De Cock liet zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken.
‘Heb je nog wat in de vuilnisbak gevonden?’
Vledder knikte.
‘Een vrij zware vaas. Ik heb de brokstukken aan Ben Kreuger meegegeven.’ De jonge rechercheur trok een grimas.
‘Die mistige affaire van de dreigbrieven kunnen we nu wel afsluiten.’
De Cock keek hem verwonderd aan. ‘Hoezo?’
De jonge rechercheur grijnsde.
‘Die worden niet meer geschreven.’
Het klonk cynisch.
De Cock wees naar de blocnote met priegelschrift voor zich op zijn bureau. ‘Het is wel duidelijk dat Sonja van Poeldijk die dreigbrieven schreef… maar was ze ook de vrouw, die Emile van den Aerdenburg en Jacques van Ieperen vermoordde en op Arend Harredijke schoot?’
‘Ze was er in ieder geval bij betrokken.’
De Cock knikte traag.
‘De vraag is hoe? En waarom?’ Hij zuchtte diep. ‘En wat misschien nog belangrijker is… waarom vond iemand het noodzakelijk om haar voor eeuwig het zwijgen op te leggen?’
Vledder keek bewonderend naar hem op.
‘Hoe zag je direct dat het moord was?’
De Cock spreidde zijn beide handen.
‘Het krukje. Het is niet de eerste keer dat men een wurgmoord door een zelfmoord middels ophanging wil camoufleren. Dat is al vaker vertoond. Maar ik loop te lang in dit vak mee om mij daardoor nog te laten misleiden.
‘Als het een echte zelfmoord was geweest, dan had Sonja van Poeldijk nooit op dat krukje kunnen staan om het daarna om te schoppen. Ze hing te hoog. De moordenaar of moordenares heeft het lichaam over de deur te hoog opgetrokken. Dat krukje heeft hij of zij later onder de voeten van Sonja gelegd en er niet op gelet of de hoogte wel klopte.’
Vledder trok zijn wenkbrauwen samen.
‘Als ik het goed begrijp,’ sprak hij ernstig, ‘dan werd ze eerst met dat gordijnkoord gewurgd en daarna aan datzelfde koord opgehangen?’
De Cock knikte traag. ‘Ik ben er vrijwel van overtuigd dat er een ruzie aan vooraf is gegaan en dat Sonja van Poeldijk tijdens die ruzie met die porseleinen vaas op haar hoofd is geslagen. Ik kreeg argwaan toen ik die scherven in het tapijt zag. Ik denk dat de dader of daderes die scherven over het hoofd heeft gezien, toen hij of zij de gebroken vaas wegwerkte.’ Hij grinnikte. ‘Bij een zelfmoord behoort in de regel geen gebroken vaas… wel bij een ruzie.’
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Zou die Tanja Geldrop er iets mee te maken hebben? Dat oude dametje zegt wel dat ze niet in een ruzie gelooft, maar het is toch vreemd dat ze plotseling uit het appartement verdween en dat vanaf dat moment Sonja een opmerkelijk afwijkend gedrag vertoont.’
‘Heb je Bram Brakel al gebeld?’
‘Ja, maar hij was niet op de krant.’
‘En thuis?’
‘Ook niet.’
De Cock gebaarde naar de telefoon.
‘Probeer het nog eens.’
Vledder greep de hoorn van het toestel en draaide het nummer van het dagblad De Telegraaf.
De Cock kwam achter zijn bureau vandaan en begon door de grote recherchekamer te stappen. In zijn trage, slenterende tred lieten zijn gedachten zich gemakkelijker ordenen. De gewelddadige dood van Sonja van Poeldijk had hem sterk aangegrepen. Sterker dan de dood van Van den Aerdenburg en Van Ieperen, waarbij hij weinig emotionele betrokkenheid had gevoeld.
Haar handschrift wees uit dat Sonja van Poeldijk bij de moord op de beide compagnons een rol had gespeeld. Welke? Waren de dreigbrieven die ze schreef, een eigen initiatief of had iemand haar daartoe aangezet? Wie? Tanja Geldrop?
Vledder legde de hoorn op het toestel terug. De Cock liep geschrokken naar hem toe. Het gezicht van de jonge rechercheur was wit weggetrokken.
‘Wat is er?’
Vledder sloot even zijn beide ogen.
‘Tanja,’ sprak hij toonloos, ‘Tanja Geldrop is dood. Twee maanden geleden is ze levenloos uit het water van de Keizersgracht gevist.’
De Cock voelde hoe een koude rilling door zijn lijf trok. Het bracht zijn denkvermogen totaal tot stilstand. Even. Enkele seconden. Toen kwam het weer vol in bedrijf.
‘Waar?’
‘Wat bedoel je?’
‘Waar werd ze opgevist… waar op de Keizersgracht?’
Vledder trok wat hulpeloos zijn schouders op.
‘Dat weet ik niet. Dat heeft Bram Brakel niet gezegd. Ik denk dat hij dat ook niet weet.’
De Cock klemde zijn lippen op elkaar.
‘Dat moet te vinden zijn.’ Hij wees omhoog. ‘Duik boven eens in de administratie. Daar moeten aantekeningen van zijn… een proces-verbaal van lijkvinding. Als je er zelf niet helemaal uitkomt, vraag dan of Afra Molenkamp je even helpt.’
Vledder keek op zijn horloge.
‘Realiseer je je, dat het al bijna tien uur is. Die van de administratie zijn allang naar huis.’
De Cock wreef zich achter in zijn nek.
‘Pak de sleutel van de administratie,’ gebood hij, ‘en zoek het op. Ik wil het weten.’
Vledder verliet de recherchekamer.
De grijze speurder voelde zich onrustig. Zijn bekwame hersenen werkten op volle toeren. Hij liet alle gebeurtenissen nog eens aan zijn geest voorbijtrekken, vond tientallen constructies en varianten, maar kon geen oplossing vinden die hem volledig bevredigde.
Na ruim tien minuten kwam Vledder in de recherchekamer terug. De jonge rechercheur zag er vermoeid en ontdaan uit.
De Cock keek hem gespannen aan.
‘Heb je het gevonden?’
Vledder knikte.
‘Het lijk van Tanja Geldrop dreef in de Keizersgracht precies op de plek waar de beide vermoorde compagnons tegen een boom geleund over het water staarden.’
Op het drukke Stationsplein stapte De Cock uit de tram. Aan zijn rechterhand bungelde een plastic draagtasje met een boek. Met een norse trek op zijn gezicht sjokte hij met de stroom voetgangers mee naar het brede trottoir van het Damrak. Hoewel hij de oplossing van het mysterie kende, wist wie voor de moorden verantwoordelijk was, voelde hij zich niet geheel voldaan. Het had naar zijn gevoel te lang geduurd… te lang had hij zich laten misleiden en het bedrog niet doorzien.
Maar de wetenschap de moordenaar te kennen, had hem een goede nachtrust bezorgd. Voor het eerst sinds een paar dagen had hij zich onbekommerd in Morpheus’ armen geworpen.
Hij keek schuin links omhoog. Het regende niet, maar de lucht boven de oude achtergevels van de Warmoesstraat zag er grauw en dreigend uit. Ook de weerberichten bleven spreken van aanhoudende regen en veel wind.
Zijn blik dwaalde naar rechts, naar de etalages met kerstartikelen. Het bracht een glimlach om zijn mond. Van één ding was hij overtuigd… voordat de kerstklokken begonnen te beieren, had hij de zaak van de dodelijke dreiging tot een einde gebracht.
Bij de Oudebrugsteeg stak hij voor een aanstormende tram de rijbaan van het Damrak over en kuierde op zijn gemak naar de Warmoesstraat.
De Cock wierp zijn oude hoedje naar een haak van de kapstok en miste. Daarna deed hij zijn regenjas uit en raapte zijn hoedje op. De vingers van Vledder gleden razendsnel over de toetsen van zijn elektronische schrijfmachine. Toen hij De Cock in het oog kreeg, liet hij zijn vingers rusten.
‘Je bent laat.’
De oude rechercheur knikte gelaten.
‘En jij hebt wallen onder je ogen.’
Vledder maakte een hulpeloos gebaartje.
‘Ik heb vannacht geen oog dichtgedaan. Ik ben in gedachten voortdurend met die zaak bezig geweest. Ik kom er gewoon niet uit. Ik heb het gevoel dat nu alle mensen die ons iets zouden kunnen vertellen, dood zijn.’
De Cock knikte instemmend.
‘Dat gevoel heeft de moordenaar ook.’
‘Moordenaar?’
‘De Cock knikte opnieuw.
‘Het is een man.’
Vledder keek hem verbijsterd aan.
‘Jij weet wie het is?’
De oude rechercheur grijnsde breed.
‘Boerke Naas.’
Vledder keek hem met open mond aan.
‘Boerke Naas?’
In zijn stem trilde ongeloof.
De Cock nam het boek uit het plastic draagtasje en wierp het de jonge rechercheur toe.
’Versjes uit de Oude Tijd. Ik kon gisteravond net als jij de slaap niet vatten. Dat boekje van die uitgever uit Baarn lag binnen handbereik. Uit balorigheid… om even van gedachten te veranderen, heb ik dat boekje gepakt en ben gaan lezen.’ De grijze speurder zuchtte. ‘Toen kwam ik Boerke Naas tegen.’
‘Wie is Boerke Naas?’
De Cock reikte voorover, pakte het boek terug en begon te bladeren. ‘Het is een gedichtje van de Vlaamse priester-dichter Guido Gezelle. Het verhaalt van een boertje, dat in de stad een paar runderen had verkocht en met de opbrengst daarvan op weg naar huis door een struikrover met een pistool in zijn hand wordt overvallen.’ Hij zweeg even en hield het boek open voor zich. ‘Ik zal nu Guido Gezelle even aan het woord laten.’ Declamerend ging hij verder:
‘Boerke Naas, die alle dagen vijf, zes kruisgebeden bad
om lang te mogen leven, peinst hoe hij in de nesten zat.
‘Hoor, mijn vriend,’ sprak hij, ‘toon dat ge minzaam zijt,
schiet een kogel door mijn hoed en spaar mij het vrouwverwijt.
Ik zal zeggen, als ik thuis kom, men heeft mijn geld geroofd,
een haartje scheelde het of ik had een kogel door mijn hoofd.’
De dief, die meer van duiten hield, dan van de boer zijn bloed
schoot rap een kogel door het topje van zijn hoed.
‘Bedankt,’ zei Naas: ‘Schiet nu een door mijn kleed.’
De dief legt aan en Naaske houdt zijn jas daarvoor gereed.
‘Schiet nu nog door mijn broek,’ zei Naas, ‘dan denkt mijn vrouw voorwaar,
als dat ik bij mirakel ben ontsnapt aan lijfsgevaar.’
De Cock klapte het boek dicht.
‘Dat was het.’
‘Wat?’
‘De aanwijzing, die mij de oplossing bracht.’
Vledder keek hem sullig aan.
‘Dat snap ik niet.’
De Cock schoof het boek met versjes van zich af.
‘Daar was ik al bang voor,’ sprak hij droevig.
Vledder leunde op zijn schrijfmachine.
‘Wat heeft dit met onze zaak te maken?’
‘Alles.’
Vledder grinnikte. ‘Er is in onze zaak in het geheel geen sprake van een beroving.’
De Cock zuchtte. ‘Het gaat niet om de beroving,’ sprak hij geduldig.
‘Het gaat om de houding… het gedrag van Boerke Naas.’
Hij stond op en liep naar de kapstok.
Vledder liep hem na.
‘Waar ga je heen?’
De Cock draaide zich half om.
‘Waar gaan wij heen,’ verbeterde hij.
Vledder monsterde het gezicht van de grijze speurder.
‘Waar gaan wij heen?’ herhaalde hij timide.
De Cock pakte zijn hoedje. ‘Naar Ermelo… Arend Harredijke arresteren voor een drievoudige moord.’