riep hij onaangenaam verrast, “heb je ze toch gevonden?” ’

Vledder schaterde het uit.

‘Prachtig… prachtig.’

De Cock knikte traag.

‘Dat vond ik ook, maar tijdens de rechtszitting,’ sprak hij somber, ‘ging de advocaat van Handige Henkie furieus tegen mij tekeer. Volgens hem had ik zijn cliënt op ongeoorloofde wijze misleid. Zonder die misleiding, zo bepleitte hij, zou ik in deze affaire nooit tot een sluitende bewijsvoering zijn gekomen.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Dacht Handige Henkie er ook zo over?’

De grillige accolades rond de mond van De Cock dansten.

‘Toen Handige Henkie de waarheid vernam, vond hij het feitelijk wel een goede mop. In tegenstelling tot zijn raadsman toonde hij een oprechte bewondering voor de manier waarop ik hem tot een bekentenis had verleid. Zoals je weet, werd hij later een goede vriend, op wie ik altijd een beroep kon doen.’ De oude rechercheur tastte in zijn broekzak en nam daaruit een koperen houdertje waarin uitschuifbaar een keur van stalen sleutelbaarden. ‘Toen Henkie zijn straf had uitgezeten, kwam hij mij dit brengen. “Ik ga niet meer op pad,” zei hij. “Ik heb er een streep onder gezet. Voorgoed.” ’ De Cock grinnikte. ‘Ik heb hem toen het baantje van magazijnmeester bezorgd… bij diezelfde bonthandel waar hij had ingebroken. Henkie werkt daar nog steeds.’

Vledder grijnsde.

‘Ik denk dat jij van dat apparaatje inmiddels meer gebruik hebt gemaakt dan destijds Handige Henkie.’ De jonge rechercheur liep terug naar zijn bureau. ‘Ik ga nog even verder met die dreigbrief.’

De Cock sjokte achter hem aan.

‘Hoe kom je aan die brief?’

Vledder gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.

‘Vanmiddag, terwijl jij weg was… broodjes halen voor de lunch… plofte hier een man neer. Hij nam deze brief uit de binnenzak van zijn colbert, gaf mij die en zei: “Ze dreigen mij te vermoorden.” ’

De Cock liet zich in zijn stoel zakken.

‘En verder?’

De jonge rechercheur maakte een hulpeloos gebaar.

‘Er is geen verder.’

De grijze speurder keek hem verrast aan. ‘Verder heb je niets?’ ‘Nee, dat is alles. De man maakte een zeer gehaaste indruk. Hij keek op zijn horloge en stond op. Ik heb nu echt geen tijd om te wachten tot u de aangifte op schrift hebt gesteld, zei hij. Bekijkt u dat epistel en als u meent dat de inhoud van de brief voldoende aanknopingspunten biedt om met vrucht een procesverbaal op te maken, dan hoor ik wel van u.’

‘En toen?’

‘Toen plukte hij een kaartje uit zijn borstzak, gaf mij dat en liep de kamer af.’

De Cock schudde vertwijfeld zijn hoofd.

‘Je hebt hem verder niets gevraagd?’

In zijn stem trilde verbazing en ongeloof.

Vledder zwaaide afwerend.

‘Daar kreeg ik gewoon geen kans toe. De man was zo autoritair, zo gedecideerd in zijn optreden, dat ik pas achteraf tot het besef kwam dat ik veel meer informatie nodig had, dan die enkele brief. Ik heb hem een paar maal proberen te bereiken via het telefoonnummer dat op zijn kaartje stond, maar ik kreeg geen gehoor.’

De Cock wreef zich achter in zijn nek. ‘Hoe heet die man?’

Vledder trok een lade van zijn bureau open en pakte daaruit een groen visitekaartje met gouden opdruk. ‘Emile,’ las hij hardop, ‘Emile van den Aerdenburg, ontwerper, Churchilllaan 753, Amsterdam.’

De grijze speurder schoof zijn onderlip vooruit.

‘Emile van den Aerdenburg,’ herhaalde hij. ‘Een mooie naam.

Lijkt wel van adel.’

Vledder trok een grimas. ‘Kun je dat aan iemand zien?’

De Cock keek hem bestraffend aan.

‘In ieder geval maakte die Emile van den Aerdenburg op jou zoveel indruk, dat je vergat je werk te doen.’

Het gezicht van Vledder betrok.

‘Ik zei je toch,’ riep hij verdedigend, ‘daar gaf hij mij geen kans voor. Hij dreunde weer net zo snel de kamer af als hij was binnengekomen. Ik heb ook geen moment de indruk gekregen dat hij door de brief was geschokt… dat hij de bedreiging ernstig nam. Hij bagatelliseerde het geval. Als u meent dat de inhoud van de brief voldoende aanknopingspunten biedt om met vrucht een proces-verbaal op te maken dan hoor ik wel van u.’

De jonge rechercheur keek vragend naar De Cock op. ‘Zijn dat woorden van iemand die voor zijn leven vreest?’

De Cock trok een ernstig gezicht.

‘Om voor anderen,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘hun angst te verbergen, handelen de mensen soms wat vreemd. Luchthartig. Dat bagatelliseren, zoals hij dat noemt, kan best een pose zijn. Ik ken een geval waar…’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Die brief… kreeg Van den Aerdenburg die via de post?’

Vledder reageerde geprikkeld. ‘Dat weet ik niet. Ik heb alleen die brief. Er was geen envelop bij.’ De Cock knikte begrijpend.

‘Waaruit bestaat de bedreiging?’

Vledder boog zich over de brief.

‘Ik heb nog lang niet alles kunnen ontcijferen, maar ik heb hier een duidelijk leesbare zin. Er staat: Hoeveel is uw leven u waard?’

‘Wat vaag. Het komt bij mij niet als een bedreiging over. Het lijkt mij meer op een reclametekst van een levensverzekeringsmaatschappij.’

Vledder grinnikte. Hij boog zich nog steeds over de brief.

‘Maar hier verderop staat een aanwijzing: Noem het bedrag van uw leven binnen een week in een advertentie in het dagblad De Grafische Heraut en onderteken dat met de naam Emile.’

‘Binnen een week?’

‘Ja.’

De Cock lachte opgelucht.

‘Dan behoeven wij ons niet direct ongerust te maken. We hebben dan nog een paar dagen om die Van den Aerdenburg een paar bijzonderheden te ontlokken. Chantage en afpersingen hebben in de regel een voorgeschiedenis.’ Hij keek omhoog naar de klok. ‘Elf uur. Het is tijd om de tent te sluiten.’ Hij stond op en slenterde naar de kapstok.

Vledder liep hem na. ‘Zal ik je even met de auto naar huis brengen? Het is beestenweer.’

De grijze speurder knikte hem dankbaar toe en wurmde zich in zijn oude regenjas.

De telefoon op het bureau van de oude rechercheur rinkelde. Vledder draaide zich om, liep terug en greep de hoorn.

Met zijn hoedje nonchalant achter op zijn hoofd geschoven, keek De Cock toe en zag dat het gezicht van zijn jonge collega versomberde. Het gesprek duurde maar kort. Al na luttele seconden legde Vledder de hoorn op het toestel terug.

De Cock stapte op hem toe. ‘Wat is er?’

De jonge rechercheur zuchtte.

‘Er zit een lijk van een man tegen een boom.’

‘Waar?’

‘Op de Keizersgracht, met zijn gezicht naar het water.’

‘En?’

‘Hij is vermoord.’

Загрузка...