11

De rechercheurs verlieten de villa en sjokten door het grind. Aan het einde van de oprijlaan keek De Cock even om. Mevrouw Van Ieperen stond voor een raam. Haar bleke gezicht en de matte glans van de zilveren broche onder haar hals hadden eenzelfde tint. Van een afstand leek het alsof dat zilveren hart steeds groter werd.

Ze stapten zwijgend in en reden van de Prins Bernhardlaan weg. Ondanks het middaguur was het bijna donker. Vledder deed het grote licht van de Volkswagen aan en vloekte omdat het weer begon te regenen.

‘Of er nog geen water genoeg is gevallen,’ mopperde hij. De jonge rechercheur zwaaide boos voor zich uit. ‘Het lijkt wel nacht.’ De Cock reageerde niet. Hij liet zich onderuitzakken en dacht na. Het was duidelijk dat ook Jacques van Ieperen dreigbrieven had ontvangen… dreigbrieven uit dezelfde bron. En hij was er vrijwel van overtuigd, dat Van Ieperen ook van de dreigbrieven die Emile van den Aerdenburg kreeg, op de hoogte was.

De oude rechercheur kon zich voorstellen dat Jacques van Ieperen zich na het bericht van de moord op zijn compagnon niet prettig had gevoeld. Alles wees op een overhaaste vlucht. Maar een vlucht voor wat? Voor wie? Liep ook zijn leven gevaar?

Het ellendige was, zo vond hij, dat die dreigbrieven zo vaag waren gesteld. In de eerste brieven stond steeds de vraag: Hoeveel is uw leven u waard? En dan volgde de aanmoediging om over die vraag eens heel diep na te denken. Pas in de laatste brief, zowel die aan Emile van den Aerdenburg, als die aan Arend Harredijke stond na de vraag Wat is uw leven u waard de zin: Noem het bedrag van uw leven binnen een week in een advertentie in het dagblad De Grafische Herauten onderteken dat met respectievelijk de naam Emile en Arend.

De grijze speurder trok rimpels in zijn voorhoofd. Zou Jacques van Ieperen ook zo’n laatste brief hebben ontvangen? Eén ding stond vast: de briefschrijfster kende de voornaam van beide heren. Zou ze ook de voornaam van Van Ieperen kennen? Plotseling drukte hij zich met een ruk overeind. Ineens wist hij het… kende hij de tegenstrijdigheid die hij al een tijdje had voorvoeld. Hij wist nu wat er niet klopte. De brieven waren geen echte dreigbrieven. Het was geen chantage.

‘Het ging niet om geld!’ riep hij hardop.

Vledder keek hem verbaasd aan. ‘Wat ging niet om geld?’ vroeg hij verrast.

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Die dreigbrieven hadden niet tot doel geld te bemachtigen… de heren geld af te persen. Smalle Lowietje had gelijk… een oude waarheid… men slacht geen kip met gouden eieren.’

Vledder liet even het stuur van de oude Volkswagen los en spreidde zijn beide handen. ‘Maar in de dreigbrieven stond toch duidelijk: Noem het bedrag van uw leven?’

De Cock knikte instemmend. ‘Dat stond er… en verder?’

‘Wat bedoel je?’

‘Wat kwam daarna?’

‘… binnen een week in een…’

De Cock onderbrak hem. ‘Juist, binnen een week. Maar de moordenares of moordenaar heeft die week nooit afgewacht. Noch Emile van den Aerdenburg, noch Arend Harredijke hebben kans gehad om op die brief in een advertentie in De Grafische Heraut te reageren.’

De mond van Vledder viel open. ‘Je hebt gelijk… beiden werden de dag na de ontvangst van de brief al neergeschoten.’

De Cock grijnsde. ‘Het bedrag van hun leven liet de moordenaar of moordenares blijkbaar Siberisch. Hij of zij vond het niet nodig om die advertentie af te wachten.’

Vledder zweeg even. Nadenkend. ‘Wat hadden die brieven dan voor zin?’

De Cock glimlachte geheimzinnig. ‘Volgens mij is het heel schrander bedacht. Zowel Emile van den Aerdenburg als Arend Harredijke moet zich na de ontvangst van die laatste brief min of meer veilig hebben gevoeld. Immers, ze hadden nog een volle week om te reageren. Zij zullen beslist hebben gemeend, dat zij in die tijd van de moordenaar of moordenares niets te duchten hadden. Zij waren dus vanaf dat moment minder voorzichtig… minder waakzaam… minder alert. Ik neem ook aan dat die week speling of ruimte, die de bedreiger hen blijkbaar gaf, voor beiden aanleiding is geweest om bij ons aangifte te doen.’

‘Je bent goed op dreef,’ sprak Vledder simpel. ‘Heel goed zelfs. Ik vond ook dat je die mevrouw Van Ieperen vanmorgen keurig aan de praat bracht… en hield.’

De grijze speurder grinnikte. De lof die zijn jonge collega hem toezwaaide, deed hem zichtbaar goed. ‘Het brengt ons alleen niet veel verder,’ sprak hij spijtig. ‘Niet veel verder dan de constatering dat hebzucht vermoedelijk niet het motief is.’

Vledder grijnsde. ‘Je vergeet onze Marianne Olthoven… voor haar blijft het motief hebzucht nog kaarsrecht overeind… de moord op Emile van den Aerdenburg maakte haar in drie schoten schatrijk.’

De Cock draaide zich half naar hem toe. ‘Jouw blik blijft op Marianne Olthoven gericht?’

‘Zeker.’

De Cock bracht zijn wijsvinger naar zijn neus. ‘Dan heb ik voor jou een intrigerende vraag. Waarom moest zij dan diezelfde avond nog in Amstelveen op Arend Harredijke schieten?’

De jonge rechercheur zweeg. Zijn hersenen zochten naar een antwoord. Ook De Cock verzonk in gepeins.

Na Muiden en de Maxis reden ze via Diemen en de Hartveldseweg Amsterdam binnen. Op de Middenweg bij Betondorp veerde De Cock even op en keek rechts naar het Ajax-stadion. Daarna liet hij zich weer terugzakken. Na een moeizame rit over een half opengebroken Linnaeusstraat, langs de Muiderpoort en de Plantage Middenlaan, bereikten ze na vele opstoppingen uiteindelijk de Prins Hendrikkade en reden vandaar het Damrak op. Vledder parkeerde de Volkswagen op de houten steiger achter het bureau. Wat verkreukeld stapten ze uit en slenterden loom naar de Warmoesstraat. In de hal van het politiebureau riep Jan Kusters hen naar de balie. De wachtcommandant greep naar een notitie op zijn bureau. ‘Ben Kreuger van de Dactyloscopische Dienst heeft gebeld. Jullie waren er weer eens niet.’ Het klonk kribbig.

De Cock grijnsde. ‘Er bestaat een oude recherchekreet: de vis wordt op zee gevangen.’

Hij wees omhoog. ‘Als ik daarboven op mijn stoel achter mijn bureau blijf zitten, los ik nooit een zaak op.’

Jan Kusters keek hem onbewogen aan. ‘Of je Kreuger even terugbelt.’

De Cock gaf Vledder een wenk.

De jonge rechercheur wipte lenig over de balie, greep een telefoon en draaide een nummer.

De Cock keek onderwijl belangstellend toe hoe twee jonge dienders een zich hevig verzettende verslaafde vrouw binnenbrachten. Slierten nat haar hingen voor haar gezicht. Ze krijste. ‘Blijf van mijn lijf… ik heb aids. Blijf van mijn lijf… ik heb…’

Vledder legde de hoorn neer en blikte verward naar De Cock op. De oude rechercheur fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat is er?’ Vledder wipte over de balie terug. ‘Ben Kreuger heeft het wel drie keer gecontroleerd… in het hele kantoor van Emile van den Aerdenburg aan de Keizersgracht heeft hij geen enkel vingertje… zelfs geen fragmentje van Sonja van Poeldijk kunnen vinden.’


De Cock wierp met een driftig gebaar zijn oude hoedje naar de kapstok. Daarna worstelde hij zich uit zijn regenjas. ‘Dat kan niet!’ riep hij kwaad. ‘Dat kan niet! Sonja van Poeldijk heeft… al waren dat slechts enkele uren per dag… toch enkele maanden op dat kantoor gewerkt… was daar… heeft toch niet voortdurend haar handschoentjes aan gehad?’ Zijn stem droop van sarcasme. Vledder maakte een verontschuldigend gebaartje. ‘Ben Kreuger zegt dat er geen vingertjes van haar aanwezig waren.’ Hij zuchtte diep. ‘Wat weet ik er verder van. Ik ben geen dactyloscoop.’

De Cock keek hem snuivend aan. ‘Was het kantoor pas schoongemaakt?’ brieste hij.

Vledder schudde zijn hoofd. ‘Kreuger zegt dat er wel vingerafdrukken van Emile van den Aerdenburg waren. En verder nog een reeks van vingerafdrukken en fragmentjes die hij nog niet heeft kunnen identificeren.’

De Cock liet zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken. Zijn gezicht had nog steeds de expressie van een donderwolk kort voor de ontlading. Hij klapte een paar maal driftig met zijn vlakke hand op het blad van zijn bureau. ‘Als er in dat kantoor aan de Keizersgracht,’ sprak hij met nadruk, ‘vingerafdrukken van andere mensen zijn gevonden, dan moeten er ook vingerafdrukken van Sonja van Poeldijk zijn.’

Vledder wuifde wild naar de telefoon. ‘Bel Kreuger zelf!’ riep hij geprikkeld. ‘Je moet tegen mij niet foeteren.’

De Cock leunde in zijn stoel achterover en wreef nadenkend over zijn kin. Na enige tijd kneep hij zijn ogen even stijf dicht en schudde zijn grijze hoofd. ‘Ik… eh, ik ben een oude dwaas,’ sprak hij milder. ‘Ik ken Ben Kreuger. Ik ken hem al jaren. Ben is een oude rot in het vak. Als Ben Kreuger zegt dat er in dat kantoor geen vingerafdrukken van Sonja van Poeldijk zijn… dan zijn ze er ook niet.’ Hij liet zijn hoofd iets zakken. ‘Ik had alleen even moeite om het te aanvaarden.’

‘Waarom?’

De Cock keek op. De woede was uit zijn gezicht verdwenen. Om zijn mond gleed een trieste glimlach. ‘Ik heb haar geloofd. Volledig. Ik nam zonder meer aan dat zij de waarheid sprak. Ik had ook geen enkele reden om haar te wantrouwen. Het was alles heel geloofwaardig wat ze vertelde… over haar werk, de textiel, de confectie… over Van den Aerdenburg en zijn vele reizen naar exotische landen.’ Hij plukte met duim en wijsvinger aan zijn onderlip. ‘Ik had misschien haar flauwvallen op de stoep beter moeten inschatten.’ In zijn stem klonk zelfverwijt.

Vledder keek hem peinzend aan. ‘Maar wat zij aan jou vertelde is toch waar? Het klopt toch? Emile van den Aerdenburg en zijn compagnon handelden in textiel. Wij weten dat uit diverse bronnen. Emile van den Aerdenburg maakte vele reizen… liet zijn confectie in het buitenland fabriceren.’

De Cock greep vertwijfeld naar zijn hoofd. ‘Maar ze heeft niet op dat kantoor aan de Keizersgracht gewerkt. Als ze er had gewerkt, dan had Ben Kreuger ook háár vingertjes moeten vinden.’

Vledder grinnikte vreugdeloos. ‘Maar hoe kende ze al die bijzonderheden over Emile van den Aerdenburg… zijn handel en wandel? Ik bedoel, als ze er niet werkte?’

‘En hoe kwam ze aan een sleutel?’

Ze zwegen beiden.

De Cock steunde met zijn ellebogen op zijn bureau en liet zijn hoofd in het kommetje van zijn handen rusten. Deze nieuwe ontwikkeling had hem totaal verrast. Hij had geen moment aan de verklaring van Sonja van Poeldijk getwijfeld. Een aardig, lief, knap en zeer openhartig kantoormeisje… met een leuke deeltijdbaan… wat is daar voor verdachts aan? Maar ze had hem belogen… hem om de tuin geleid. En als een soort eerstejaars rechercheurtje had hij haar onvoorwaardelijk geloofd. Hij voelde opnieuw een lichte woede in zich bruisen. Wat deed Sonja van Poeldijk daar op de Keizersgracht, op de blauwstenen stoep van het kantoor, een sleutel in haar hand, om half drie de middag na de moord op Emile van den Aerdenburg? Wat waren haar plannen? Zocht ze iets? Wat? Had iemand haar gestuurd? Of opereerde ze zelfstandig? Wist zij op dat moment al van de moord? Zo ja, was dat flauwvallen van haar dan een pose… een stunt om tijd te winnen?

De vragen stormden wervelend op hem af. Vertwijfeld probeerden zijn hersenen alles te plaatsen… onder te brengen in het geheel van de verwikkelingen. Het lukte hem niet. Sonja van Poeldijk bleef een geheimzinnig, ongrijpbaar schepsel… aan wie hij geen rol in het spel van bedreiging en moord kon toebedelen.

Vledder verbrak het stilzwijgen. ‘Ze moet Emile van den Aerdenburg persoonlijk hebben gekend,’ sprak hij peinzend. ‘Ze was in ieder geval heel goed geïnformeerd.’

De Cock knikte. ‘Dat was ze,’ sprak hij somber. ‘Zo goed, dat ze alle twijfels bij mij wegnam.’

Vledder lachte. ‘Wroeging?’

De Cock wuifde het weg. ‘Niet meer.’ Hij grinnikte. ‘Het was toch wel even alsof ik een klap in mijn nek kreeg.’

Vledder keek hem nadenkend aan. ‘Ik vraag mij af… zou die compagnon, Jacques van Ieperen haar kennen…’

De Cock negeerde de vragen. Hij staarde voor zich uit. ‘Ik heb zo’n vaag gevoel,’ sprak hij triest, ‘dat we nog heel ver van de oplossing zijn verwijderd.’

De ogen van Vledder werden groot. ‘Weet je wie ze ook kan zijn?’

‘Nou?’

‘De vrouw op de motorfiets.’

Загрузка...